www.stilus.nl
DE KATHOLIEKE
ENCYCLOPAEDIE
TWINTIGSTE DEEL
[)
vv
u
N.V. UITGEVERSMIJ
JOOST V. D. VONDEL
AMSTERDAM
19 3 7
DE KATHOLIEKE
ENCYCLOPAEDIE
EVULGETUR
NOVIOMAGI DIE Ia DECEMBRIS 1937
PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM.
CENSOR AD HOC DEPUTATUS
p
(vervolg)
Pneuma (Gr., = adem) 1° (w ij s b e g.) bij de
» Stoa de ziel, die als een stoffelijke kracht met het
lichaam vergroeid is, en door lichamelijke voort-
planting ontstaat; bij > Philo van Alexandrië een
element in den kosmos (lucht), tegelijk beginsel van ken-
nis en wijsheid, waaraan ook de mensch deel kan hebben.
L i t. : F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen
( 2 1932 ). . F. Sassen.
2° (M u z i e k) Latere benaming voor > neuma
in den zin van melodische geheugenformule en ver-
sieriugs-vocalise.
Pneumatisch transport is het transporteeren
van granen, asch, sintels, houtspanen e.d., door
middel van een krachtig zuigenden luchtstroom in
een buis. De zuigpomp is door een buis verbonden met
een gesloten ruimte (den recipiënt) ; hierin mondt ook
de zuigbuis uit. Door den onderdruk in den recipiënt
stroomt het materiaal door de zuigbuis toe en wordt
daarna door een in den recipiënt draaiende trom-
mel verder getransporteerd; deze trommel is cylin-
dervormig en wordt door eenige schotten in sectoren
verdeeld, waardoor hij als luchtsluis werkt.
De meest bekende vorm van p. t. heeft men bij een
zgn. graanelevator. Ook de zgn. buizenpost, voor het
transporteeren van poststukken in groote kantoren,
cassabons in warenhuizen enz., is een vorm van pn.
transport. Metz.
Pneuma tolyse (g e o 1.), een vorm van » con-
tactmetamorphose, waarbij stof toevoer
door gassen uit het magma een groote beteekenis heeft.
Vooral boor en fluoor worden op deze wijze toegevoerd,
ook tin en wolfram. Pneumatolytische mineralen
zijn dan ook veelal boor- en fluoorhoudend: topaas,
toermalijn, verder tin- en wolfram-ertscn. Jong.
Pneumatomachcn , bestrijders der Godheid
van den H. Geest, sinds eind 4e e., veroordeeld in
Rome (380) en Konstantinopel (381). In de 5e e.
worden zij meestal Macedonianen genoemd, ofschoon
het niet duidelijk is, of patriarch > Macedonius inder-
daad als aartsketter beschouwd moet worden. Franses.
Piieumatophoren, * Ademwortels.
Pncumococecn (g e n e e sk.), ovale of kaars-
vlamvormige grampositieve (> Gram-kleuring) bac-
teriën, die altijd met tweeën bij elkaar liggen (diplo-
coccen) en meestal een kapsel om zich heen vormen.
Ziekten, door p. veroorzaakt, zijn o.a. sommige soorten
longontstekingen, middenoorontstekingen, bindvlies-
ontstekingen van het oog, enz. De p. zijn verwant
met streptococcen, en groeien onder bepaalde omstan-
digheden ook wel in ketens. Ze onderscheiden zich
daarvan o.a. doordat ze in gal oplossen, zeer ge-
voelig zijn voor optochine en zeer virulent zijn voor
witte muizen, die 24 a 48 uur na injectie met p. aan
een algemeene infectie sterven. Men onderscheidt
tegen w. meestal 4 groepen (typen) van p. De practi-
sche beteekenis daarvan is, dat deze verschillende
groepen verschillende pathogene eigenschappen heb-
ben en dat de erdoor veroorzaakte ziekten soms met
type -specifiek antiserum behandeld kunnen wor-
den. Wyers.
Pncumolict, andere naam voor > longsteentje.
Pneumonie is longontsteking. Zie •> Longziek-
ten; zie ook > Bronchopneumonie.
Pneumothorax (genees k.), door For-
lanini in 1882 voor het eerst toegepast, beoogt de long
meer rust te geven, door ontspanning van het long-
weefsel. Hiertoe wordt lucht tusschen de pleurabladen
gebracht met behulp van het pneumothorax-apparaat,
nadat men van te voren de opening van een naald
tusschen de pleurabladen gebracht heeft. Uit het
apparaat wordt dan de lucht in de borstholte geperst,
terwijl een manometer de controle van den druk moge-
lijk maakt; en de long valt samen al naar gelang men
meer lucht laat toestroomen. De werking van de p.
kan door pleura-adhesies (plaatselijke vergroeiing van
de borstvliesbladen meestal ten gevolge van droge
pleuritis) belemmerd worden. Deze kan men door-
branden, nadat men met behulp van de pleuroscopie
zich een overzicht van de ligging der adhesies heeft
verschaft. Een vrij veel voorkomende complicatie van
de p. is de erin optredende pleuritis (men spreekt dan
van: vocht in de pneu). Deze pleuritis werkt vaak op
den duur gunstig. Wynands.
Piioin-penh, hoofdstad van Cambodja in Fransch
Indo-China (X 224 I/J 5); ca. 80 000 inw. P. is een
drukke verkeershaven aan de Mekong. Handel in
katoen, huiden en vellen. Bekend is het koningspaleis.
Pnyx, -> Athene (sub Antiek A., kol. 232).
Po, rivier in Noord-Italië (XIV 320 C2), ca.
700 km lang, stroomgebied van 70 000 km 2 . De Po
ontspringt op 1 950 m hoogte bij den Monte Viso in de
Cottische Alpen. De linkerzijn vieren (Dora Riparia,
Dora Baltea, Ticino, Adda, Mincio), die van de Alpen
komen, brengen veel steenen en slib mee, zoodat de
rivier tegen de Apennijnen wordt opgedrongen. De
rivier wordt thans door dijken binnen haar bedding
gehouden. De scheepvaart is gering, tot Mantua
komen kleine schepen; kanalen zorgen voor het ver-
keer. Door den slibrijkdom wordt er aan de monding
een delta opgebouwd, die jaarlijks met ca. 80 ha
aanwast. De hoofdmonding is wel de Po Grande.
> Povlakte. Heere.
Poa pratensis, > Beemdgras.
Poeheeren, het gaar maken van spijzen beneden
kookpunt, toegepast op vruchten, eieren (zonder de
schaal), filets van visch, tong enz.
11
Pochette — Poeder
12
Pochette, kleine viool van slechts 4 a 5 cm breed- j
te, eertijds gebruikt door de dansmeesters.
Poeketing, tamelijk sterke, geappreteerde en
gekalanderde stevige katoenen stof, vnl. voor zakken -
voering in kleedingstukken.
Podatus, andere naam voor > pes.
Podgoritza (Podgorica), grootste stad
van Montenegro, Joego-Slavië (XIV 625 D3), aan de
Moraca; ca. 10 200 inwoners. Te P. heeft men een
schaal gevonden van met goud bewerkt glas (doch
van eenigszins andere structuur dan de gewone > goud-
glazen), uit de 4e eeuw, van belang voor de oud-Chris te-
lijke kunst. De binnencirkel vertoont het offer van Isaac.
Daaromheen voorstellingen van Adam en Eva, Jonas,
Susanna, de Jongelingen in den oven, Daniël en de
leeuwen, Moses slaat water uit de rots, Opwekking
van Lazarus. Het feit, dat we hier dezen cyclus voor
ons hebben, dien we ook kennen uit de zeer oude
gebeden der stervenden, is wel een versterking voor
de opvatting, dat de over de catacomben verspreide
voorstellingen van Jonas, Susanna, Daniël, Lazarus
enz. niet maar als toevallige decoratie, doch bewust
symbolisch bedoeld zijn (tegen Styger).
L i t. : Kaufmann, Handb. d. chr. Archaologie (1913) ;
Styger, Die altchr. Grabeskunst (1927). Franses.
Podicbrad (Podebrad), George van, koning
van Bohemen (1458- ' *71). * 23 April 1420 te Podebrady,
f 23 Maart 1471 te Praag. Leider van de gematigde
> Utraquisten of Calixtijnen, regent tijdens de min-
derjarigheid van koning Ladislaus Posthumus, tot
wiens opvolger hij na diens dood werd gekozen. Hield
vast aan de door Pius II opgeheven > Compactaten
van Praag en werd door paus Paulus II in den ban
gedaan en afgezet. P. wist zich echter tegenover den
nieuwen koning: Matthias van Hongarije, te handha-
ven, maar overleed vóór het einde van dezen 2en Hus-
sieten-oorlog. Wachters.
Poclische verzen. Wanneer de opeenvolgende
rhythmische tegenstellingen in een vers een dusdanigen
sprekenden vorm aannemen, dat men ze tot min of
meer constant terugkeerende groepen (versvoeten,
Gr. podes) kan vereenigen, spreekt men van podische
verzen. Onderscheiden worden vooral monopodische
en dipodische verzen. Wils.
Podiumtcmpel, Etruskisch-Romeische tempel,
gebouwd op een podium met trappen alleen aan de
voorzijde.
Podmokly, Tsjech, naam voor > Bodcnbach.
Podolië, landschap in het W. van Klein-Rusland,
een deel van het massief van Oekraine, waarin Dnjestr
en Boeg diepe dalen uitgeschuurd hebben. Het plateau
is bedekt met vruchtbare zwarte aarde en 2 / s van het
gebied wordt gebruikt voor landbouw 7 : tarwe, suiker-
bieten en in het N. rogge. In de beschutte dalen ooft-
teelt en wijnbouw bij Vinograd, Oeman en Winnitza.
De dichtheid der bevolking is grooter dan 100 per km 2 .
Kamenets, Podolsk, Mohilew, Winnitza en Balta zijn
de voornaamste steden. /r. Stanislaus .
Podophyllumwortel , wortelstok met bijwmr-
tels van Podophyllum peltatum, overblijvende plant
van de fam. der Ranunculaceae (loofbosschen van
N. Amerika). In de geneeskunde gebruikt als laxans.
Podsol (g e o 1.), een grondtype in doorlaatbare
bodems, kenmerkend voor vochtige klimaten in de
gematigde zóne. Vertoont sterke uitlooging door de
humuszuren der hoogste lagen, op het grondw 7 ater-
niveau afzetting van ijzeroer, e.d. Het typische p.-
profiel is: humus, schierzand (loodzand, sterk uitge-
loogd, grijzig zand), afzettingshorizon, bruin door
ijzer. Algemeen in de Ned. zandgronden. Jong.
Poe, Edgar Allan, Amerik. -Eng. roman-
schrijver en dichter. * 19 Jan. 1809 te Boston, f 7 Oct.
1849 te Baltimore (op reis). Als wees opgevoed in
Engeland, 1 jaar
univ., Amerik.
leger, daarna in
de journalistiek.
Redacteur o.a.
van The Southern
Literary Messen-
ger. Morphinist.
P. is een van de
grondleggers van
het moderne sen-
satie- en detec-
tiveverhaal. De
romantische mis-
daad- en griezel-
roman kreeg bij
hem e.a. een
inslag van ach-
tervolgingenont-
dekking.
Werken: Veel novellen en romans, o.a. The Gold
Bug (1841) ; The Haunted Palace (1840) ; Murders in the
Rue Morgue (1841). Gedichten : Poems (1831) ; The
Raven (1845). — L i t. : Allen (1926) ; Marie Bonaparte
(1933, Fr.). Etman.
Poedel, •> Hond.
Poeder (genees k.), een droog in min of meer
kleine deeltjes verdeeld geneesmiddel. De graad der
fijnheid wordt aangeduid door den zeef bodem, waar-
door het gezift is; voor grove p. heeft men zeefbodems
van perkament met ronde openingen van l 1 / 2 , 3 en 5
mm middellijn, waardoor men p. Aj 6 , A s en A 5 ver-
krijgt; voor fijne p. zeefbodems van zijden builgaas met
resp. 10, 20, 30, 40 en 50 openingen per lengtecenti-
meter, die poeders B 10 , B 20 , B 30 , B 40 en B 50 leveren.
P. worden af geleverd óf onverdeeld in flesschen of
doozen, óf verdeeld, al dan niet met melksuiker tot een
gewicht van 0,5 g aangemengd, in gewoon, perkament -
of paraffinepapier. Hillen
E. A. Poe.
13
Poederkalk— Poelau Laoet
14
Poederkalk, fijn gemalen, droog gebluschte
kluitkalk, dus direct voor het gebruik gereed.
Poederkool bestaat uit gemalen steenkool of
bruinkool en vindt uitgebreide toepassing in de stook-
techniek (> Babcock en Wilcox-ketel). Minderwaar-
dige brandstoffen zijn als grondstof voor p. dikwijls
zeer geschikt. Het bereiden geschiedt in molens, waar-
bij de kool tevoren of gedurende het malen gedroogd
wordt. P. is zoo fijn, dat het, met lucht gemengd, als
een vloeistof door buizen kan worden aangevoerd. Een
nadeel van het stoken van p. is het optreden van veel
vliegasch, waardoor een > vliegaschvanger nood-
zakelijk wordt.
L i t. : H. Bleibtreu, Kohlenstaubfeuerungen ( 2 1930).
Pocderlee, gem. in de prov. Antwerpen, ten N.
van Herentals (II 512 D3); opp. 1 147 ha; ca. 1 000
inw. (Kath.). Zand- en kleigrond. Landbouw. Behoor-
de eerst bij Vorselaar; baronie in 1653. Als parochie
opgericht in de 15e e. St. Jan Baptistkerk met over-
blijfselen uit de 15e e. Oude kapel op de Hegge, waar
in 1412 gestolen H.H. Hostiën werden teruggevonden.
Zusters van Vorselaar. Lauwerijs.
Poederlien, geologische formatie uit het Plioceen
van België.
Poederoijen, gem. in de prov. Gelderland, in
het W. van de Bommelerwaard aan den rechter Maas-
oever (XI 512 A4). Omvat de dorpen P. en Aalst.
Opp. 1 624 ha; ruim 1 250 inw. (ca. 80% Ned. Herv.
en 20% Geref.). Land- en tuinbouw, veeteelt en vis-
scherij. Gemeentesecretarie te Brakel. De geschiedenis
van P. valt samen met die van het kasteel > L o e-
v e s t e i n. Heijs.
Poedjoncjgo (waarsch. uit Sanskrit bhoedzjangga
= slang), verbasterd Javaansch woord, dat in het Oost-
Jav. tijdperk een soort priesters aanduidde, waarvan
ons de richting en de functies niet precies bekend zijn,
doch dat later den functionaris aan de hoven der
vorsten van Midden -Java aanduidde, die de beoefe-
ning der Jav. wetenschappen, speciaal van de ge-
schiedschrijving, de chronologie en de wichelarij, tot
ambtstaak had en die ook wel als staatssecretaris op-
trad. Hoewel het ambt niet erfelijk was, bleef de be-
kleeding ervan toch in bepaalde families. De p. was
een gezien persoon, doch zijn ambtelijke rang was niet
bijz. hoog. Aan den p. hebben wij de Babad te
danken; de laatste poedjonggo was > Ronggowar-
sito (1803-1873). Berg .
Poedowkin, Wsewolod I., Russ. film-
regisseur. * 1894 te Moskou. P. behoort tot de grootste
filmers van de wereld en van zijn land (met Eisen-
stein, Dowsjenko en Wertow). Hij speelde eerst een
enkele maal in een film (Het levende lijk van Ozep);
na de revolutie van 1917 maakte hij een reeks revo-
lutionnaire films: De Moeder, De laatste dagen van
St. Petersburg, Storm over Azië, die alle sterk af-
wijken van het werk van > Eisenstein. In tegenstel-
ling met deze is P. bezonnen, poëtisch, menschelijk,
en warm; daarom verweet men hem zijn aristocrati-
sche houding.
P. schreef ook eenige boeken over de filmkunst
(Filmtechniek en filmregie). Van hem is afkomstig
het gevleugeld woord: grondslag van de filmkunst is
de montage. Intusschen is de montage van zijn films
minder opvallend dan die van Eisenstein. Deze nl.
verkoos doorgaans de contrast-montage, terwijl P.
de montage der continuïteit of op zijn sterkst de
montage -door-associatie prefereerde .
In de laatste j aren is P., evenals Eisenstein en anderen
in de Sowjet-Unie op het tweede plan geraakt om
plaats te maken voor mindere talenten, die zich
gemakkelijker naar de bevelen van regeering en
partij voegen. v. Domburg .
Poegatsjew (vroeger Nikolajewsk), stad
in het Wolgagebied aan den Bolsjoi Irgis; ca. 18 000
inw. Lederfabrieken, graan- en veehandel.
Poegatsjew, Emiljan Iwanowitsj,
leider van Russ. opstandige Kozakkenbeweging. * Ca.
1725, f 10 Jan. 1775 te Moskou. Zich uitgevend voor
den in 1762 overleden tsaar Peter III, wist P. in 1773-
’74 in den Oeral een opstand te verwekken, waarbij
zich Kozakken, Basjkieren, Kirgiezen en ook vele Russ.
boeren aansloten. Na hevigen strijd werd hij door
Michelson verslagen en te Moskou geëxecuteerd, v. Son.
L i t. : Poesjkin, De opstand van P. (Russisch, 1833) ;
Poegatsjewtsjina (uitg. der Sowjet-regeering, 1933) ;
v. Son, De opstand van P. (in : Historia, Jan. 1937).
Poe Ji, keizer van China (1908-H2, onder den
naam Sjoean Toeng) en van Mantsjoekwo (sedert
1934). * 7 Febr.
1906 te Peking.
P. J. werd door
Joean Sje-K’ai
onttroond en
1917 -’24, na een
mislukte restau-
ratiepoging, ge-
vangen gehou-
den. Hij leefde
daarna als pri-
vaat burger te
Tien-Tsin, totdat
Japan hem als
werktuig van zijn
expansiepolitiek
verkoos cn hem
in Febr. 1932
tot president van
Mantsjoekwo
aanstelde, welken titel hij 1 Maart 1934 in dien van
keizer veranderde. V. Houtte.
Poeke (Fr. Poucques), gem. in de prov. Oost-
Vlaanderen, ten W. van Gent, tegen de grens van West-
Vlaanderen. Opp. 583 ha, ca. 800 inw. (Kath.). Land-
bouw, bloemkweekerijen. In de kerk (in 1842 gebouwd)
dient tot altaarsteen de grafzerk van Roeland, heer
van Poeke (f 1373). Kasteel van P., in de M. E. een
sterke burcht, in 1453 veroverd door Philips den Goe-
den, herbouwd in de 17e-18e eeuw. Lauwerijs .
Poelaert, J o s e p h, architect. * 1816 te Brussel,
f 1879 aldaar. Hoofdwerk : Justitiepaleis te Brussel
(1866- ' *83) (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 416 in dl. VI).
Poelasari, Mal. woord voor > alyxiabast.
Poelau of Poelo (Mal., enz.) = eiland. Het taal-
eigen van de betreffende Indonesische talen eischt,
dat voor de eigennamen der vsch. eilanden dit woord
wordt geplaatst.
Poelau Endc, eiland in de baai van Ende, lang-
gerekt Noord-Zuid. Vulkaaneiland met vsch. eruptie-
punten. Sterk bevolkt (ruim 3 000 bew.). Ruïnen van
het fort der Dominicaner-Solormissie uit de 16e e.
De bevolking is thans geheel Mohammedaansch.
Poelau Laoet, eiland ten Z.O. van Bomeo, Ned.-
Indië (V 752 C3). Vindplaats van steenkolen, waaraan
het zijn econ. beteekenis dankt. De gouvernements-
ontginning daarvan is sedert eenigen tijd stilgelegd
vanwege de slechte resultaten. Hoofdplaats Kota-Baroe.
15
Poelau Sembilan— Poena
16
Poelau Sembilan (Maleisch, = 9 eilanden),
eiland in de Aroebaai; gouv. Oostkust van Sumatra,
Ned.-Indië.
Poelau Wc(h), eiland aan de Noordpunt van
Sumatra, Ned.-Indië (XVIII 432 A4); opp. 175 km 2 .
Van beteekenis geworden door de stichting van Sa-
bang als bmikerhaven, aan de uitstekend beschutte
Sabangbaai.
Poeldijk, dorp in de Z.H. gem. > Monster.
Poclenbury , Cornelis van, schilder.
* 1586 te Utrecht, f 12 Aug. 1667 aldaar. Leerling van
Abr. Bloemaert, was lang in Rome; hij schilderde
meest mythologische voorstellingen in landschap.
L i t. : Thieme-Becker, Allg. Ktinstlerlex.
Poelepctaat, andere naam voor > parelhoen.
Poelgeest, 1° gehucht in de Zuid-Holl.
gem. Oegstgeest met het adellijk huis Oud Poelgeest.
2° L a n d g o e d in de Z.-IIoll. gem. Koudekerk.
Het werd in 1326 door Dirk van P. aan graaf Willem
van Holland in leen opgedragen.
Poelhekke, '1° Johannes, Ned. schrijver;
vader van 2°. * 1819 te Raalte, f 1881 te Deventer.
P. bekleedde een betrekking aan de gemeentesecretarie
te Deventer. Hij schreef een aantal gedichten en too-
neel stukken.
2° M a r t i n u s A. P. C., Ned. schrijver; zoon
van 1°. * 20 Dec. 1864 te Deventer, f 12 Nov. 1925 te
Nijmegen. P., die in het M. O. werkzaam was (1901-
1924 directeur
van de Gem. H.
B.S. te Nijme-
gen) was een der
eersten onder de
Kath., die de
Tachtigers op
juistewaardewist
te schatten, en
die hun beteeke-
nis voor de Kath.
literatuur inzag.
Met zijn helder
gestelde essays en
zijn literair-pae-
dagogische wer-
ken heeft hij de
emancipatie in-
gezet van de mo-
derne Kath. lit.
Werken: Een Pionier, J. A. Alberdingk Thijm
(1896) ; Modernen (1898) ; Het tekort der Katholieken
in de wetenschap (1900) ; Het Land der zon (1900) :
Beschouwingen (1904) ; Lyriek (1924) ; Kuituur en
Leven (1924) ; Platen-atlas b. d. Ned. Lit. Gesch. (met
G. Brom en de Vooys) ; Woordkunst ( 12 1933) ; Taal
bloei ( 5 1932). — Lit.: P. Kerstens (in : Opgang, 1924, ;
J. Eeckhout (in : Dietsche Warande en Belfort, 1925);
Feber (in : Boekzaal, 1925). Piet Visser.
Poelkapelle, gem. in de prov. West-Vlaanderen
ten N.O. van Ieperen; opp. 1 529 ha; ca. 2 000inw.
(Kath.). Zandstreek. Landbouw. Eng. en Duitsch
krijgskerkhof.
Poelkowa, Russ. astronomisch observatorium,
15 km ten Z. van Leningrad; in 1839 opgericht.
Poeloegoedoe-vallen, watervallen in de Ma-
rowijne (Suriname), bij de samenvloeiing van Lawa
en Tapanahony.
Poelpolder ,naam van meerdere polders, o.a. twee
in de prov. Z. -Holland, in de gem. ’s Gravezande(50ha)
en de gem. Warmond; verder in N.-IIolland en Zeeland.
M. A. P. C. Foelhekke.
Poels, 1° II e n r i c u s A., voorman in de Lim-
burgsche Katholieke sociale beweging. * 14 Febr.
1868 te Venraij. Priester gewijd 1891. Hij studeerde de
Heilige Schrift
aan de Kath.
univ. van Leuven,
waar hij in 1898
promoveerde op
het proefschrift:
Examen critique
de 1’histoire du
Sanctuaire de
1’Arche. P. had
zich toen reeds
doen kennen als
een strijdbaar
man in de we-
tensch. polemiek.
Tot 1903 was P.
kapelaan te Ven-
lo, waar tijdens
de befaamde
spoorwegstaking
zijn sociale talenten reeds tot uiting kwamen. Van
1903 tot 1910 was P. prof. in de exegese aan de
univ. van Washington. Het jaar 1910 bracht P. terug
naar Limburg, waar hij als hoofdaalmoezenier van den
arbeid de leiding nam der Kath. sociale beweging in
het door socialisme en ongeloof ernstig bedreigde mijn-
gebied. P.’s verdiensten werden o.a. erkend door zijn
benoeming tot protonotarius apostolicus en huispre-
laat van Z.H. den Paus. The wissen.
2° Jan, veearts en bacterioloog. * 1851 te Venraij,
f 4 Maart 1927. Vestigde zich in 1879 als veearts
te Rotterdam. Verrichtte onderzoekingen omtrent de
oorzaak der besmettelijke longziekte bij het rund
(Jaarverslag van het veeartsenijkundig Staatstoezicht
over 1886). Was directeur van de Rijksserum-inrich-
ting (1904- ’22). Als resultaat van regeeringsopdrachten
verschenen zijn rapporten over de kalverziekten
(1899) en de varkensziekten (1905), hij ontdekte de
oorzaak van deze ziekten, van den goedaardigen droes
der paarden, enz. De bestrijding van vele besmet-
telijke veeziekten leidde hij in nieuwe banen : van
hygiënische maatregelen en politie-voorschriften naar
voorbehoeding en genezing door middel van entstof
of serum. In 1895 werd hij doctor h.c. in de genees-
kunde van de Leidsche univ., 1902 buitengewoon
lid van denCentralen Gezondheidsraad, 1911 buiten-
gew. hoogleeraar in de practische bacteriologie te
Leiden en in 1917 in de practische toepassing van
sera en vaccins aan de Veeartsenijkundige hboge-
school te Utrecht. Moerlunds.
Poelslak, longslak uit het zoetwater, van het ge-
slacht Limnaea. Zeer gewoon in onze streken is Lim-
naea stagnalis, tot 6 cm lang. De p. fungeert als gast-
heer voor een ontwikkelingsstadium der leverbot.
Poelsnip, > Watersnip.
Poema (Felis concolor L.), een soort van de fam.
der ka tachtigen, bewoont geheel Amerika. Is donker
roodachtig; buik roodachtig wit; kop grijs, staartpimt
donker. Lengte ca. 1 m. In bosschen en grasvlakten.
Voedsel: kleine zoogdieren. (Zie afb. in kol. 17.)
Poena, districtshoofdplaats in het residentschap
Bombay (X 224 C4); ca. 250 000 inw. (80 % Hindoe,
12 % Mohamm., 8 % Christenen, w.o. ca. 2 000 Kath.).
Uitvoer: goud en zilverwerken, zijden en katoenen
stoffen. Kath. bisschopszetel. Middelb. school van de
17
Poenale Sanctie — Poerana’s
18
Jezuïeten. Indische vrouwen-univ. (gest. 1916). Zomer-
residentie van den gouverneur van Bombay. In het N.
van P. ligt Kirki met den beroemden tempel van
Parwati.
Poenale Sanctie. Aldus noemt men de in de
Koeli-ordonnantiën Koeli) vervatte bedreiging met
vrijheidsstraf of geldboete wegens willekeurige in-
breuk op het arbeidscontract. Ze treft vnl. de werk-
nemers wegens arbeidsweigering en desertie : een ge-
droste koelie kan met hulp van de politie naar de
onderneming teruggebracht worden. Over verzet tegen
en geleidelijke afschaffing van de P.S.,zie > Arbeids-
wetgeving in Ned.-Indië (kol. 743) en > Koeli.
Poenan’s, zwervende volksstammen in de binnen-
landen van Borneo, langzamerhand echter tot seden-
tair leven overgaand. De kleine groepjes zwervers
blijven in den regel zoolang op een plaats als de jacht
in hun onderhoud voorziet. Wat het bosch niet op-
levert, wordt door inruiling tegen boschproducten ver-
kregen van andere, reeds gevestigde Dajakstammen.
Eigenaardig is, dat hun godsdienst veel minder ver-
bodsbepalingen kent dan die der gezeten Dajaks, omdat
naar contact met de geesten van overledenen niet wordt
gestreefd. Verdeeling in standen komt niet voor. Olthof.
Poeni tent ialia, > Boeteboeken.
Poenitentiaria , S a c r a, of Heilige Peniten-
tiarie, kerkelijke rechtbank te Rome, die onder den
> poenitentiarius maior staat. Zij geeft volmachten,
beslissingen, straffen in gewetenszaken. Volmachten
zijn o.a. de pagella, een reeks bevoegdheden om te
ontslaan van straffen, geloften, verplichtingen. De P.
treedt handelend op, nadat het geval is voorgesteld
door een biechtvader of nadat een aanvrage is inge-
komen van een bisschop of tot biechthooren bevoegd
priester: dan wordt ontheffing, dispensatie, verande-
ring, herstel (sanatio), kwijtschelding door haar ge-
geven. Ieder biechtvader kan zich onmiddellijk tot de
P. wenden met opgave van eigen adres en onder ver-
zwijgen van den naam van den penitent. De kardinaal
groot-penitencier wordt bijgestaan, door een raad
(segnatura) van prelaten, aan wier hoofd de regens
staat: zij zijn allen door het meest strikte geheim
(biechtgeheim) gebonden.
De P. heeft als onderaf deeling de zorg voor de af-
laten: alles wat betrekking heeft op het gebruik, het
verleenen, de moeilijkheden omtrent af laten, behoort
tot haar bevoegdheid en wordt behandeld in een
bijz. afdeel ing met consultoren en beambten. De
P. huist in het paleis van het H. Officie. Drehmanns.
Poema.
Poenitentiarius, in het algemeen: >
boetepriester, priester, die de opdracht en de volmacht
heeft in de biecht de zonden te vergeven, vooral de aan
bepaalde personen voorbehouden zonden, bijv. in de
kapittels de kanunnik-penitencier, die in ieder kathe-
draalkapittel moet en in de collegiaalkapittels kan
aangesteld worden. De kanunnik-penitencier der
kathedraal heeft voor het inwendig rechtsgebied de-
zelfde macht als de bisschop en moet daarom op be-
paalde tijden in de kathedraal beschikbaar zijn. Hij
kan in het diocees geen post bekleeden, waaraan uit-
wendige rechtsmacht verbonden is. Zie C.I.C. can.
398, 399, 401.
In het bijzonder: de p. maior, kardinaal, die
aan het hoofd staat der > Poenitentiaria te Rome en
in gewetenszaken alle volmachten heeft (ontslag van
sommige excommunicaties en schending van sommige
eeden, bijv. H. Officie, pauskeuze, is alléén voorbe-
houden aan den paus). Hij geeft den stervenden paus
de laatste absolutie en den af laat in het uur des doods.
Wordt op plechtige wijze in Sint Pieter geïnstalleerd.
In de Goede Week houdt hij met de prelaten van de
Penitentiarie in de basilieken van St. Pieter, St. Jan
en Maria de Meerdere openlijk zitting tot het hooren
van biechten; feitelijk komt het hierop neer, dat de ge-
loovigen en priesters, voor hem geknield, met een stokje
worden aangeraakt en daardoor een af laat verdienen.
Poenitentiarii minores zijn de aangewezen biecht-
vaders der drie bovengenoemde basilieken, in St. Pieter
de Conventueelen, in St. Jan de Franciscanen, in
Maria de Meerdere Dominicanen. Zij worden uit alle
naties gekozen, ten einde biecht te kunnen hooren
in vele talen, moeten alvorens him ambt te ver-
krijgen een bijzonder examen maken ten overstaan
van den p. maior, hangen in alles van de Penitentiarie
af en krijgen groote volmachten, die vooral uitgebreid
zijn in den tijd van het jubilé. Drehmanns.
Po ent noemden de oude Egyptenaren een min of
meer sprookjesachtig land, waarsch. aan de Somali-
kust gelegen. Vanaf het Oude Rijk was er handelsver-
keer heen over zee, om wierook, ebbenhout enz. naar
Egypte te halen. De bewoners werden voorgesteld
als een op de Egyptenaren lijkend volk; ze zijn wel
Hamieten met nigroïden inslag geweest en voorvade-
ren der huidige Somali’s,Galla’s en dgl. stammen. Bent.
Poëphacjen, > Planteneters.
Poerana’s (Sanskrit, = oude geschiedenis), cate-
gorie van religieuze gedichten in de Sanskrit lit.,
gewijd aan de vereering van Wisjnoe of Sjiwa. Zij zijn
voor het latere Hindoeïsme, wat de Weda is voor het
Brahmanisme: de heilige boeken, die alles bevatten,
wat op godsdienst en cultus betrekking heeft. De
oudste P. gaan terug tot vóór den tijd der heldendich-
ten (> Mahabharata), waarmee ze in stijl en ideeën
vaak overeen komen. Juiste dateering is uitgesloten,
daar ieder afzonderlijk vaak uit stukken van verschil-
lenden datum is samengesteld. De ideaal-P. moet be-
staan uit 5 deelen: 1° schepping (sarga), 2° wereld-
vemietiging en herschepping (pratisarga), 3° genealogie
der góden (wamsja), 4° geschiedenis der elkaar op-
volgende tijden tusseken wereldontstaan en -vernieti-
ging (manwantarani), 5° geschiedenis van zon- en
maan-dynastieën der koningen (wamsjanoetsjarita).
Hieraan beantwoordt geen enkele der bewaarde P.
volledig; hun hoofdonderwerp is steeds de Wisjnoe-
of Sjiwa-cultus volgens een bepaalde sekte, met
beschrijving van legenden, heiligdommen, feesten.
De traditie beschouwt den legendarischen ziener Wjasa
19
Poerbalingga — Poesaka
20
als den auteur van alle P. Van de 18 P. zijn de be-
langrijkste: Wisjnoe-, Baghawata- en Markandeja-
Poerana. Zoetmulder.
L i t. : M. Winternitz, Geseh. der Ind. Lit. (I, waar
opg. v. lit. en vert.) ; studies en vert. v. F. Pargiter, o.a.
in Hastings’ Encycl. of Religions and Ethics (s.v.).
Poerbalingga, 1° regentschap, van de
afd. Banjoemas in de prov. Midden-Java; opp.
804 km 2 , 418 646 inw. (eind 1930), w.o. 225 Eur.,
2 223 Chin. en 27 andere Vreemde Oosterlingen; In-
heemsche bevolking Javaansch; taal Javaansch. P.
is in het Z. vlak en zeer vruchtbaar, in het N. heuvel-
land tot bergland toe. Hoofdcultuur rijst, cocosnoten
(klappers) en suikerriet.
2° H o o f d p l a a t s van het gelijknamige regent-
schap en district (XIV 496 E3); 16 435 inw. (eind
1930), w.o. 105 Eur., 1 409 Chin. en 26 andere Vreemde
Oosterlingen. P. is een mooi gelegen gezond plaatsje.
Het wordt bezocht door de Missionarissen van het
H. Hart vanuit Poerwokerto. Brokx.
Poerdüh-systcem noemt men wel het gebruik
van sommige Mohamm. volkeren om de vrouw geheel
uit te sluiten van het openbare leven. Het woord gaat
via de Eng. schrijfwijze purdah terug op het Perz.
woord pèrdè, gordijn, afsluiting. De modemiseering
van landen als Turkije en Perzië heeft officieel ophef-
fing van het p.-s. met zich meegebracht, doch het
gewone volk heeft er nog allerminst afstand van ge-
daan. De vrij algemeen gehuldigde opvatting, dat de
opheffing in strijd met de voorschriften van den Islam
plaats heeft gevonden, is niet juist; de Mohamm.
plichtenleer schrijft de vrouw minder vaak en minder
streng de sluiering voor dan het volksgebruik dat doet,
en in sommige gevallen verbiedt de wet zelfs den wou-
wen zich te sluieren. Berg.
Pocrga, boeran of stormwind in den winter, over
de Russ. en Siberische steppen en toendra’s.
Pocrl, > Jagannath.
Poerimfeest, Joodsch feest, de herinnering aan
de redding der Joden in het rijk der Perzen door Esther
(Esther 9.21). Het feest [14e en 15e Adar (12e maand:
Febr. -Maart)] bestaat in het houden van een feestmaal-
tijd en het uitdeelen van aalmoezen, en draagt verder
geen religieus karakter. C. Smits.
Poerio, Allessandro, Ital. dichter en pa-
triot. * 27 Aug. 1802 te Napels, f 3 Nov. 1848 te Vene-
tië. Vertoefde als balling lang te Parijs en leerde in
Duitschland Goethe kennen. Schreef patriottische ge-
dichten op groote Ital. figuren als Petrarca, Michel-
angelo, Leopardi.
Voorn, werken: Poesie (1917); II viaggio in
Germania (1917). — Lit.: B. Croce, Una famiglia di
patriotti (1919). Ellen Russe.
Poerocsja (Sanskrit, == mcnsch), in de oudste
Indische > cosmogonie (Rigweda X, 90) een reus, die
door de góden geofferd werd, en uit wiens lichaams-
deelen de onderscheidene aardsche wezens werden ge-
vormd. In de latere Indische wijsbegeerte (> Indië VI)
een belangrijk begrip, vooral in het Samkhja-stelsel,
waar het, in tegenstelling tot p r a k r i t i, de on-
bewuste, aan een toestand van onophoudelijke ver-
andering onderhevige natuur, den bewusten, aan zich
zelf steeds gelijk blijvenden geest aanduidt.
Lit.: Masson-Oursel, Esquisse d’une hist. de la
philos. indienne (1923) ; > Indië. Scharpé.
Pocrwakarta , hoofdplaats van het gelijknamige
district en van het regentschap Krawang, West- Java
(XIV 496 C2); 18 227 inw. (eind 1930), w.o. 75 Eur.,
2 141 Chin. en 93 andere Vreemde Oosterlingen. Be-
langrijk centrum van rijstcultuur, groote markt- Be-
hoorlijk klimaat. Ligt aan de S.S. verbinding Batavia
— Bandoeng. Wordt bezocht door de Franciscanen
vanuit Meester-Comelis. Brokx.
Pocrwamimamsa (Sanskrit, = de eerste uit-
eenzetting), oorspr. een systeem van regels voor den
uitleg der Wedateksten en geworden tot een der zes
philosophische systemen, die door het Hindoeïsme als
orthodox worden erkend; het beschouwt werken, offers
en ceremoniën als den weg tot de verlossing (> We-
danta, > Oettaramimamsa). Zoetmulder .
Poerwodadi, hoofdplaats van het gelijknamige
district en van het regentschap Grobogan, Midden-
Java (XIV 496 E/F 3); 10 840 inw. (eind 1930), w.o.
75 Eur., 1 612 Chin. en 23 andere Vreemde Ooster-
lingen. Levendige handel in rijst en vee. Warm doch
niet ongezond. Ligt aan de Semarang — Joana-Stoom-
tram (S.J.S.). Wordt bezocht door de Jezuïeten vanuit
Semarang. Brokx.
Poerwokerto ,1° regentschap van de afd.
Banjoemas in de prov. Midden-Java; opp. 947 km 2 ,
396 878 inw. (eind 1930), w.o. 892 Eur., 4020 Chin. en
135 andere Vreemde Oosterlingen; Inhcemsche bevolking
Javaansch; taal Javaansch. Is voor een belangrijk deel
heuvel- tot bergland. Vlakte en heuvelland zijn zeer
vruchtbaar. Hoofdcultuur is rijst en suikerriet. Wordt
doorsneden door de S.S. verbinding W T est — Oost- Java.
2° Hoofdplaats van het gelijknamige regent-
schap en district (XIV 496 D/E 3); 33 260 inw. (eind
1930), w.o. 815 Eur., 2 395 Chin. en 132 andere Vreem-
de Oosterlingen. Vriendelijk binnenplaatsje, koel kli-
maat, mooie omgeving, gelegen aan de hoofdverbin-
ding S.S. West — Oost- Java. Zetel van den apost.
prefect der prefectuur Poerwokerto. Missiecentrum
der Missionarissen van het H. Hart. Vsch. Kath. scho-
len en vereenigingen. Brokx.
Poerworecljo , 1° regentschap, van de
afd. Kedoe in de prov. Midden-Java; opp. 1 079 km 2 ,
561 095 inw. (eind 1930), w.o. 1 095 Eur., 3 847 Chin.
en 127 andere Vreemde Oosterlingen. Inheemsche be-
volking Javaansch; taal Javaansch. P. is grootendeels
vlakte en zeer vruchtbaar. Rijst, cocosnoten (klappers)
en suikercultuur. Wordt doorsneden door de S.S. lijn
van W. naar O. Java.
2° Hoofdplaats van het gelijknamige re-
gentschap en district (XIV 496 E/F 3); 24 645 inw.
(eind 1930), w.o. 858 Eur., 1 841 Chin. en 84 andere
Vreemde Oosterlingen. P. is een flinke plaats, warm
doch niet ongezond, dnikke markt. Heeft een Kath.
kerk, bediend door de Missionarissen van het H. Hart,
meerdere Kath. scholen, een ziekenverpleging en vsch.
vereenigingen. Brokx.
Poesaka of Poesoko, naam, die in vsch.
Indonesische talen gegeven wordt aan voorwerpen, die,
van de voorvaderen afkomstig en daarom doordrenkt
van hun magische vermogens, door de nakomelingen
vol eerbied bewaard worden en ter versterking van de
magische kracht van familieleden of van de geheele
gemeenschap gebruikt worden, telkens wanneer daar-
toe een bijz. aanleiding bestaat (geboorte, besnijdenis,
huwelijk, optreden van besmettelijke ziekte enz.).
Allerlei voorwerpen kunnen p. zijn, doch speciaal voor-
werpen, die op zich reeds magisch -krachtig zijn, komen
daarvoor in aanmerking (krissen, weefsels). Tegenwoor-
dig noemt men ook de overerfde cultuurgoederen wel
p.; zoo heet een Jav. tijdschrift, dat aan de uitingen
van Jav. cultuur gewijd is, Poesoko Djawi. Berg .
21
Poesje(nel)— Poëtenoorlog
22
Pocsje(nel), volksnaam van het Antwerpsche
poppenspel, door H. Conscience vereeuwigd in Her-
inneringen uit mijn Jeugd. De oudste documentatie is
van 1860, als L. Pasmans als „artistiek” leider op-
treedt. Na schorsing werd de schouwburg in 1880 her-
opend en verhuisde hii in 1889 naar den kelder in de
Reepstraat. Sinds 1929 speelt hij nog alleen voor ver-
eenigingen e.d., zelfs voor de Wetenschappelijke Con-
gressen. De P. is, zuiver, levende folklore. Het is sim-
plistische vertelkunst op basis van de blauw-boeken.
Het repertorium omvat 54 stukken. De poppen, uit
de 17e eeuw, zijn met het hoofd bevestigd aan een stok.
Een tweede stok brengt den arm in beweging (stok-
pop). Ze worden ingedeeld in edele poppen en „vodde-
balen” (straatphilosopken en vechtersbazen) en wegen
van H/g tot 25 kg. De Antwerpsche P. wordt als de
bakermat beschouwd van het Belgische poppenspel
(Duitsch : Kasperltheater).
L i t. : A. Delen, Het poppenspel in Vlaanderen en
de Antwerpsche Poesje (1916) ; Th. Berger, Het poesje-
nellenspel (1930). A. De Maeyer .
Poesjkin, Alexander Sergejewitsj,
Ruslands klassieke dichter bij uitnemendheid. * 17
Juni 1799 bij Moskou, f 10 Febr. 1837 te St. Peters-
burg. P. was een
zeer veelzijdig
schrijver, die het
Russ. gemoeds-
leven in steeds
schoone vormen
en volmaakte
harmonie wist te
schilderen. Zijn
meest vruchtba-
re dichtersperio-
de valt tusschen
1823 en 1831 ; zijn
proza is vooral
gedurende de
laatste jaren van
zijn leven te St.
Petersburg ge-
schreven. Hij was * o -n -i •
van moederskant * ^ oe8 Jkn.
van Abessynische afstamming. Hij dichtte zijn eerste
ode in 1816 bij de verloving van den Prins van Oranje
met grootvorstin Anna Pawlowna. Sinds 1817 werkte
hij op het ministerie van Buitenlandsche Zaken, doch
werd wegens liberale uitingen in 1820 naar Zuid-
Rusland verbannen. In 1824" vestigde hij zich op zijn
landgoed Michailowskoje bij Boldino ; in Moskou kwam
hij in aanraking met > Mickiewicz. In 1831 huwde hij
Natalija Nikolajewna Gontsjarowa en vestigde zich
te St. Petersburg, waar vooral zijn vrouw een zeer
mondain leven leidde en haar het hof gemaakt werd
door George d’Anthès, den aangenomen zoon van den
Ned. gezant, baron van Heeckeren. In een duel met
d’Anthès op 8 Febr. 1837 werd P. doodelijk gewond;
hij stierf twee dagen later als Christen en werd te Mi-
chailowskoje begraven.
P.’s groot epos is Eugene Onegin, in 8 dln. (door
Tsjaikowskij in 1877 tot opera bewerkt), dat het Russ.
gemoedsleven uit de eerste helft der 19e eeuw getrouw
en schoon weergeeft en ook thans nog door bijkans
eiken Rus grootendeels uit het hoofd gekend wordt.
Zijn verdere gedichten zijn: Roeslan enLudmilla(1819);
De Zigeuners; het hist. drama Boris Godoenow (1825;
(als opera bewerkt door Moessorgskij in 1874 en door
Rimskij Korsakow in 1896); Schoppenvrouw (opera
van Tsjaikowskij, 1890); Poltawa (1826); De bronzen
Ruiter; De belasteraars van Rusland (1831). Zijn
prozawerk: de Kapiteinsdochter (1833); de Verhalen
van Bjelkin; de Opstand van Poegatsjew' (1834); en
een onvoltooide geschiedenis van Peter den Grooten.
U i t g. : Er bestaan zeer vele uitg. van P.’s werken ;
de gezam. Russ. uitg. van Efremow (1905) en van
Morozow (1906) behooren tot de beste. Een Ned. selectie
verscheen in 1936. — L i t. : Annenkow, Documenten
bij P.’s biographie (Russ., 1855) ; Mezjow, Poesjkiniana
(Russ., 1886) ; M. Hoffmann, Pouchkine (1931) ; v. Wijk,
Russ. Letterk. (1926) ; Baring, Russian Lit. (1919) ;
J. Cleugh, Prelude to Parnassus (1937). v.Son.
Poesta, > Alföld.
Poestoko Rodjo [Javaansch (Kawi) = Boek
der koningen], het voornaamste werk van den laatsten
Javaanschen > poedjonggo, > Ronggowarsito, waarin
deze, de traditie der poedjonggo ’s getrouw, de geschie-
denis van het Jav. koningschap geschreven heeft, doch
van dc gangbare gewoonte afgeweken is door het kiezen
van een nieuw kader en het toevoegen van talrijke,
uit allerlei bronnen geputte verhalen. Hoewel het ka-
rakter van het werk nog overheerschend Javaansch is,
blijkt uit allerlei details de invloed van Europeanen,
dien Ronggowarsito ondergaan heeft. De P. R. is door
den auteur in proza geschreven, met gebruik van vele
Kawi-woorden, en met de kennelijke bedoeling om den
tekst later in dichtvorm om te werken. Zoo ver is de
auteur echter niet gekomen: het overgroote deel is proza
gebleven. Van de drie hoofddeelen, resp. de oude ge-
schiedenis, het middeltijdvak en de jongste geschie-
denis (naar Jav. opvatting) behandelende, is het eerste
gedeeltelijk gedrukt in 9 deeltjes (Jogjakarta 1912-’24);
de rest is slechts in handschxift toegankelijk. Ondanks
de gebreken, die het hoofdwerk van den zelfingenomen
auteur vertoont, is het een van de belangrijkste ge-
schriften der letterkunde van Midden-Java. Een ver-
taler heeft het echter nog niet gevonden. Berq.
Poëta laureatus (Lat., = met laurier gekroonde
dichter), een dichter, die als zoodanig den lauwerkrans
ontvangen heeft. De laurier was vanouds het zinnebeeld
van vrede en zegepraal; ook meenden de Ouden, dat
zij de poëzie bevorderde en inspiratie schonk. Daarom
werden er in den tijd van het Humanisme dichters
mede bekranst, gelijk Petrarca en Tasso te Rome en
Vondel te Amsterdam door het Sint-Lucasgilde. In
Engeland heeft zich die traditie in zooverre gehand-
haafd, dat er geregeld een door den koning benoemd
„poet laureate” is, die de taak heeft, gelegenheidsge-
dichten te vervaardigen. De instelling dateert van
Eduard IV. Poet laureate waren er o.a. John Dry den
(f 1700), Wordsworth (f 1850), Tennyson (f 1892); thans
(vanaf 1930) is het John Masefield. v. d. Eereribeemt.
Poëtenoorlog , letterkundige twist tusschen een
25-tal Ned. dichters, 1713- ’17, die aanvankelijk ging
om het al of niet schrijven van Lat. verzen, later tegen
de groeiende mode om zich in het Fransch uit te druk-
ken. De voormannen in dezen pennestrijd waren David
van Hoogstraten (* 1658, f 1724) en Jean le Clerc
(* 1657, f 1736). Deze laatste viel v. Hoogstraten aan
over zijn letterkundig werk. H. en zijn vrienden ant-
woordden met schimpdichten en scheldwoorden in de
voorreden van vsch. werken. Ook Le Clerc, een uit
Genève uitgeweken Remonstrant, die te Amsterdam
hoogleeraar was gewerden, schreef, met zijn aanhang,
een reeks schimpdichten. De meest bekende figuren
uit dezen strijd zijn nog Joan de Haes, Jak. Zeeus, P.
A. de Huybert, Just. v. Effen, P. de Bye, P. Langen-
23
Poëtica — Poggendorff
24
dijk. Boven de persoonlijke en politieke twisten uit
ijverde men tegen de toenemende mode om in vers-
vorm regeeringspersonen en maecenassen te vleien,
tegen de verfransching der nationale kunst en voor
meerdere waardeering van Vondel.
L i t. : Th. Nolen, Iets over D. v. Hoogstraten (1866) ;
F. Kossman, Nieuwe bijdragen tot de Gesch. v. h. Ned.
Tooneel (1915) ; Vervolg van de Nederd. Keurdigten
(I 1717) ; Oorlog der Holl. Poëten (1715-’16 ; bloemlezing
in de Bibl. v. d. Mij. der Ned. Letterk.). Piet Visser .
Poëtica (< Gr. poiein = maken), de leer der dicht-
kunst, van het wezen, de soorten en vormen der > poëzie,
als eenvoudige samenvatting of als philosophische be-
schouwing (letterk. > aesthetica). Na eerst alg. be-
grippen te hebben behandeld over het dichterlijke,
over plastiek en beeldspraak, in het algemeen over
het schoone, m.a.w. de aesthetica, bespreekt zij rhythme
en verstechniek, vervolgens de afzonderlijke dicht-
soorten, lyriek, epiek, dramatiek, didactiek, met de
daaronder vallende verschijningsvormen. Doel ervan
is het leeren waardeeren en smaken van de werken der
letterkunde, ook het vormen van letterkundigen in
actieven zin. Voor enkele verhandelingen over de p.,
zie -> Ars poëtica.
Lit. : R. Müller-Freienfels, Poetik ( 2 1921) ; E. Er-
matinger, Das dichterische Kunstwerk (1923) ; H. Pad-
berg, Do mooie taal (1924) ; J. Verest, Manuel de Lit-
térature ( l2 1932) ; M. Poelhekke - Ger. Brom, Woord-
kunst ( 1S 1935); P.N. Dezaire, Poëtiek (1932) ; W. Kramer,
Het lit. kunstwerk (1932). v. d. Eerenbcemt.
Poëtische Boeken van cic II. Schrift. Van-
wege den dichterlijken vorm, waarin de gedachten
weergegeven zijn, worden aldus genoemd de > Di-
dactische boeken of Wijsheidsboeken, vnl. van het
Oude Testament.
Poetsextract, mengsel van krijt, oliezuur, ben-
zine of ammonia en andere stoffen (fabrieksgeheim).
Vrij scherp middel, te gebruiken voor onbedekte stevige
metalen, bijv. koper. Werkt snel.
Poetsmachine , machine, met behulp waarvan
in de meelfabricatie de griezen van de aanhechtende
zemelendeeltjes worden gescheiden (poetsen). Men voert
de griezen over een schudzeef, waardoor een lucht-
stroom wordt gezogen, die de zemelendeeltjes mee-
neemt.
Poezele, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten
Westen van Gent. Opp. 252 ha, ca. 600 inw. (Kath.).
Landbouw.
Poëzie (^ Gr. poièsis = het maken, maaksel) of
dichtkunst is in passieven zin de door ’s men-
schen geest en gevoel waargenomen schoonheid der
dingen; in den meer gewonen actieven zin de uitge-
sproken en geschreven schoone uitdrukking dier waar-
genomen schoonheid. De p. onderscheidt zich van de
andere schoone kunsten door het haar eigen uitdruk-
kingsmiddel: de taal, het woord; van de andere taal-
uitingen door haar voorwerp: het schoone, door haar
conceptie, die concreet is, beeldrijk en plastisch, ver-
der door de wijze van uitdrukking, welke melodisch is
en rhythmisch, ja zich meestal tot verzen en strophen
voegt. Zij komt voort uit gevoel, verbeelding en taal-
macht; zij is intuïtief en veronderstelt inspiratie, zon-
der evenwel oefening en arbeid uit te sluiten. Er gaat
van haar een eigenaardige bekoring uit, een magische
betoovering. Haar onderwerpen zijn alle stoffelijke en
geestelijke dingen, tot zelfs het ongeschapen Wezen.
Vanaf de vroegste tijden werd zij beoefend (volks- en
cultimrpoëzie) en bracht vele kunstwerken voort, welke
een „joy for ever” zijn.
Lit.: J. Verest, Manuel de littérature ( l2 1932 ; zie
vooral n. 479-515) ; H. Bremond, La poésie pure (1926) ;
O. Walzel, Vom Wesen der Dichtung (1928) ; K. H. de
de Raaf, Problemen der poëzie (1930) ; zie verder bij
> Poëtica. v.d. Eerenbeemt.
Bijbelsehc poëzie. Bij de Israëlieten bestond naar
het getuigenis van den Bijbel een uitgebreide poëtische
literatuur. Alleen de religieuze p. is in den Bijbel be-
houden gebleven. Meer speciaal wil men de bijbelsche
p. in de > poëtische boeken van het O. T. vinden. P.
in strikten zin wordt ook in het N. T. gevonden, maar
niet in zulk een groote mate. De drie bekende gezangen,
de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, staan in
het Evangelie van Lucas.
Het voornaamste kenmerk der Hebr. p. is het >
parallellisme; nl. een gelijkmatige opbouw der vers-
deelen, waarbij het parallellisme wordt gevonden in de
ideeën, die worden uitgedrukt. Men onderscheidt vooral
drie soorten: het synoniem parallellisme, wanneer in
de twee versgedeelten dezelfde gedachte wordt her-
haald; het antithetisch, wanneer er een tegenstelling
bestaat; en het synthetisch, wanneer dezelfde gedachte
wordt ontwikkeld. De naam aan dezen letterkundigen
vorm gegeven komt van R. Lowth in zijn boek De sacra
poesi Hebraeorum (1768). Door dit parellellisme wordt
een voorname schoonheid bereikt.
Over het bestaan en den vorm van een eigenlijk me-
trum in de bijbelsche p. zijn tot nu toe de meeningcn
der auteurs sterk verdeeld. Sommigen meenen ook een
zeker rijm en strophenvorming te moeten aannemen.
Typisch is zeker in sommige gedichten de alphabe-
tische opbouw. Ook in het Evangelie van Joannes
heeft men metriek en strophenverdeeling willen vinden.
Over de resultaten is een oordeel nog niet te geven.
Bij een juiste beoordeeling der bijbelsche p. moet
ook rekening gehouden worden met den overvloed
van beelden en vergelijkingen, met de concrete, duide-
lijke wijze van uitdrukken. Wat de H. Schrift aan p.
bezit moet gerekend worden tot het schoonste, wat
de wereldliteratuur heeft voortgebracht. C. Smits.
Lit.: o.a. V. Zapletal O.P., De poesi Hebraeorum in
Vet. Test. ( 2 1911) ; N. Schlögl, Die echte biblisch-he-
braische Metrik (1912) ; F. Zorell S.J., Einführung in die
Metrik und die Kunstformen der hebr. Psalmendichtung
(1914) ; J. Goettsberger, Einleitung in das A. T. (1928).
Poffen, braden zonder vet in heete asch of oven,
bijv. van tamme kastanjes.
Poffenberger, A 1 b e r t T., hoogleeraar aan
de Columbia University in de experimenteele psycho-
logie. * 1892. Bekend om zijn experimenteele onder-
zoekingen op het gebied van de reclame-psychologie.
Werken: Psychology in advertising (1935).
Pogen, Kath. maandsclirift der jonge gedachte
in Vlaanderen (1923- ’25), onder redactie van Wies
Moens, Fern. Van Goethem en Eug. Lemmens.
Lit.: R. Roemans, Bibl. van de mod. VI. Lit. (I, 9).
Poggenbeok, Ge o (George Jan Hendrik),
schilder en etser. * 20 Juli 1853 te Amsterdam, f 4 Jan.
1903 aldaar. Leerling van J. H. Veldhuyzen; werkte
met N. Basterd in Drente en woonde met dezen samen
te Breukelen. P. schilderde bijna uitsluitend fijn ge-
observeerde impressionistische polderlandschappen
in een lichten, gevoeligen toon. Voorbeelden van zijn
kunst o.a. in het Gem. Mus. te Den Haag en de musea
te Amsterdam. Korevaar-Hesseling.
Poggendorff, Johann Christian, na-
tuurkundige. * 29 Dec. 1796 te Hamburg, f 24 Jan.
1877 te Berlijn, waar hij sinds 1834 prof. was. P. was
een knap experimentator, reeds als student vond hij
25
Poggio Bracciolini — Poincaré
26
onafhankelijk van Schweigger den multiplicator.
Hij verbeterde de electrische meet-methoden en bouw-
de den eersten practisch bruikbaren electr. stroom-
meter. Van hem is ook de veel toegepaste spiegel -
aflezing (102b). Hij stichtte de Annalen der Physik
und Chemie, waarvan hij de eerste 100 banden uitgaf.
In 1863 begon hij het Literarisch-biogr. Handwörter-
buch für Mathematik, Physik, Chemie und verwandte
Wissenschaftsgebiete (dl. 5 in 1931), een zeer belangrijk
naslagwerk. Verder schreef hij Lebenslinien zur Gesch.
der exakten Wissenschaften (1853), terwijl W. Brentin
in 1879 zijn Gesch. der Physik uitgaf. J. v. Santen.
L i t. : Musmacher, Kurze Biogr. berühmter Physiker.
Poggio Bracciolini , Gian Francesco,
Humanist. * 11 Febr. 1380 te Terranuova (bij Florence),
f 30 Oct. 1459 te Florence. Eerst scriptor, daarna secre-
taris der pauselijke kanselarij; 1453- ’59 staatskanselier
van Florence. Als begeleider van paus Joannes XXIII
naar het concdie van Konstanz (1414), ontdekte hij in
kloosters in Z. Duitschland en Zwitserland veel hss.
van Klass. auteurs. P. schreef satyrische dialogen, pam-
fletten, Facetiae (een obscene anecdotenverzameling)
en een gesch. van Florence 1350- ’55.
L i t. : E. Walser, P. Florentinus’ Leben u. Werke
(1914). Zr. Agnes.
Poggio Ylirteto, suburbicair bisdom (d.w.z.
bisdom nabij de stad Rome), dat geruimen tijd
verbonden was met het bisdom Sabina, dan ervan
gescheiden werd, doch in 1925 er weer mee werd
vereenigd (zetel te Magliano Sabino).
Poging (recht). Algemeen. In het algemeen
verstaat men onder p. een handeling tot bereiking
van een bepaald doel, maar die niet tot dat doel heeft
geleid. Het is niet vanzelfsprekend, dat p. tot een straf-
baar feit strafbaar is. De strafbaarheid der p. wordt op
twee wijzen verdedigd. De eene opvatting (subjectieve
p. -theorie) ziet in de p. een uiting van een gevaarlijk
voornemen, terwijl de andere opvatting (objectieve
p. -theorie) de p. een voor de rechtsorde gevaarlijke
handeling, althans een strafbaar feit in begin-stadium,
acht. Ondeugdelijke p. is een p., die in een
gegeven geval niet tot voltooiing van het misdrijf kan
leiden, hetzij om toevallige omstandigheden (relatief
ondeugdelijke p.), hetzij om den aard der handeling
(absoluut ondeugdelijke p.). De p. kan ondeugdelijk
zijn doordat men een ondeugdelijk middel
bezigt (bijv. p. tot vergiftiging met water) of omdat er
sprake is van een ondeugdelijk object
(bijv. p. tot doodslag op een lijk). Voltooide p.
is aanwezig, als de dader alles heeft gedaan om het
strafbare feit te plegen, maar dit niet gelukte; bijv. hij
schiet op iemand, maar mist. Van geschorste
p spreekt men, wanneer dc dader nog niet alles gedaan
heeft om het feit te voltooien, omdat hij in zijn voor-
nemen wordt gestuit; bijv. hij wil schieten, maar het
geweer wordt weggeslagen.
Ned. strafrecht. In art. 45 W. v. Str. wordt de p.
strafbaar gesteld. Voor de strafbaarheid moeten drie
elementen aanwezig zijn: 1° het voornemen een misdrijf
te plegen (> Opzet); 2° het begin van uitvoering ; 3°
dat het misdrijf niet voltooid is alleen door omstandig-
heden buiten den wil van den dader gelegen. Bij p.
wordt het maximum der hoofdstraffen met een derde
verminderd. P. tot overtreding is niet strafbaar (art.
46 W. v. Str.). Bosch van Oud Amelisweerd
Volgens het Belg. recht is er sprake van p., wan-
neer de opzet om een misdaad of een wanbedrijf te be-
gaan zich heeft geopenbaard door uitwendige daden,
welke een begin van uitvoering van dit wanbedrijf
of van die misdaad uitmaken, en welke slechts werden
gestaakt of hun uitwerking hebben gemist om reden
onafhankelijk van den wil van den dader. P. tot
misdaden wordt in het Belg. recht (art. 80-81 W.
v. Str.) bestraft met de straf onmiddellijk lager dan
die, welke voor het voltooide misdrijf zou worden
opgelegd. Voor wanbedrijven wordt de p. slechts
bestraft in de gevallen en met de straf uitdrukke-
lijk door de wet voorzien. P. tot overtreding wordt niet
gestraft. Collin.
Pogrom (Russ., = verwoesting). Met dit woord
worden sedert het begin dezer eeuw de in het volk, om
werkelijke of vermeende grieven, ontstane Jodenver-
volgingen aangeduid. > Joden (sub D).
Pohl, 1° Karl Ferdinand, musicoloog.
* 6 Sept. 1819 te Darmstadt, f 28 April 1887 te Weenen.
Voorn, werken: Mozart und Haydn in Londen
2 dln. 1867) ; de standaardbiographie over J. Haydn
1875-’82), door Mandyczewski en Botstiber voltooid.
2 ° R i c h a r d, musicoloog. * 12 Sept. 1826 te
Leipzig, f 17 Dec. 1896 te Baden-Baden. Een kennis-
making met Liszt maakte hem tot vurig propagandist
der jong-Duitsche school.
Werken: o.a. Bayreuther Erinnerungen (1877) ;
Richard Wagner (1883); Frans Liszt (1884); Hektor
Berlioz. — L i t. : P., Autobiografisches (1881).
Pöhlmann, Robert von, historicus. * 31
Oct. 1852 te Neurenberg, f 27 Sept. 1914 te München.
1884 prof. te Erlangen, 1901 te München. P. legt in
zijn werken over gesch. den nadruk op de sociale ideeën
en toestanden van de Oudheid, dikwijls met al te ge-
zochte moderne parallellen. Zr. Agnes.
Poikilè, > Stoa poikilè.
Poikilictisch (g e o 1.) noemt men een struc-
tuur van stollings- en metamorphe gesteenten, waarbij
verschillende mineralen elkaar doordringen, doordat
ze gelijktijdig ontstonden.
Poikilo thermen, > Koudbloedig (sub Koud-
bloedige dieren).
Poikylocytose (genees k.), ongelijke vorm
der roode bloedlichaampjes, zooals bij allerlei ernstige
anaemieën vaak wordt gezien.
Poilvaehe, > IIoux.
Poincaré, 1° H e n r i, wis- en natuurkundige;
neef van 2°. * 29 April 1854 te Nancy, f 17 Juli 1912
te Parijs. Was 1886-1908 prof. in de mathemathi-
sche physica te Parijs, sinds 1909 president van het
Bureau Intern, des Poids et Mesures. Op zuiver wiskun-
dig gebied is hij de grondlegger van de theorie der auto-
morphe functies (in de „Acta Mathematica”) en deed
hij veel op het gebied van de differentiaalvergelijkingen
en de Analysis situs. In dc hemelmechanica leverde hij
zeer belangrijke bijdragen tot het drielichamenpro-
bleem. Op natuurkundig gebied gaf hij een theorie o.a.
over de evenwichtsfiguren van roteerende vloeistoffen
(1885) en over den vorm van trillende membranen.
Van grooten invloed was ook zijn philosopisch werk.
Werken: Méthodes nouv. de la mécanique céleste
(3 dln. 1892-’97) ; Le?ons de la móc. cél. (3 dln. 1905-’10) ;
Cours de physique mathém. (12 dln. 1839-1904) ; La
Science et l’hypothèse (1903) ; La valeur de la Science
(1905) ; Science et méthode (1909). Sinds 1916 geeft de
Parij8che Academie zijn verzamelde werken uit. — L i t. :
Lebon, H.P. (1912) ; Volterra e.a., H. P. (1914) ; Appell,
H. P. (1925). J.v. Santen.
2 ° R a y m o n d, Fransch staatsman; neef van 1°.
* 20 Aug. 1860 te Bar-le-Duc, f 15 Oct. 1934 te Parijs.
Eerst advocaat; sedert 1887 gematigd republikeinsch
27
Poin<?on — Poirters
28
Kamerlid, en in 1903 senator; meermalen minister
sedert 1893; in 1912 werd hij minister-president en
min. van Buitenl. Zaken; overtuigd voorstander van
de Entente, en uitgesproken Duitschvijandig. In 1913
werd hij tot pre-
sident der repu-
bliek gekozen, en
bleef het tot Jan.
1920. Daarna
weer min. -pres.
in Jan. 1922, tot
Juni 1924; be-
zette het Roer-
gebied. In Juli
1926 vormde hij
een ministerie
van Nationale
Unie, herstelde
als minister van
Financiën de
staatsfinanciën
en stabiliseerde
den frank. In
1929 werd^zijn re-
geering door een linksch kabinet vervangen. Cosemons.
Werken: Au service dc la France. Neuf années de
souvenirs (7 dln. 1925-’31) ; Histoire politique (4 dln.
1920-*22) ; Messages, discours, allocutions (2 dln. 1918-
’20). — L i t. : M. Reclus, R. P. (1928) ; A. Bach, P. und
der Kriegsausbruch 1914 (1929) ; H. Girard, R. P. (1933) ;
G. Hanotaux, R. P. (1935) ; F. Payen, R. P. (1936).
Poin^on of p o n s o e n, 1° een gegraveerd stem-
pel, waarin een lettervorm is uitgesneden; 2° een
graveerderswerktuig: een stalen stift met knopvormig
einde, dat bezet is met scherpe puntjes. Deze p. werd
vooral in de 18e eeuw veel gebruikt voor stippelgra-
vures, enz.
Polnsettia, plantengeslacht van de fam. der
wolfsmelkachtigen. De soort P. pulcherrima heeft
fraaie bladroode schutblaadjes bij de bloemen; wordt
tot meer dan 1 m hoog; bladeren langwerpig. De P. is
afkomstig uit Zuid- en Middel -Amerika en wordt als
sierplant gekweekt.
Point colbert, oude Fransche genaaide kant,
voortkomende uit de > point coupé. De p. c. onder-
scheidt zich van de point coupé door haar gestyleerd
bloemornament en behoort, evenals laatstgenoemde,
tot de zgn. zware kanten. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol.
817 in dl. XIV.
Point coupé, een der eerste kanten. Aanvanke-
lijk doorstopwerk, spoedig overgang tot genaaide
kant. P. c. komt voor op de 16e- en 17e-eeuwsche re-
genten- en schuttersstukken onzer voorouders. > Point
colbert. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 817 in dl. XIV.
Point d’Alen^on, een kantsoort, gefabriceerd
in de stad Alengon. Nadat in de 17e eeuw Marthe
Barbot het middel had gevonden Venetiaansche kant
na te maken en er vele werksters uit Vlaanderen en
Italië arbeidden, werd de p. d’A. alom bekend („la
reine des dentelles”). Onder Marie Antoinette geraakte
haar vervaardiging voor korten tijd in verval, doch
sinds het eerste keizerrijk kwam ze opnieuw tot bloei.
De P. d’A. wordt met de naald gewerkt op een stuk
groen perkament met linnen overtrokken, waarop het
model is aangegeven. De door afzonderlijke werksters
klaar gemaakte deelen worden later nauwkeurig aan
elkander gevoegd. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 817
in dl. XIV.
Point d’Ancjleterrc, > Brusselsche kant.
Point de Galle, stad aan de Z.W. kust van Cey-
lon (X 224 E6); ca. 50 000 inw. Goud, zilver, schild-
padwerk. Zetel van Kath. bisschop.
Pointillceren , > Luminisme.
Point lace, Iersche kant, waarvan de gewe-
ven bandjes de eigenlijke patroonfiguren vormen.
Deze bandjes worden door allerlei kantsteken verbon-
den, welke aan de oude kanten zijn ontleend. Het ge-
weven kantband is in verschillende vormen in den
handel, o.a. dicht en glad, opengewerkt, met picotjes
versierd. Als werkdraad gebruikt men glad gesponnen
garen, zijde of metaaldraad. Point lace wordt op een
onderlaag, waarop de teekening is overgebracht,
gewerkt. J. Rutten.
Poiré-juk, > Stuw.
Poiret, Petrus, Calvinistisch theoloog en
mysticus. * 16 April 1646 te Metz, f 21 Mei 1719 te
Rijnsburg. P., eerst predikant te Annweiler, scheidde
zich van zijn vrouw om een volmaakter leven te leiden,
werd volgeling van de mystieke dweepster Antoinette
> Bourignon en bleef bij haar tot haar dood (1680).
Daarop vestigde hij zich te Amsterdam, ten slotte te
Rijnsburg; werd dan een vereerder van Mme de Guyon
en van Fénélon, en verbreidde door zeer talrijke uit-
gaven, meest in het Fransch, de Romaansche mystiek
in de Nederlanden. Hij gaf vertalingen en bloemle-
zingen uit bekende Kath. mystieke werken (o.a. Cath.
v. Siena; Angela v. Foligno; Teresia; Olier), naast
vele uit de Duitsche Prot. School van Böhme, en de
Fransche van Mme Bourignon en Mme de Guyon.
L i t. : M. Wieser, Der Sentimentale Mensch (1924;
met bibliogr.) ; Ned. Biogr. Wbk. (V); voornaamste bron
voor zijn leven in : Petri Poireti Posthuma (Amsterdam
1721 ; Ned. in : De Goddelijke huishouding, 2 dln. Am-
sterdam 1722). Feugen.
Poirters, A d r i a a n, Jezuïet, schrijver en
dichter. * 1605 te Oisterwijk (N.Br.), f 4 Juli 1674 te
Mechelen. Geboortejaar en -plaats, vroeger betwist,
schijnen nu na-
genoeg zeker. P.
trad in 1625 in
de Sociëteit vaD
Jesus te Meche-
len en was werk-
zaam als leeraar
en predikant,
vooral te Roer-
mond, te Lier en
te Mechelen. Zijn
standbeeld werd
te Oisterwijk in-
gehuldigd in
1926. Noord-Ne-
derlander van ge-
boorte, Zuid-Ne-
derlander van
aanneming, ge-
noot P. als be-
oefenaar der „emblemata-literatuur” en als Brabantsch
volksschrijver buitengewonen bijval. Vooral zijn
„Masker van de w T ereldt afghetrocken” had vele uit-
gaven, tot in de 19e eeuw toe. Geestige opmerkings-
gave, psychologische schranderheid, vindingrijk ver-
nuft, vinnige hekeling van gebreken, gepaard met
medelijdende goedheid en schalksche vroolijkheid,
I doen zijn pittig proza, hoewel soms wat langdradig,
I nog meer smaken dan zijn gedichten. P. prijst ont-
29
PoiseuiUe— Pokken
30
hechting van het aardsche, zooals de Kath. zedenleer
die voorstelt, maar juist om het ware geluk en een
gezonde levensvreugde te bereiken.
Voorn, werken: Ydelheydt des Wereldts
(1644), opnieuw verwerkt in : Het Masker van de we-
reldt afghetrocken (1646) ; Spieghelken van Philagie
(1673) ; Het heylich Hof van Keizer Theodosius (opus
posth.) ; Den Allerheylighsten Naem (1647); Het Duyfken
in de Steenrotse (1657) ; Het heylich herte (1654) ; Het
leven van de H. Rosalia (1658) ; Het leven van S. Fran-
ciscus Borgias (1671). Vgl. Sommervogel, Bibl. de la
Comp. de Jésus (s.v.). — L i t. : Allard S.J., A. P. ( 2 1878);
Rombauts, Leven en Werken van p. A. P. S.J. (uitg.
Kon. VI. Acad.) ; Salsmans en Rombauts, Het Masker,
critische heruitg. v. d. 7en druk, met inleiding en aan-
teek. (1935) ; Salsmans, Den Spieghel van Philagie (her-
uitg. v. d. 3en druk 1937) ; Rombauts, Adriaan P.
(1937); v. Duinkerken, De Dichters der Contra-Re-
formatie (1932) ; Salsmans, in : Versl. der Kon. VI.
Acad. (1928-’37) ; Rombauts en Vercammen, in : Studiën
(1927-’30) ; Goossens, in : Tijdschr. v. Taal en Lett.
(1928) ; Endepols, in : Van onzen Tijd (1911). Salsmans.
PoiseuiUe, Jean Louis, medicus. * 22
April 1799 te Parijs, f 26 Dec. 1869 aldaar. Arts te
Parijs, wijdde zich vnl. aan de physiologie van de
bloedstrooming, waarbij hij in 1842 de naar hem ge-
noemde wet vond over de hoeveelheid vloeistof, die
per sec door een capillaire buis stroomt.
Poisson, Simeon Denis, natuurkundige.
* 21 Juni 1781 te- Pithivier, f 25 April 1840 te Parijs.
Sinds 1802 prof. te Parijs.
De wet van Poisson luidt als volgt: voor een be-
paalde gewichtshoeveelheid van een gas is bij een
adiabatische toestandsverandering pvk constant. Hierin
stellen p en v de druk en het volume van het gas voor,
terwijl k de verhouding is van de soortgelijke warmten
van het gas bij constanten druk en bij constant volume.
Poissy, stad in het Fr. dept. Seine-et-Oise; ca.
12 000 inw. Kerk uit de 12e-16e eeuw. Te P. werd van
6 Sept. tot 6 Oct. 1561 het zgn. Godsdienstgesprek
van Poissy gehouden, echter zonder resultaat, in
tegenwoordigheid van Catharina de Medici, tusschen
de Katholieken met kardinaal Karei van Lotharingen
en den Jezuïeten -generaal Laynez als voornaamste
woordvoerders, en de Hugenoten onder leiding van
Beza en Vermigli. Wachters.
Poitiers, hoofdstad van het Fransche dept.
Vienne (XI 96 D3), 75 m boven de zee, ca. 42 000 inw.
De oude stad met nauwe straatjes heeft nog vele oude
kerken, zooals de Gotische kathedraal Saint-Pierre
(12e eeuw), de Romaansche kerk Notre Dame-la-
Grande (lle-16e e.) en het Baptistère St. Jean (4e e.).
Bisschopszetel; univ. met drie faculteiten, zeer vele
middelb. en vakscholen. Vliegveld. Weinig industrie;
belangrijke landbouwmarkt.
P. was reeds zeer vroeg bisschopszetel en werd
als zoodanig vooral beroemd door den grooten Kerk-
leeraar St. Hilarius, midden 4e eeuw. Volgens oude
bisschopslijsten was Hilarius reeds de negende bisschop.
L i t. : H. Labbé de la Mauvinière, P. et Angoulême
( 2 1925). Heere.
Slag bij Poitiers (Oct. 732). In 720 drongen de
Arabieren voor het eerst over de Pyreneeën; na enkele
kleine invallen rukte Abder Rahman met een enorm
leger Gallië binnen tot bij Tours. De cultureele tegen-
stelling tusschen het Christelijke Westen en het Mo-
hamm. Oosten werd spoedig door de Frankische groo-
ten begrepen, zoodat er vrede kwam tusschen de
tegenstanders Eudo van Aquitanië en Karei Martel.
De laatste riep den heerban op van zijn beele rijk en
daarmee overwon hij de Arabieren in den grooten
slag bij Cenon, ten N.O. van Poitiers. Abder Rahman
sneuvelde. Deze slag heeft een grootsche beteekenis:
de zegetocht van den Islam kwam op een der twee
aanvalsfronten tot stilstand, mede omdat door nieuwe
kleine overwinningen van Karei Martel de overwinning
productief gemaakt werd. Slootmans.
L i t. : Lokys, Die Kampfe der Araber mit den Karo-
lingern (in : Heidelb. Abhand. z. Gesch., 13 1906).
Poitou, landschap in West-Frankrijk (XI 96
C/D 3); vruchtbare hoogvlakte, ca. 150 m hoog, tus-
schen de zee en het hoogland van Auvergne. Landbouw
(tarwe, haver), veeteelt (kaas); leerlooierij. Het graaf-
schap P. kwam door > Eleonora van Aquitanië in 1152
aan Hendrik Plantagenet en daardoor aan Engeland.
Na vele oorlogen kwam het in 1416 voorgoed aan
Frankrijk.
L i t. : P. Boissonade, Hist. de P. ( 5 1926). Heere.
Poklïoutboom (Guajacum), plantengeslacht
van de fam. der Zygophyllaceeën, komt met vier
boomvormige soorten in Middel-Amerika voor. G.
officinale en G. sanctum, beide met blauwe vijftallige
bloemen, leveren het pokhout. Bij verwarming
wordt een hars daaruit gewonnen, dat als genees-
middel gebruikt wordt tegen syphilis, rheumatiek en
huiduitslag: tinctuur daarvan wordt bij bloedonder-
zoek en in de scheikunde gebruikt.
Het pokhout is steenhard, zeer zwaar en dicht
(s.g. 1,26-1,34) en voelt vettig aan. De kleur van het
kemhout is groenzwart, van het spint geel met groene
stippen (pokken). P. is alleen in kleine stukken ver-
krijgbaar en wordt per gewicht verhandeld. Het wordt
gebruikt voor katrollen, lagers, riemschijven, walsen,
kegelballen, enz. De bekendste afvoerplaatsen zijn
San Domingo en Cuba. Bonman/ Oeverkans.
Pokken, zeer ernstige infectieziekte, met hooge
mortaliteit, die vroeger in Europa talrijke slachtoffers
maakte, en nu nog in tropische en exotische landen
ernstig woeden kan. De incubatietijd bij p. bedraagt
ong. 10 dagen, waarna de aandoening met heftig ziek-
zijn (hooge koorts, pijn in rug en hoofd, sufheid, woe-
len) voor den dag treedt. Eenige dagen later treedt dan
de meestal zeer typische huidafwijking op, bestaande
in een eruptie van puisten op het gezicht, zich weldra
uitbreidend over den romp, de armen en dan de beenen.
Men ziet ronde verhevenheden [waarin Giuseppe
Guarnieri (* 1856, f 1918) den verwekker van de
pokken meende te vinden], waarop zich in het
midden een blaasje met een helderen, later troebelen
inhoud vormt, waarbij als typisch opvalt, dat het
centrum van het blaasje invalt. De koorts, die eerst ge-
daald was, stijgt weer in het stadium der ettervorming.
Ook op dc slijmvliezen van mond, keel, vagina, vulva
en darm vormen zich vlakke erosies. Nadat het ziekte-
proces twee weken geduurd heeft, drogen de puisten
in en begint het genezingsproces, dat meestal ernstig
ontsierende litteekenvorming achterlaat.
Ook lichtere vormen van pokken (variolois) komen
voor, waarbij de dikwijls kleinere, moeilijk als pok-
puisten te diagnostiseeren huidafwijkingen als regel
het eerst op den romp optreden.
Bij een ernstige pokken -epidemie is de sterfte onder
de aangetaste personen hoog (20-40 %).
De voor een aantal jaren in Ned. onder den naam
van > alastrim waargenomen ziekte was niets anders
dan een vorm van pokken, die bij een aantal patiënten
onder den invloed der in de jeugd plaats gehad hebben-
de vaccinatie vrij gunstig verliep.
31
P okkenbrief j e — P olarimetri e
32
Men beschikt niet over geneesmiddelen, die in staat
stellen bij p. therapeutisch veel tot stand te brengen,
zoodat men zich moet beperken tot een symptomatische
behandeling. Dat uit de huidige samenleving de p.
zoo goed als verdwenen zijn, is te danken aan Jenner,
die in 1898 de koepokvaccinatie vond (> Koepok-
inenting ; Inenting). E . Hermans .
Pokkenbriefje, > Inenting.
Pokrowsk, sinds 1932 Engels genoemd, Russ.
stad aan de Wolga (öl rt 40'N., 46°42'0.); ca. 30 000 inw.
Graanhandel.
Pol, 1° Max J. M. van, Ned. journalist en
lid der Tweede Kamer. * 24 Febr. 1881 te Roosendaal
(N.-Br.). Werkte als redacteur achtereenvolgens aan
de Maasbode en de Gelderlander, en als hoofdredacteur
aan de Geldersche Koerier, de N. Haarl.Crt., het Limb.
Dagblad, de Nieuwe Eeuw en de Morgen. In 1929
werd hij lid der Tweede Kamer voor de R.K. Staats-
partij. P. is een streng theoreticus, met een zekeren
pessimistischen inslag en Christen-democratische
oriënteering. Zijn werk kenmerkt zich door principieele
beschouwingen. In het parlement heeft hij zich op
Indische aangelegenheden gespecialiseerd. Oostendorp.
Voorn, werken: Herstel in Christus ; De drei-
ging van het bolsjewisme ; Crisis en herstel (3 dln.).
2° W i n c e n t y, Poolsch dichter. * 20 April (of
7 Mei) 1807 te Lublin, f 2 Dec. 1872 te Krakau. Stamde
uit Kath. Engelsche familie. Hij bereisde Wolhynië,
Podolië en de Oekraine, nam deel aan den Poolschen
opstand van 1831 en werd in 1848 prof. in de aard-
rijkskunde te Krakau. Zijn werken munten uit door
grooten eenvoud, vaderlandsliefde en getrouwe na-
tuurbeschrijving.
Werken: Liederen van Janusz (1833) ; Kleine
gedichten (1835) ; Lied van ons land (1843, op insti-
gatie van > Mickiewicz geschreven en in 1875 als can-
tate bewerkt) ; Mohoit (1855). — L i t. : Wojciechowski,
Poolsche Lit. (Poolsch, 1930) ; Nitschmann, Poln. Lit-
teratur ; Brückner, Poln. Literaturgeschichte. v. Son.
Pola, 1° provincie in N.O. Italië, omvat
het schiereiland Istrië; opp. 3 718 km 2 ; 300 000 inw.
2° Hoofdstad van de prov. P. (XIV 320 D2);
ca. 55 000 inw. Belangrijke oorlogs- cn handelshaven;
regelmatig stoombootverkeer met Venetië, Triëst,
Fiume en Zara. Sterrenwacht, vlieghaven, hydrogra-
phisch instituut. De domkerk (8e e.) is beroemd.
P. was oudtijds een Romeinsche militaire kolonie,
in 178 v. Chr. opgericht, door Octavianus in 39 v. Chr.
verwoest; het werd 4 jaar later de vlootstandplaats
van Rome. In 524 werd het een bisschopszetel. Ar-
chaeologisch is P. belangrijk, o.a. om resten van zijn
oude haven, het amphitheater, vsch. tempels en den
na Actium opgerichten triomfboog.
Polabisoh , de in de tweede helft van de 17e eeuw
zoo goed als uitgestorven taal van de West-Slavische
bewoners van Lüneburg op den linkeroever van de
Elbe. Een en ander is van het P. opgeteekend.
Lit.: N. Trubetzkoj, Polabische Studiën (1929).
Polacca, Ital. naam voor > polonaise.
Polaek, Jan, schilder, f1519 te München, waar
hii al van 1479 af woonde. Stamt uit Krakau. Er zijn
vsch. zijner altaarwerken bewaard, waarin ons een
hartstochtelijk, expressief gemoed verschijnt; kleuren
zijn zeer levendig. Hij beheerschte langen tijd de
schildersschool te München. Schreden .
Lit.: C. Glaser, Die alt-deutsche Malerei (1924).
Polaire assen in een kristal zijn symmetrie-
assen, welker beide einden niet gelijkwaardig zijn,
omdat er geen symmetrievlak loodrecht op de p. a. is.
Polaire buiding, > Chemische binding.
Polair front (m e t e o r o 1.), scheidingslijn
aan de aardoppervlakte, tusschen polaire en tropische
luchtmassa’s. > Front.
Polak, Leo, Ned. wijsgeer. * 1880 te Steenwijk.
Hoogleeraar te Leiden (1925) en te Groningen (1927).
Staat op ethisch gebied zijn leermeester > Heymans
het meest nabij, maar heeft zich overigens nauwer bij
het criticisme van Kant aangesloten. Fel bestrijder
van Godsgeloof en religie.
Werken: Het critische probleem : Kennisleer con-
tra materie-realisme ; Oorlogsfilosofie ; De zin der ver-
gelding ; Hegel’8 leer der straf ; Le sens de la mort ;
Socioloog en ethicus ; Sexuele Ethiek. — Lit.: F. Sas-
sen, Wijsbegeerte van onzen tijd (1937). F. Sassen.
Polaneii, adellijk geslacht, dat zijn naam ont-
leende aan de heerlijkheid Polanen in Delfland. Jan,
zoon van Philips van > Duvenvoorde, erfde van zijn
vader het huis en goed te Polanen en werd zoodoende
de stamvader van het huis Polanen; stierf in 1342. Van
zijn zoons is vooral beroemd Jan II van P., die door
aankoop heer werd van de Lek en van Breda en door
erfenis heer van Geert ruidenberg. Hij behoorde tot
de partij der Hoekschen, maar verzoende zich later
met graaf Willem V; zijn dood viel in 1378. Jan III
van P., zoon van den vorige, liet een eenige erfdochter
Jennc na, welke in 1404 in het huwelijk trad met
Engelbrecht I, graaf van Nassau-Dillenburg. Door dit
huwelijk kwamen de rijke bezittingen der P. aan het
Ned. vorstenhuis. Boeren .
Polare, > Poolverwantschap.
Polarimcter, > Polarimetrie.
Polarimetrie (natuur k.). Sommige stof-
fen (chemische verbindingen met een asymmetrisch
koolstofatoom) hebben de eigenschap, bij doorgang van
gepolariseerd licht (> Polarisatie v. h. licht), het
polarisatievlak, d.i. het vlak loodrecht waarop de
lichttrillingen plaats hebben, te draaien. Deze draai-
ing te meten, is taak der polarimetrie. De draaiing is
afhankelijk van de lengte van de doorloopen vloeistof-
kolom en afhankelijk van den aard en concentratie van
de opgeloste stof.
Toestellen, waarmede deze draaiing van het polari-
satievlak gemeten kan worden, heeten polarim eters.
Alle polarimeters in verschillende uitvoeringen hebben
een inrichting voor het polariseeren van het invallend
Polarimetrie. Links: prisma van Nicol als polarisator;
midden : praeparaat ; rechts : nicol als analysator, voor-
zien van schaalverdeeling.
licht, den polarisator (veelal een prisma van
> Nicol), een houder voor de vloeistofcuvet, en een
tweede onderdeel, dat slechts lichttrillingen in een
bepaald vlak doorlaat, als analysator.
Voor de bepaling van de draaiing wordt, behalve
in de > halfschaduwapparaten, de analysator (fig.)
zoo lang gedraaid, tot maximale helderheid van het
beeldvlak wordt verkregen. Na tusschenzetten van het
praeparaat wordt de analysator over een hoek a ge-
draaid, tot weer maximale helderheid wordt ver-
kregen. De gemeten hoek a bepaalt de draaiing. In
de halfschaduwapparaten wordt niet op maximale
intensiteit, maar op gelijke helderheid van t\*ee beeld-
helften ingesteld.
Polarimeters vinden veelvuldig toepassing voor de
33
Polaris — Polarisatie
34
bepaling van het suikergehalte in oplossingen. De
speciaal hiervoor vervaardigde instrumenten dragen
den naam saccharimeter. Dekkers .
Polaris, > Poolster.
Polarisatie. 1° P. van electriciteit. Wanneer men
atomen, moleculen of ionen in een electrisch veld
brengt, zullen de positieve kernen t.o.v. de negatieve
electronenwolken of de positieve ionen t.o.v. de nega-
tieve ionen verschoven worden, waardoor de zwaarte-
punten van de positieve en negatieve ladingen niet
meer samenvallen en > dipolen gevormd worden. Dit
noemt men polarisatie van de stof. De meer of minder
polariseerbaarheid van een stof bepaalt de grootte van
de ontstane dipolen. Door clectrische krachten van de
deelen van een molecule of een ion op elkaar kunnen
stoffen ook zonder uitwendig electrisch veld reeds
gepolariseerd zijn (permanent dipoolmoment). Door
meting van dipool momenten kan men de voor-
stelling, die men zich van den bouw van de stof
maakt, toetsen. Zwikker.
2° Diëlectrische polarisatie. Wanneer de ruimte
tusschen twee condensator-platen wordt opgevuld met
een niet-geleidende stof, een diëlectricum, bijv. een
glazen plaat, dan kan het
volgende merkwaardige ver-
schijnsel worden waargeno-
men. De condensatorplaten
A en B (zie fig. 1), waar-
tusschen zich de glazen
plaat C bevindt, worden
eerst op een hooge span-
ning gebracht. Daarna wor-
den A en B verwijderd en
met elkaar in verbinding
gebracht, waardoor zij wor-
den ontladen. Worden ze
vervolgens weer tegen de
glasplaat C aangebracht , dan blijkt weer een spannings-
verschil tusschen A en B te ontstaan, alleen kleiner dan
de aanvankelijk aangelegde spanning. Dit kan alleen
verklaard worden door aan te nemen, dat zich binnen
de glasplaat ook na de ontlading van den condensator
nog een electrisch veld bevond. Dit verschijnsel kan
bij verschillende diëlectrica geconstateerd worden. Het
is oorzaak van de zgn. electrische nawerking, welke
bij Leidsche flesschen en condensatoren optreedt:
wordt de condensator ontladen, dan blijkt kort daarna
toch weer een aanzienlijke lading aanwezig te zijn,
welke bij aanraking een gevoeligen schok kan veroor-
zaken. De verklaring van het verschijnsel is als volgt:
De moleculen van het diëlectricum worden door het
aanvankelijk tusschen A en B bestaande electrische
veld geïnfluenceerd (> Inductie, sub 4°), d.w.z. aan
de eene zijde dragen de moleculen een positieve
lading, aan de andere zijde een even groote negatieve
lading (men spreekt dan van > dipolen). Stelt men
zich de moleculen als kleine bolletjes voor, dan krijgt
men dus den in fig. 2 geteekenden toestand. De plaat
A is positief geladen, B is negatief geladen. De mole-
culen zullen dus aan den linkerkant een negatieve
lading krijgen, aan den rechterkant een positieve.
Doordat het diëlectricum niet geleidend is, worden de
ladingen tusschen de moleculen onderling niet uit-
gewisseld. Worden A en B vervolgens ontladen, dan
blijven de electrische ladingen binnen de moleculen
nog gescheiden, omdat de naast elkaar liggende mole-
culen nu een soort mlluentie -werking op elkaar uit-
oefenen. Daardoor ontstaat dus in het diëlectricum i
] een electrisch veld, hetwelk nu op A en B nieuwe la-
dingen zal influenceeren, die men als nawerking kan
constateeren. De
vorming van elec-
trische ladingen
in de moleculen-
op de bovenbe-
schreven wijze
noemt men pola-
risatie van het
diëlectricum. Zij
veroorzaakt in
het diëlectricum
een electrisch
veld, tegengesteld
gericht aan het
(sterkere) veld
van den conden-
sator zelf.
Lit.: Debye, Polare Molekeln (1930). Borghouls.
3° In de electrochemie verstaat men onder p. in
het algemeen het optreden van een tegenelectromotori-
sche kracht bij stroomdoorgang door een galvanische
keten. De stroomdoorgang veroorzaakt concentratie -
veranderingen in de omgeving der electroden en daar-
door potentiaalveranderingen van de electroden t.o.v.
de vloeistof, hetwelk zich uit in een tegenwerkende
electromotorische kracht (ooncentratie-polarisatie).
Hiervan verschillend is de chemische p., die optreedt,
wanneer de afscheidings- of omzettingsproducten van
een electrolytisch proces hunnerzijds als electroden
gaan werken. Zoo krijgt men dikwijls bij de electrolyse
ontwikkeling van waterstof of zuurstof, waardoor de
polarisatiespanning ongeveer gelijk aan de ontledings-
spanning van water wordt. Worden de gepolariseerde
electroden na het onderbreken van den stroom met
elkaar verbonden, dan loopt er gedurende korten tijd
een stroom, de polarisatiestroom. Onder bep.
omstandigheden kan deze polarisatiestroom van
langen duur zijn, wanneer aan de electroden chemische
omzettingen plaats kunnen vinden (polarisatie-ele-
menten, zooals de accu). Bij een galvanisch element kan
ook de p. van de electroden leiden tot een kleiner wor-
den van de spanning bij stroomafname. Door toevoe-
ging van bepaalde stoffen (depolarisatoren)
kunnen soms de door de electrolyse afgescheiden stof-
fen gebonden worden, zoodat geen p. optreedt. In de
bekende droge elementen (Leclanche-element) werkt
bijv. bruinsteen als depolarisator. A. Claassen.
Lit.: A. Eucken, Grundr. d. phys. Chemie ( 4 1934).
4° Polarisatie van het licht. Terwijl uit buigings- en
interferentieverschijnselen het golfkarakter van het
licht duidelijk blijkt, blijft de vraag of lichttrillingen
longitudinaal ofwel transversaal gedacht moeten
worden. Door enkele experimenten is ten gunste van
den laatstgenoemden trillingsvorm beslist. Denkt
Diëlectrische polarisatie.
Fig. 1.
Diëlectrische polarisatie.
Fig. 2.
XX. 2
35
Polarisatieapparaat — Polder
36
men een lichtstraal als trillingsas, dan hebben licht-
trillingen (eigenlijk bestaan deze uit een electrische en
een daarop loodrecht staande en er vast mede verbon-
den magnetische trilling; we beschouwen verder alleen
de electrische trilling) plaats in elk vlak, dat door die
as kan gelegd w'orden. Door vsch. kunstgrepen is het
nu mogelijk, die trillingen in één vlak te doen plaats
vinden, ofwel den lichtstraal te polariseeren.
Het gemakkelijkst geschiedt dit door reflectie aan een
zwart-glazen plaat, waarbij de invalshoek, de zgn.
polarisatiehoek, 65° moet bedragen (fig. 1).
Een ongepolariseerde lichtstraal is aangegeven door
strepen en punten, die resp. trillingen in en loodrecht
op het vlak van teekening voorstellen. Een gedeelte
van het licht wordt gebroken en in het glas geabsor-
beerd; het andere deel, dat w r ordt gereflecteerd, blijkt
volledig gepolariseerd, en w r el zóó dat de trillingen
loodrecht op het vlak van teekening, het p o 1 a r i-
s a t i e v 1 a k, overblijven. Bewijs hiervoor vindt
men door het
aanbrengen van
een spiegel, waar-
op de gepolari-
seerde straal valt,
weer met een
invalshoek van
65°. Deze spie-
gel is draaibaar
om den licht-
straal als as (fig.
2). In evenwij-
digen stand van
de spiegels en in
antiparallellen
stand wordt het
licht bijna vol-
ledig gereflecteerd. In tusschengelegen standen heeft
vermindering van intensiteit plaats; bij een draaiing
van 90° is er volledige uit-
dooving.
Herhaalt men de proef
met andere materialen dan
glas, dan blijkt er een an-
dere polarisatiehoek te be-
staan, waarvoor de w e t
van B r e w s t e r geldt:
terufiTgekaatste en gebroken
straal moeten loodrecht op
elkaar staan (fig. 3). Hier-
uit volgt de voorw T aarde
tg a = n, als a den po-
larisatiehoek en n den bre-
kingsindex van het mate-
Polarisatie van het licht, riaal voorstelt. In anisotrope
Fi £* 3 * media treedt dubbele bre-
king op, waarbij steeds de eene straal gepolariseerd
is loodrecht op den anderen. > Kristallographie (sub
Kristaloptica). Dekkers.
Lit.: Handbuch der Physik (XX).
Polarisatieapparaat, > Polarisatie (4°).
Polarisatiehoek, > Polarisatie (van het licht).
Polarisatiemicroseoop onderscheidt zich van
een gewoon microscoop door de aanwezigheid van een
polarisatie -inrichting [> Polarisatie (v. h. licht)]
en dient ter bestudecring van het optisch gedrag van
gekristalliseerde stoffen, zooals met name in de ge-
steentekunde noodig is.
De polarisatie-inrichting bestaat uit twee prisma’s
van Nicol, één onder het object (polarisator)
en één, hetzij in de tubus uitschuifbaar aangebracht
of los boven het oculair te plaatsen (analysator).
Gewoonlijk werkt men met gekruiste nicols, d.w.z. het
trillingsvlak van het door den analysator doorge-
laten licht staat loodrecht op dat van den polarisator.
Als object dient een praeparaat van losse korrels of een
door slijpen verkregen dunne doorsnede van een ge-
steente of mineraal (slijpplaatje). Het in één richting
trillende licht, dat de polarisator doorlaat, wordt in
het praeparaat (voorzoo ver optisch anisotroop) in
twee stralen gesplitst met onderling loodrechte tril-
lingsrichting en verschillende voortplantingssnelheid.
Dientengevolge treedt interferentie op, hetgeen zich,
na terugbrengen op één trillingsrichting door middel
van den analysator, uit in het optreden van een be-
paalde interferentiekleur. Deze is een maatstaf voor de
in het praeparaat optredende dubbele breking, die
karakteristiek is voor ieder mineraal. Men kan bij
uitgeschakelden analysator met het p. vorm, splijt-
baarheid en lichtbreking bepalen en met gekruiste
nicols de dubbele breking onderzoeken. Vallen de tril-
lingsrichtingen in het mineraal samen met die van de
nicols, dan komt in het geheel geen licht door. Men kan
den hoek tusschen deze richtingen en de kristallogra-
phische richtingen (uitdoovingshoek) dus meten. De
tafel van het p. is daartoe draaibaar. Evenwijdige stra-
lenbundels, die in vsch. richtingen door het mine-
raal gaan, hebben verschillende dubbele breking. Zij
vormen in het brandvlak van het objectief het assen-
beeld van het mineraal. Dit ligt niet op de plaats van
het gewone beeld en kan met het oculair niet w r orden
waargenomen. Daartoe moet men een hulplens (lens
van Bertrand) inschakelen in de tubus.
Dit is de conoscopische beschouwing, in tegenstel-
ling tot de gewone (orthoscopische) methode.
Ten einde uit te maken, welke der beide stralen het
snelste is, is het p. uitgerust met comparatoren (gips-
plaatje, glimmerplaatje), mineraaldoorsneden van
bekende eigenschappen ter vergelijking.
Het p. is in de eerste plaats meetinstrument; de
mechanische inrichting is van meer belang dan bij
gewone microscopen. Omgekeerd behoeven de lenzen
minder aandacht: groote vergrootingen gebruikt men
zelden. Ook de belichtingsinrichting is eenvoudiger.
Lit.: F. Rinne-M. Bevek, Anleitung zu optischen
Untersuch. mit dem P. (1934). Jong .
Polarisaticphotometcr, > Astrophotometrie.
Polarisatie vlak, > Polarisatie (4°).
Polarisator, > Polarimetrie.
Polariteit, 1° (m e e t k.) > Poolverwantschap.
2° (P h i 1 o 1.) Met polariteit (der vocalen) be-
doelt men het typische verschijnsel, dat in sommige
taalgroepen de klinkers naar hun symbolische betee-
kenis in vast („polair”) systeem gerangschikt kunnen
worden. Met i(e) wijst men bijv. op den spreker,
het nabije, het heden ; met u(o) daarentegen op een
derden persoon, het verder verwijderde in plaats of
tijd ; de a wijst op een tusschenliggende sfeer van
intimiteit. Bij ons komen woorden als zigzag, bim-
bam-boem e.d. daar in zooverre mee overeen, als ook
hier het eerste lid met i op het nabije aspect, maar
het tweede met a op het verder verwijderde wijst. Wils.
Polder, laag gelegen land, dat door dijken of
kaden omgeven is, teneinde het zee- of rivierwater er
buiten te houden. De moeilijkheid is om het in den
p. vallende regenwater en het event. door de dijken
sijpelende water (kwelwater) op het buitenwater te
Polarisatie vanjict licht. Fig. 2.
37
Pole— Polen
38
brengen. Indien de dijken slechts de hóóge zee- of
rivierstanden te keeren hebben, kan het polderwater
tijdens de lage buitenwaterstanden, met behulp van
duikers of spuisluizen in de dijken, natuurlijk geloosd
worden; moeten echter alle buitenwaterstanden ge-
keerd worden, dan moet het polderwater door een
mechanische inrichting opgemalen worden (> Bema-
lingswerktuigen). Zonder de dijken zouden de polder-
gronden, hetzij doorloopend, hetzij tijdelijk, over-
stroomd worden en daardoor onbruikbaar zijn; het
maken van p. is dan ook steeds een vorm van > land-
aanwinning (zie ook > Indijken). P. Bongaerts.
Voorden Ned. p., administratief genomen,
zie -> Waterschap.
In het Belg. recht is een p. een publiek-
rechtelijk lichaam, belast met het bestuur van gronden,
gevormd door aanslibbing van de zee of de rivieren.
Voor de administratieve organisatie, zie > Wateringen.
Pole, 1° Margaretha, Zalige, martelares,
gravin van Salesbury; moeder van 2°. * 14 Aug. 1473
bij Bath, f (onthoofd) 27 Mei 1541 te Londen. Zij was
broederskind van koning Eduard IV van Engeland;
haar man, Richard P., een neef van Hendrik VIII.
Deze laatste WTeekte den tegenstand, door kard. Pole
tegen zijn schismatieke plannen geboden, op de moe-
der; zij werd zonder bewijs of verhoor veroordeeld en
onthoofd, een der edelste slachtoffers van den tiran.
Zaligverklaard in 1886. Feestdag 28 Mei.
L i t. : Spillmann, Die Engl. Martyrer unter Heinr.
VIII (1887) ; Holweck, Biogr. Dict. of the Saints (1924).
2°Reginaldus, kardinaal en pauselijk legaat
voor Engeland; zoon van 1°. * 3 Maart 1500 te Stourton
Castle (Staffordshire), f 17 Nov. 1558 te Lambeth. Zijn
verwantschap met het kon. huis mengde hem spoedig
in de kwestie der echtscheiding van Hendrik VIII.
Achtte ook P. in den beginne paus Juliiis’ dispensatie
ontoereikend, beter voorgelicht werd hij een felle
tegenstander van Hendrik ’s plannen, zooals blijkt uit
zijn geschrift Pro ecclesiasticae unitatis defensione
(1536). Hij verbleef nu verder op het vasteland en nam
1542- ’46 als kardinaal, ofschoon nog geen priester,
deel aan het Concilie van Trente. Na de troonsbestij-
ging van Maria de Katholieke keerde hij als pauselijk
legaat (sinds 1553) en aartsbiss. van Canterbury (sinds
1555) naar Engeland terug. Zijn priester- en bisschops-
wijding volgde in 1557. Hij werkte zegenrijk voor de
hereeniging van de Kerk van Engeland met Rome.
De oorlog van Rome met Philips II van Spanje, met
wien Maria de Kath. gehuwd was, bracht hem echter
in een moeilijke positie, zoodat de beschuldiging van
ketterij door > Paulus IV, die ook als kardinaal nooit
een vriend van P. was geweest, maar al te gretig werd
aanvaard. De paus verklaarde hem vervallen van zijn
waardigheid en ontbood hem naar Rome, maar Maria
hield de betreffende breven achter. P. stierf, voordat
het proces bij de inquisitie was ingeleid. Onder zijn
vrienden telde hij de invloedrijkste Humanisten.
L i t. : Uitgave v. zijn brieven door Quirini (5 dln.
1744-’57) ; Zimmermann, Kard. P., sein Leben und seine
Schriften (1893) ; Beron en Barennes, Un prince anglais
cardinal-légat au XVIe siècle, R. P. (1921) ; F. Gasquet,
Card. P. and his early friends (1927). Wachters.
Polei, > Munt (Mentha) (plantk.).
Polemarchos ((Gr. polemos = oorlog; ar-
choon = aanvoerder), Oud-Grieksch magistraat, be-
last met het oorlogvoeren, en wiens bevoegdheid later
aan de strategen overging.
Polcmianen, groep van Apollinaristen (> Apol-
linaris de Jongere), die hielden, dat het lichaam van
Christus niet in den schoot van Maria gevormd, maar
uit den hemel gekomen was. Men hoort van hen slechts
in dc 4e eeuw.
Polemonium, > Jacobsladder (plantk.).
Polen, I. Aardrijkskunde en economie. Zie pl.
en kit. (vgl. index kol. 831/832).
A) Algemeen. Polen (Poolsch: Rzeczpospo-
1 i t a Polska) is een republiek in het O. van
Midden-Europa; opp. 388 390 km 2 ; 33 415 000 inw.
Hiervan is 61 % R. Kath.; 11 % behoort tot de
Geünieerden van vsch. ritus; Orthodox 11 %; Evan-
gelisch 4 %; Joodsch 10 %. Het is een onregelmatig
gevormd staatsgebied, dat aan 6 andere staten grenst
en waarvan de grenzen voor 8 / 4 deel strategisch slecht
zijn. De Karpaten, de Oostzee en de Pripetmoerassen
vormen natuurlijke grenzen.
B) Bouw, reliëf en bodem. Van Z. naar N. volgen
op elkaar: de Karpaten, het Poolsche middelgebergte
en de Poolsche laagvlakte. De beide eerste buigen in
het O. om, zoodat daar laagland en heuvelland over-
heerschen. Het hoogste deel van P. is de Hooge Tatra,
2 663 m, maar verder heeft P. geen hoogteverschillen
boven 500 m. Het grootst zijn ze in de moreeneruggen
van het N. en in eenige deelen van het middelgebergte,
dat in den Lysa Gora 611 m hoog is. Het middelge-
bergte dankt zijn inwendigen bouw aan de plooiing
in het Carboon-Perm en zijn tegenw. hoogteligging aan
opheffing in het Tertiair. Door verbuiging dwars op de
lengterichting w r erd het in 3 deelen verdeeld: de Pool-
sche Jura, het Poolsche middelgeb. in eigenlijken zin
en het heuvelland van Lublin. Door dezen orographi-
schen bouw heeft P. een doorgangskarakter, vooral in
het N., w r aar oerstroomdalen nog meewerken. Het
Weichseldal vormt een goede verbinding in de richting
Noord-Zuid. Het Karpatenland is niet vruchtbaar,
maar groote deelen van het heuvelland ervóór en van
het middelgebergte zijn bedekt met löss. In het N.
zijn de Diluviale keileemplateau ’s het best, maar de
eindmoreenen, spoelzandvlakten en oerstroomdalen
zijn heide- en boschgebieden. De dalen en laagten
hebben veel duinen en moerassen.
C) Klimaat. Het W. heeft een overgangsklimaat,
het O. is streng continentaal. De gemiddelde Juli-
temp. is 18 a 20°. In den winter w r aaien vooral Z.O.-
en in den zomer W.-winden. De neerslag is overal
voldoende behalve in het Z.O. Het N. heeft 50 a 60 cm,
het midden 60 a 70 en het Z. 80 h 100 cm neerslag.
D) Econ. leven. Door bodem, klimaat en delfstof-
fen heeft P. voor het econ. leven in het W. een goeden
natuurlijken grondslag, in het O. minder. Na 1918 had
de jonge staat 3 gebieden aaneen te sluiten met ver-
schillende econ. ontwikkeling en oriëntatie. Daarbij
had P. voortdurend te kort aan kapitaal, was de bin-
nenlandsche markt zwak, o.a. door de geringe ont-
wikkeling van het volk in het O. en was de buiten-
landsche concurrentie o.a. van Roemenië en Rusland
groot. Het econ. leven was daarom onvast en de crisis
was in P. bijzonder hevig. De agrarische bedrijven zijn
veruit de voornaamste: 64 °/ 0 der bevolking is er in
werkzaam, 15 % in industrie en mijnbouw, 10 % in
handel en verkeer. 49 % van den bodem wordt ge-
bruikt voor landbouw, 17 % voor veeteelt, 22 % is '
bosch, 2,3 % veen, 8 % woest.
De landbouwbedrijven leveren 60 % van de totale
productie. Kleinbedrijf overheerscht. Van het land is
36 % in handen van het grootgrondbezit, vooral in
het O. en in het vroegere Duitsche gebied. De bedrijfs-
39
Polen
40
methoden zijn achterlijk, behalve in het W. en in
Galicië. Het voornaamste landbouwgebied strekt zich
uit van het N.W. over Lodz naar de vlakte tusschen
Weichsel en San. Verder zijn van veel belang Podolië
en de streek om Lublin. Door de geringe opbrengst
per ha zijn er voorloopig geen groote exportmogelijk-
heden, behalve voor suiker.
Veeteelt is vooral kleinbedrijf; de voornaamste ge-
bieden zijn het Z. en Z.W. De pluimveeteelt gaat snel
vooruit, de uitvoer van boter neemt toe, en vooral naar
Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk en Engeland wordt veel
varkensvleesch uitgevoerd.
Boschbouw. Polesië, het Karpatenvoorland en de
moreene -ruggen, spoelzandvlakten en oerstroomdalen
van het N. zijn de voornaamste boschgebieden; 60 %
is den, 12 % spar en verder veel eik; 1 / 3 is staatseigen-
dom. Hout vormde een der voornaamste uitvoerarti-
kelen, maar vooral hierin ondervindt P. de concurren-
tie van Rusland.
Industrie. Van de industrieën staat de m ij n-
b o u w op de eerste plaats: ca x / # 4 van de industrie-
arbeiders is er in werkzaam. P. bezit meer dan de helft
van het Silezisch-Moravisch steenkoolbekken met een
totalen voorraad van 60 milliard ton tot een diepte van
1 000 m. De kolenbekkens zijn die van Opper-Silezië,
Dombrowa en Krakau. In 1926 heeft P. een groot deel
van de Skandinavische steenkoolmarkt veroverd. Er
is nu een spoorweg aangelegd, de kolen-magistrale, van
Opper-Silezië naar Gdynia, door een Poolsch-Fran-
sche maatschappij. Bruinkool wordt ontgonnen bij
Czenstochowa, aardolie bij Jaslo, Boryslaw en Schod-
nica. De bronnen liggen diep en er is gebrek aan kapi-
taal. Zinkerts in Opper-Silezië en hier en daar in het
middelgebergte, ijzer in Trias- en Juralagen aan den
rand van Silezië en bij Radom, keukenzout bij Wie-
liczka en Posznan en kalizout in O. Galicië.
Van de overige industrieën is de textielind. de voor-
naamste met bijna 200 000 arbeiders in 2 500 bedrijven.
Lodz met vooral katoenind., Bielitz met wol, Bialy-
stok en Warschau zijn de hoofdcentra. Dan volgen de
levensmiddelen-ind. : suiker in het N.W., aardappel-
meel en alcohol. Verder de machine-ind. van Opper-
Silezië, Kielce, Lodz en Warschau.
Handel en verkeer. Het wegennet is in het O. weinig
ontwikkeld. In 1931 waren in heel P. 33 000 personen-
auto’s, en 6 500 vrachtauto’s. De spoorwegen zijn
daarom van bijz. groote beteekenis. Maar in het O.
is ook het spoorwegnet zeer wijd. Er zijn 17 000 km
normaalspoor, 3 000 km smalspoor. Bijna alle zijn
staatsspoorwegen. Van de rivieren is theoretisch
3 000 km te bevaren, dan zijn er nog 800 km kanalen
en gekanaliseerde rivieren. Maar de toestand der ri-
vieren is slecht en de kanalen zijn smal. De binnenvloot
heeft een totaal draagvermogen van 100 000 ton met
veel oude schepen. Een staatsmaatschappij, later
overgegaan m de N.V. Zegluga Polska, heeft een Pool-
sche handelsvloot gevormd. Ze is nu 70 000 ton groot,
maar bestaat vooral uit verouderde schepen. Wel is
de haven Gdynia, 10 km ten N.W. van Danzig, snel
opgebloeid. Het is een exporthaven voor steenkool en
hout en een invoerhaven voor ertsen en levensmidde-
len. De handel is het zwakste deel in het econ. leven
van P. Hij is nog weinig georganiseerd en nog onvol-
doende. In het O. is de binnenlandsche handel, voor
een groot deel in handen van Joden, nog zeer achterlijk.
Veel verbetering brengen de Kamers van koophandel.
De groothandel is niet kapitaalkrachtig. Tabaks-,
alcohol- en zoutverkoop zijn staatsmonopolie.
Op 9 April 1936 werd een Ned.-Poolsch handels-
verdrag gesloten. In 1935 voerde Ned. in P. in
voor 8 000 000 gulden; in de eerste 10 maanden van
1936 voor 8 650 000 gld. In 1935 voerde P. in Ned. in
voor 12 100 000 gulden; in de eerste 10 maanden van
1936 voor 13 650 000 gld.
E) Statistieken.
Landbouwproducten 1932
(in 1000 ha)
Veestapel 1933
(in 1 000 stuks)
Rogge 5.646
Aardappelen 2.715
Haver 2.220
Tarwe 1.726
Gerst 1.207
Suikerbieten 116
Rundvee 8.982
Varkens 5.748
Paarden 3.771
Schapen 2.556
Geiten 278
Mijnbouw 1932 (in 1000 ton)
Steenkool 28.835
Aardolie 557
Zout 472
Ijzererts 77
Zinkerts 75
Handelsverkeer 1932 (in 1 000 zloty)
Invoer
Uitvoer
Grondstoffen
376.272
496.905
Fabrikaten
361.903
234.397
Levensmiddelen
123.148
314.868
Levende dieren
660
38.695
Totaal
861.983
1.083.765
(Totaal 1934)
(798.700)
(975.400)
Voornaamste handelstanden
1933 (in 1000 zloty)
Invoer
Uitvoer
Duitschland
145.694
167.791
Ver. Staten van N. Am. . .
109.863
15.901
Groot-Brittannië
83.054
184.685
Frankrijk
56.477
63.112
Italië
38.225
24.908
Tsjecho-Slowakije
35.628
48.100
Oostenrijk
35.170
65.643
België
29.313
47.160
Nederland
28.698
54.369
Lit. : Wunderlich, Handb. von P. ( 1910 ); id., Das
moderne P. ( 1933 ) ; Braun, P. ( 1927 ). fr. Stanislaus.
F) Vlag: wit en rood, horizontaal. Wapen: een
zilveren goudgekroonde adelaar op
een veld van keel. Volkslied:
Jeszcze Polska nie zginiela(> Nog
is Polen niet verloren), woorden van
Dabrowski, muziek van Wybicki
(1797).
G) Bestuursinrichting, a) Staat-
kundig. De grondwet is laatstelijk
gewijzigd 23 April 1935. Volgens
deze is de president het hoogste or-
Wapen van gaan van den staa ^ Zijn verkiezing
Polen. geschiedt door eenkiescomité, datbe-
41
Polen
42
staat uit de voorzitters van Senaat en Sejm, den mi-
nisterraad, de leden van het Hoog Gerechtshof, den
inspecteur van het leger, 50 gekozenen uit den Sejm
en 25 gekozenen uit den Senaat. De verkiezing ge-
schiedt voor 7 jaar. De president is niet verantwoorde-
lijk; hij verklaart oorlog en sluit vrede, hij opent de
Kamers en kan ze ontbinden, hij heeft een veto -recht
tegen besluiten der Kamers en kan decreten uitvaar-
digen, hij heeft het oppercommando over de weermacht.
Het parlement bestaat uit een Senaat en een Landdag
(Sejm). De Senaat bestaat uit 96 leden, die minstens
40 jaar moeten zijn en voor 6 jaar zitting hebben; 32
leden worden door den president der republiek benoemd
en 64 leden worden gekozen door speciaal daartoe ge-
rechtigden. De Sejm bestaat uit 208 leden (mannen en
vrouwen) en wordt bij algemeen, direct en geheim
kiesrecht gekozen. De minister-president en de minis-
ters worden door den president der republiek benoemd
en zijn hem en den Sejm verantwoordelijk.
b) Kerkelijke indeeling. R. Kath. Kerk: aarts-
bisdom Gniezno-Poznan (kardinaal -aartsbisschop, pri-
maat van Polen); bisdommen te Chelmno en Wlocla-
wek. Aartsbisdom Warschau (kardinaal -aartsbisschop);
bisdommen te Lodz, Lublin, Plock, Siedlce, Sando-
mierz. Aartsbisdom Wilno; bisdom te Pinsk. Aarts-
bisdom Lwow; bisdommen te Przcmysl cn Luck.
Aartsbisdom Krakau; bisdommen te Tamow, Kielce,
Czestochowa en Katowice.
Geünieerde Kerk (Roetheensch): aartsbisdom te
Lwow (metropoliet); bisdommen te Przemysl en Sta-
nislawow.
Kath.-Armeensche Kerk: aartsbisdom te Lwow.
Orthodoxe Kerk: aartsbisdommen te Warschau
(metropoliet), Krzemienic, Wilno en Pinsk; bisdom-
men te Grodno, Lublin en Luck.
Evangelische Kerk: bestuur te Warschau.
Irsraëlietische godsdienst: bestuur te Warschau.
H) Financiën. De begrooting in 1936 bedroeg
1 958 millioen zloty aan inkomsten en 2 221 millioen
zloty aan uitgaven ( l / 3 voor verdediging; x /y voor
onderwijs). De staatsschuld bedroeg: 1 300 millioen
zloty (binnenl. schuld) en 2 300 millioen zloty (bui-
tenl. schuld). 1 zloty is thans (1937) ca. 33 cent.
I) Onderwijs. Ten gevolge van de Onderwijswet van
1919 en de nieuwe wetgeving van 1933 bestaat school-
plicht in P. van de jaren 7 tot 14; voor de nationale
minderheden bestaan Duitsche, Joodsche en Oekrai-
nische scholen. De meeste scholen zijn staatsscholen;
enkele bijz. scholen worden gesubsidieerd; in alle
lagere en middelb. scholen is godsdienstonderwijs
verplichtend. In het systeem der lagere scholen is
eenheid gebracht; de middelb. scholen worden ver-
deeld in gymnasia en lycea. Hooger onderwijs wordt
gegeven aan de 6 univ. (Warschau, Krakau, Lwow,
Lublin, Wilno en Poznan), aan de 2 polytechn. scho-
len (Warschau en Lwow), de hooge landbouwschool,
de mijnacademie, de acad. van schoone kunsten en de
veterinaire academie. Wetensch. instellingen in P.
zijn : academie van wetenschappen te Krakau, we-
tensch. vereenigingen te Warschau, Wilno, Lublin
en Poznan, het Institut francais te Warschau. v.Son.
J) Weermacht. Het leger bestaat uit: 84 reg. inf.,
6 reg. jagers, 6 bat. vechtwagens, 40 reg. cav., 44 reg.
art., 13 afd. rijdende art., 4 geblindeerde art.-treinen,
13 bat. genie, 6 luchtvaart-reg. (700 vliegtuigen), 2 bat.
ballontroepen benevens de hulpdiensten. Groote een-
heden: 30 divisiën, 1 cav. divisie en 12 zelfstandige
cav. brigaden. Gendarmerie, staatspolitie (28 716)
en grensbewakingskorpsen (31 600) behooren in oor-
logstijd grootendeels bij het leger. De dienstplicht is
algemeen: van 21-23 jaar in het actieve leger; van
23-40 (off. tot 50) jaar reserve; hierbij 14 weken (off.
36 w.) herhalingsoefeningen; van 40-50 (off. tot 60)
jaar in het territoriale leger. Eerste oefeningstijd 2
jaar. Naast mil. dienstplicht bestaat verplichte hulp-
dienst (gendarmerie, een deel van de grensbewakings-
korpsen, luchtafweer, geneesk. dienst e.d.). Ook vrou-
wen van 19-45 jaar kunnen voor den hulpdienst worden
opgeroepen. Voorts verplichte mil. vóóroefening op de
lagere, en vrijwillige op de hoogere scholen. Jaarlijk-
sche vredessterkte: 17 905 off. (805 res. off.), 37 000
onderoff. (2 400 res. onderoff.), 211 110 minderen;
totaal: 266 015.
Vloot: 4 torpedojagers, (waarvan 2 in aanbouw),
3 onderzeebooten, 5 torpedobooten, 12 schepen voor
verschillende doeleinden, 12 vaartuigen voor rivier-
politie. Sterkte der bemanning: 6 091 (463 off.). Ma-
rine -dienstplicht: 27 maanden.
L i t. : Annuaire mil. ( 1936 ). v. Munnekrede.
II. Geschiedenis.
A) Profaan, a) Onafhankelijk Polen (900-1795).
De bakermat van P. ligt aan de Wartha tusschen
Oder en Weichsel, waar zich Slavische stammen ge-
vestigd hadden, wier nationale eenheid tot stand werd
gebracht door Miecislaw I (960-992) en wier kerste-
ning geschiedde door uit Bohemen en Duitschland
gekomen Benedictijnen en Cisterciënsers. Onder
Boleslaw den Dapperen (992-1025) werden Galicië en
Roethenië met P. vereenigd. Zoodra het Poolsche
Rijk gevestigd was, begon de strijd tegen de zich
in het Westen en Oosten ontwikkelende rijken: Duitsch-
land en Rusland. Casimir de Groote (1333- ’76) zorgde
door zijn wetgeving en codificaties voor den economi-
schen welstand van het land en voor de belangen der
lagere klassen. Door het huwelijk der Poolsche koningin
Hedwiga in 1386 met Ladislaw II Jagiello werd de
vereeniging van Polen met Li tanen tot stand gebracht,
die volkomen werd in 1569 bij de Unie van Lublin en
waardoor de Poolsche invloed ook doordrong tot in de
Oekraine. De imiversiteiten van Krakau (gesticht in
1364) en van Wilno (gesticht in 1579) waren belang-
rijke middelpunten van wetenschapsbeoefening. P.
was nu een groote mogendheid geworden, waar groote
welstand heerschte; de 16e eeuw was de zgn. gouden
eeuw in de Poolsche geschiedenis; het volk genoot
groote vrijheden en P. was een toevluchtsoord voor el-
ders vervolgden. De daarna intredende achteruitgang
sproot voort uit de oppositie tegen de allengs groeiende
macht der magnaten, die het volk begonnen te onder-
drukken, uit de toenemende aspiraties van Rusland,
Pruisen en Oostenrijk en was ten slotte ook te wijten
aan de instelling, waarbij de koning voortaan bij keu-
ze verkozen werd (1572-1772), waardoor vreemdelingen
op den Poolschen troon kwamen (Henri van Valois,
de Zevenburger Stefan Bathory, de Zweedsche Wasa’s
en de Saksische vorsten), waardoor aanhoudende partij-
strijd ontstond. Beslissingen werden belemmerd door
het in de 17e e. ontstane recht van het liberum veto,
waardoor de stem van één enkeling een beslissing kon
tegenhouden. Ook de groote koning Johan III Sobieski
(1674- ’96), die de Turken voor Weenen versloeg en de
Christ. beschaving redde, kon achteruitgang van P.
niet tegenhouden. Voortdurende intrigues speelden een
rol bij de koningskeuze (> Poolsche Successie-oorlog)
en Rusl. en Pniisen bevorderden door kuiperijen den
steeds toenemenden staat van anarchie. Enkele patriot-
43
Polen
44
ten trachtten door de Confederatie van > Bar (1768)
hun land voor ondergang te redden, maar toen Rusland,
Pruisen en Oostenrijk het eens waren geworden over
de verdeeling van Polen, viel er niets meer te redden.
Bij de eerste Poolsche deeling (1772) verloor het land
x / 4 van zijn grondgebied aan deze drie landen. Door de
kroon erfelijk te maken en de koningskeuze af te schaf-
fen (1772) en door de instelling der Poolsche consti-
tutie (3 Mei 1791; zie > Potocki, 2°), waarbij ook het
liberum veto werd af geschaft, trachtte men tevergeefs
het land voor volkomen ondergang te redden. Niet-
tegenstaande moedigen tegenstand onder Kosciuszko
en Josef Poniatowski had in 1793 de tweede deeling
plaats tusschen Rusland en Pruisen en in 1795 werd de
rest verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk
en had P. opgehouden een onafhankelijk rijk te zijn.
b) P. onder vreemde heerschappij (1795-1918).
De drie rijken, die P. verdeeld hadden, trachtten
thans ieder op zijn wijze het nationale gevoel der
Polen te onderdrukken: Rusland door vooral tegen
den Kath. godsdienst te ageeren, Pruisen door tegen
de Poolsche taal te strijden en het nu Pruis, gebied te
germaniseeren, Oostenrijk door te trachten het Pool-
sche volk aan zich te verbinden, doch tegelijkertijd
de Polen tegen de Roethenen op te zetten. De wetge-
ving der drie rijken werd in de Poolsche provincies
ingevoerd. Het Poolsche nationale bewustzijn heeft
zich gedurende de meer dan 100-jarige knechting
voortdurend geuit; reeds in Napoleon ’s tijd hoopten
de Polen op bevrijding van hun land door den Fran-
schen keizer en Poolsche legioenen streden in zijn legers.
Napoleon stichtte het groothertogdom Warschau in
1807, dat 100 000 km 2 omvatte en 2,5 millioen inwo-
ners telde. Na zijn val werd bij het Congres van Wee-
nen (1815) P. wederom verdeeld: Pruisen verkreeg
Poznan en Pomorze, Oostenrijk West-Galicië; het
overige P. werd tot koninkrijk verheven onder den
scepter der Russ. keizers; Krakau werd vrijstad.
De Poolsche opstand van 1831 werd bloedig door den
Russ. generaal Pasjkjewitsj onderdrukt: confiscaties
ten gunste van Russen, russificatie der scholen, onder-
drukking van den Kath. godsdienst waren er de voor-
naamste gevolgen van. Toen Rusland den Krimoorlog
verloren en in het binnenland met onlusten te kampen
had, stonden de Polen weder op (1863), doch ook thans
tevergeefs. Het koninkrijk P. werd nu bij Rusland
ingelijfd en in provincies verdeeld; de naam P. mocht
voortaan zelfs niet gebruikt worden. Na de Russ.
revolutie van 1905 werden enkele sociale hervormingen
ingevoerd; de taal mocht weer op privé-scholen onder-
wezen worden en de godsdienst-vervolgingen werden
minder.
In liet Pruis. P. trachtte men het Poolsche element
te vernietigen door een sterke Duitsche kolonisatie en
door optreden tegen den godsdienst (Kulturkampf
1871). Sedert 1891 mocht echter op particuliere scholen
weder Poolsch onderwezen worden, waardoor ook in
dit gedeelte het nationale Poolsche gevoel steeg.
De vrijstad Krakau werd in 1846 door Oostenrijk
geannexeerd; in Galicië wakkerde de Oostenr. regeering
den strijd tusschen Polen en Roethenen aan. Het
Poolsch echter bleef als taal in Galicië behouden; de
univ. van Krakau kreeg grooten invloed; er vormden
zich Poolsche schut tersbonden in Galicië (zie > Pil-
sudski), die bij de aanstaande wedergeboorte van P.
een groote rol hebben gespeeld.
Onder den Wereldoorlog dienden de Polen in de
legers van Rusland, Duitschland en Oostenrijk. Het
Poolsche legioen, dat te Krakau door Pilsudski ge-
vormd was, werkte aan de bevrijding van P. aan de
zijde der Centralen. In Russ. P. vormde zich een natio-
nale partij onder Dmowski, die heil verwachtte van
de Russen, welke in 1914 beloofd hadden P. te her-
stellen onder den scepter der Romanows. Na de aan-
vankelijke overwinning der Centralen wilden dezen
P. echter niet helpen en zetten Pilsudski gevangen.
Toen echter bii het einde van den Wereldoorlog de drie
roofstaten verslagen waren, was Polens kans op vol-
ledige vrijheid aangebroken.
c) Hersteld Polen (sedert 1918). Het recht van P.
op volledige onafhankelijkheid was uitgesproken in
Wilson’s 14 punten, waarbij tevens erkend was, dat P.
een uitweg naar zee moest ontvangen. Het vredesver-
drag van Versailles regelde de Poolsche onafhankelijk-
heid in de art. 87-93. De voorloopige regeering benoem-
de Pilsudski tot staatshoofd, totdat de grondwet zou
tot stand gekomen zijn, terwijl Paderewski minister-
president werd, die echter weldra door partijstrijd ge-
noodzaakt werd af te treden. P. moest volkomen ge-
reconstrueerd worden en men stuitte daarbij op bin-
nenlandsche oneenigheid en op rivaliteit der partijen,
terwijl er groote moeilijkheden ontstonden met de
omringende landen: Duitschland, Litauen, Rusland
en Tsjecho-Slowakije. Met Duitschland wegens het
statuut van den vrijstaat Danzig, wegens het aanstaan-
de plebisciet in Opper-Silezië en wegens de Duitsche
minderheden in Polen; met Litauen om het bezit van
Wilno; met Rusland wegens de Poolsche Oostgrenzen;
met Tsjecho-Slowakije wegens Teschen en Jaworzyna.
Met Sowjet-Rusland brak oorlog uit (->■ Poolsch-
Russische oorlog). De bezetting van Wilno door Polen in
1920 werd in 1922 erkend; de grensregeling met Tsjecho-
Slowakije kwam in 1924 tot stand; die omtrent Opper-
Silezië in 1922; die omtrent Oost-Galicië in 1923. De
Grondwet werd in 1921 afgekondigd: de president
kreeg daarbij zeer weinig autoriteit en Pilsudski trad
als staatshoofd af. Narutowicz werd als president ge-
kozen doch na 2 dagen vermoord. Wojciechowski volg-
de hem op. De innerlijke partijstrijd werd steeds hevi-
ger, tot Pilsudski 12 Mei 1926 een staatsgreep deed.
President werd nu Pilsudski ’s vriend Moscicki (1926),
die in 1933 weder voor 7 jaar als president herkozen
is. Pilsudski werkte aan het herstel der discipline en
aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet, die
in 1935 is aangenomen. Pilsudski bleef de leider van
het Poolsche volk tot zijn dood (12 Mei 1935) en is
volgens zijn wensch als zoodanig opgevolgd door maar-
schalk Smigly-Rydz. Zie ook boven (sub I, G) en
> Pilsudski.
Het Poolsche recht wordt sedert het herstel van
P. gecodificeerd; het wetboek van strafrecht is in 1932
ingevoerd; het burgerlijk wetboek is nog niet in wer-
king. De verschillende rechtsopvattingen omtrent
burgerlijk recht in de verschillende deelen van Polen,
waar Code Napoleon, Russisch, Duitsch en Oosten -
rijksch recht golden, maken een samenstelling van het
burgerlijk wetboek moeilijk.
Bij de oprichting van den Volkenbond werd P. on-
middellijk lid van dien bond; het bezit een semi-per-
manenten zetel in den Raad. De geschilpunten met
Duitschland, vnl. wegens den zgn. >Poolschen Corridor
zijn in 1934 voor 10 jaar geregeld in een niet-aanvals-
verdrag. Met Sowjet-Rusland werd een dgl. verdrag
gesloten in 1932. Met Litauen zijn de moeilijkheden
niet opgelost.
L i t. : Hanisch, Gesch. Polens (1923) ; Halecki, La
45
Polen
46
Pologne de 963 k 1914 (1933) ; Askenazy, Poolsche Gesch.
(Poolsch) ; Roth, Die Entstehung des Poln. Staates
(1926) ; Tommassini, La Risurrezione della P. (1925) ;
Potulicki, La Constitution de la Rép. de P. (.1926) ;
Smogorzewski, La P. restaurée (1927) ; Boswell, P. and
the Poles (1919) ; Morfill, Poland (1893) ; Whitton, Hist.
of P. (1917) ; Bobrzynski, Poolsche Gesch. (Poolsch,
1931).
B) Kerkelijkc geschiedenis. De kerstening van P.
geschiedde vanuit het Westen, begon in de 8e eeuw
en was in 966 voltooid, vooral door toedoen van den
H. > Adalbertvan Praag (in 997 gedood door de Pruisen).
Het bisdom Gniezno (Gnesen) werd in 1000 gesticht; de
aartsbisschop is nog steeds primaat van Polen. P. be-
schouwde zich van oudsher als het bolwerk der Kath.
Kerk tegen de Orthodoxen; pogingen tot vereeniging
met hen mislukten steeds, ook omdat P. in de Ortho-
doxe Kerk een politieken vijand zag. In de 16e e. drong
de Hervorming, vooral onder den adel en de Duitsche
burgers, diep door. Lutheranen, Calvinisten en So-
cinianen dwongen zelfs door him vereenigde actie in
1573 gelijkberechtiging met de Katholieken af. Door
den ijver van kardinaal Ilosius, bisschop van Erme-
land (f 1579) en de pauselijke nuntii, vooral gesteund
door de Jezuïeten, trad een Kath. herstel in, zoodat in
den loop der 17e e. het Katholicisme weer opbloeide
en de overhand behield. Doch het beleefde weer moei-
lijke tijden gedurende de Russ. overheersching in de
19e eeuw. In het begin van de 20e eeuw bracht de sekte
der -v Mariavieten verwarring onder de Poolsche Katho-
lieken; deze sekte noemde zich de Poolsche nationale
Kerk. De eenheid werd hersteld door krachtig optreden
van den kardinaal -aartsbisschop Dalbor (Poznan),
kardinaal Kakowski (Warschau) en later door den
eersten nuntius in het bevrijde Polen, mgr. Ratti, den
lateren paus Pius XI. In 1925 heeft P. een concordaat
met den H. Stoel gesloten.
L i t. : Völker, KirchcDgesch. Polens (1930). v. Son.
III. Taal en letterkunde. A) Taal. Het Poolsch
behoort tot de West-Slavische talen; zonder uitzonde-
ring valt het accent op de voorlaatste lettergreep.
Het Poolsch bezigt het Lat. alphabet; voor de weerga-
ve der speciaal Slavische zgn. chuintantes en sisklan-
ken gebruikt het Poolsch combinaties van letters en
teekens op de letters. In het Poolsch zijn de neusklan-
ken bewaard gebleven. Het Poolsch maakt sterk on-
derscheid tusschen volkomen en onvolkomen werk-
woorden. De vocativus is in gebruik gebleven. Vreem-
de woorden in het Poolsch stammen vnl. uit Lat.,
Ital. en Duitsch.
L i t. : Brückner, Gesch. der Poolsche taal (Poolsch,
1925) ; Rozwadow8ki, Poolscho Grammatica (Poolsch,
1923); Wicherkiewicz, Poln. Grammatik (1923) ; Meillet,
Gramm. de la langue polonaise (1921) ; Konarski,
Deutsch-Poln. Wörterbuch (1912) ; Lukaszewski, D.-P.
Wörterbuch (1911); Langenscheidt, D.-P. Wörterb.(1921).
B) De Poolsche letterkunde, welke, met enkele
uitzonderingen, nog -weinig buiten P. bekend is, geeft
in het algemeen een duidelijk beeld van het Poolsche
karakter: vroomheid, zin voor realiteit, sterk ontwik-
kelde vaderlandsliefde. De middeleeuwsche Poolsche
letterkunde is steeds in het Latijn verschenen. Een
uitzondering daarop vormt het Poolsche Marialied
uit de 13e eeuw, dat lang het Poolsche nationale lied
bleef. De Poolsche geschiedenis van Dlugosz (1480)
werd in het Latijn geschreven en verscheen eerst in
de 17e eeuw in druk. Eerst tegen het einde van de
16e eeuw begon men algemeen in het Poolsch te schrij-
ven, waarbij Rey, Gornicki en Orzechowski het voor-
beeld gaven. Op hen volgde Jan Kochanowski, bij
wien de strijd tusschen het Protestantisme en de Kath.
leer tot uiting kwam. De 17e eeuw bracht Polen nog
geen groote schrijvers; in zwang kwamen satyren,
idyllen en een begin werd gemaakt met het nationale
epos; W. Potocki was toen de meest bekende schrij-
ver. Terwijl ook de eerste helft der 18e eeuw nog geen
opleving der letterkunde kende, is de 2e helft dier eeuw
zeer rijk aan litteraire voortbrengselen; hooge geeste-
lijken als Naruszewicz, rechtskundigen als Kollontaj,
schrijvers als Bohomolec, Staszicz, Niemcewicz e.a.
gaven een nieuwe richting aan de Poolsche cultuur.
Onder den laatsten koning Stanislaw August Ponia-
towski zijn bekend de aartsbisschop Krasinski, Kar-
pinski en Zablocki.
De 19e eeuw opende met het groote driemanschap
Mickiewicz, Slowacki en Krasinski, wier talent de
Poolsche letterkunde ook buiten de landsgrenzen te-
recht bekend heeft gemaakt. De onderdrukking van
volk, geloof en taal begon het litterair talent nu groote
kracht te verleenen. Als dichters muntten Malczewski
en Norwid uit, terwijl Fredro door zijn tooneelstukken
groote beroemdheid kreeg. Tot de schrijvers der 19e
eeuw behoort ook Sienkiewicz, wiens werken in alle
talen vertaald zijn en die de eerste Pool was, die een
Nobelprijs verwierf. De 20e eeuw kent de volle ont-
plooiing van het Poolsche litteraire talent: Przy-
byszcw r ski met zijn veelal op dwaalspoor leidende ero-
tische verhalen, Tetmajer met zijn pessimisme, Rej-
mont (Nobelprijswinnaar) met zijn schoone beschrij-
vingen van land en volk, Wyspianski (dichter en schil-
der), Zeromski, meester van stijl, Kaden-Bandrowski,
Weyssenhof met zijn korte verhalen. Na den Wereld-
oorlog ontstonden er twee dichtersscholen: Skamander
(met Lechon, Iwaszkiewicz, Slonimski) en Kwadryga
(met Illakowiczowa, Lesmian). Onder de zeer moderne
schrijvers hebben Ossendowski, Choromanski en Marc-
zynski veel bijval. v. Son .
L i t. : Wojciechowski, Gesch. der Poolsche lett.
(Poolsch, 1930) ; Chrzanowski, Poolsche lit. (Poolsch,
1936) ; Brückner, Poln. Literaturgesch. (1932) ; Nitsch-
mann, Gesch. der Poln. Literatur (1882). Overzicht in :
Encyklopedja Polska. Tijdschriften : Ruch literacki
(litt. beweging) ; Pamietnik literacki (litt. herinneringen).
IV. Kunst. A) Beeldende kunst.
a) Bouwkunst. De Poolsche architectuur weer-
spiegelt de ligging van het land tusschen de Oostersche
en Westersche cultuursferen. Proto-Romaansch is de
ruïne van de kapel van St. Felix en Adauctus (10e e.)
in het slot op den Wawel te Krakau, een overwelfde
rotonde met vijf conchen. Het oudste Romaan-
s c h e monument is de kloosterkerk te Kruszwica
(1027). Verder zijn bewaard de kerken te Tum (1127)
en te Opatow (midden 12e e.), en het portaal van
de abdij te Czerwinsk bij Plock, dat Fransche invloe-
den vertoont, evenals o.a. de abdijen te Jedrejów,
met fraaie kapittelzaal, en Wachock (Bourgondische
Cisterciënsers). De Gotiek doet haar intrede door
de bedelorden: baksteenkerken te Zawichorst, Krakau,
Posen en elders. Een typisch eigen Poolsch karakter
krijgt de Gotiek in Krakau en omgeving (geen lucht-
bogen, combinatie van natuur- en baksteen, geome-
trisch ornament). Voorbeelden: kathedraal, Maria-
kerk en Catharinakerk te Krakau, tweebeukige kerken
te Wislica, Kurzelów, Lublin, Skotniki. In de 15e e.
komt het hallentype tot ontwikkeling, o.a. in de
Mariakerk te Posen (1433).
De Renaissance vindt haar weg uit Italië
naar P. vnl. via Hongarije. Italianen bouwen de zeer
fraaie Sigismund-kapel te Krakau (151^- ’30), leiden
47
Polentameel — Poliomyelitis
48
de verbouwing van het slot op den Wawel aldaar tot
een echt Renai ssance-paleis. De belangrijkste archi-
tect uit deze periode is Jan Michalowicz (Mariakapel
te Krakau, vele grafmonumenten). Een typisch eigen
Poolsch karakter krijgt de Renaissance vooral te Kazi-
mierz (burgerwoonhuizen, pakhuizen) en ook te Kulm
(raadhuis).
De Barok kondigt zich aan in de Jezuïetenkerk
te Nieswiez (1586), Kalisch (1596) en Krakau (begin
17e e.), eveneens van Ital. hand. Belangrijke Barokke
monumenten zijn verder de Grieksch-Kath. kerk te
Lemberg, de basiliek te Bielany bij Krakau, de
Petrus- en Pauluskerk te Wilna, met zeer rijk interieur.
Hollandsche invloeden verraden de St. Casimir-
kapel in de kathedraal te Wilna (1636), de St. Bo-
nifatiuskerk te Czerniaków, het paleis Krasinski te
Warschau, de St. Annakerk te Krakau.
In de 18e e. worden Warschau, Lemberg en Wilna
de artistieke centra, welke van Fransche en Saksische
invloeden getuigen.
Na de periode der Neo -stijlen in de 19e e. komen
eerst na den Wereldoorlog de moderne architectuur-
richtingen tot ontwikkeling. v. Embden.
b) Schilder- en beeldhouwkunst. Langen tijd had
deze geen eigen karakter. Er overheerschten zoowel
Byzantijnsche invloeden, als later Duitsche, Fr., Ital.
en Ned. De oudst bekende schilder Adam v. Lublin
(ca. 1500) schildert naar Duitsch Gotisch voorbeeld.
Deze Duitsche Gotiek blijft overheerschend tot in den
Baroktijd toe. Sinds de 17e e. nemen in de beeldhouw-
kunst de Italianen de leiding, en in de schilderkunst de
Danzigers en Nederlanders. In de 18e e. is Frankrijk
het voorbeeld voor de plastiek, Italië voor de schilder-
kunst. Polen heeft dan nog geen belangrijk kunstenaar
geleverd. Met de Romantiek begint een eigen leven.
Belangrijkste schilders zijn Jan Matejko en Artur
Grottger. Voor het daaropvolgend Realisme zijn te
noemen: Szermebowski, M. en A. Gierymski, land-
schapschilders; Michalowski, paardenschilder; H.
Rodakowski, portrettist; J. Chelmonski, schilder van
arbeiders en fabrieken. Ook Impressionisme en Ex-
pressionisme leveren vele talenten op. Een belangrijke
groep zoekt naar vernieuwing door de boerenkunst,
speciaal de houtsnede. Ook de Poolsche plastiek heeft
in de 20e e. een Europ. naam.
B) Voor Poolsche muziek, zie > Slavische muziek.
C) Poolsche dansen zijn in melodie vanaf 1585 be-
kend. Zij werden in veel Duitsche dansverzamelingen
opgenomen. Het waren vnl. klassieke paardansen, nl.
een langzame voordans in 2 / 4 maat en een nadans in
8 / 4 maat. Onder deze P. d. komt de > polonaise niet
voor. Het karakteristieke van de P. d. is het pittig
rhythme, geaccentueerd door hakken- en hiclslag,
hoewel de meeste P. d., die als gezelschapsdansen een
grootere verbreidheid kregen (mazurka, krakowiak,
varsovienne), hun nationaal karakter grootendeels
verloren. Terlingen-Lücker.
Y. Pers. Sinds de onafhankelijkheid van P. heeft de
pers zich zeer uitgebreid. Er verschijnen 2 572 organen,
w\o. 195 dagbladen; van deze verschijnen 2 159 in
het Poolsch, 116 in het Hebreeuwsch en Jiddisch, 108
in het Duitsch en 106 in het Oekrainsch. v. Son.
Polentameel, maïsmeel, dat nog schildeelen
van de maïskorrel bevat.
Polenz, Wilhelm von, Duitsch schrijver
van gezond-realistische, maar religieus-adogmatische
familie-romans uit de gegoede kringen. * 14 Jan. 1861
bij Bautzen, f 13 Nov. 1903 te Breslau.
Voorn, werken: Der Pfarrer von Breitendorf
(1893) ; Der Büttnerbauer (1895) ; Der Grabenhager
(1898) ; Würzellocker (1902) ; Thekla Lüdekind (1899).
— U i t g. : d. A. Bartels (10 dln. 1909 vlg.). — L i t. :
A. Bartels, W. v. P. (1909). Baur.
Polesië, landstreek, groot ca. 90 000 km 2 ,
tusschen Brest-Litowsk, Mohilew en Kiew, rijk aan
bosschen en moerassen, behoorend tot het gebied der
rivier Pripet. Het N.O. van dit gebied, bewoond door
Wit-Russen, behoort tot Wit-Rusland; het Z.O.,
bewoond door Oekrainiërs, tot de Oekraine, terwijl
het W., door Polen bew r oond (ca. 1 500 000 inw.) de
Poolsche provincie P. (Polesje) vormt
(42 280 Ion 2 ) met de hoofdstad Brest-Litowsk. v. Son.
Polet, J o h a n, beeldhouwer. * 17 Aug. 1894
te Amsterdam. Van 1919- ’25 leeraar in beeldhouwen
aan de School voor Bouwkunde te Haarlem. Lid der
Amsterd. Schoonheidscommissie. Werken in steen en
brons in collectie Kröller, museum Boymans, Sted.
Museum Amsterdam, enz.; beeldhouwwerk aan brug-
gen te Amsterdam. In zijn vroegen tijd was het werk
van P. groot en eenvoudig van vorm, expressionistisch.
Hij maakte toen o.a. zijn bekende arbeiders in lavaba-
zalt. Na 1930 voltrok zich een verandering, het w T erk
werd sterker op den natuurvorm geïnspireerd, meer
klassicistisch. Typische voorbeelden in statuetten,
vrouwenfiguren. P. is een der beste moderne beeld-
houwers van Nederland.
L i t. : Huebner ; Theo van Reyn. Engelman.
Polianiet, goed gekristalliseerde > bruinsteen
(MnO z ).
Poliaplasma, > Hyaloplasma.
Polichinelle (Fr. vervorming van het Ital.
Pulcinella), ironische tooneelfiguur uit de Commedia
dell’arte.
Poliep, een ziekte in den > neus (zie aldaar, sub
ziekten).
Poliepen, oude naam voor koraaldieren en inkt-
visschen. Meestal duidt men echter door p. aan de
vastzittende, vaak vertakte vormen der holtedieren.
Politjnae, 1° Auguste Jules Armand
Marie, prins van, zoon van 2°. * 14 Mei 1780
te Versailles, f 2 Maart 1847 te St.-Germain-en-Laye.
Pair de France en gunsteling van > Karei X. Als diens
eerste minister teekende hij de Juli-ordonnanties van
1830, die den opstand veroorzaakten, waardoor
de Bourbons voorgoed uit Frankrijk verdreven
werden. Lousse.
2° Jules, graaf en (sedert 1780) hertog
van. * 1743 te Claye, f 21 Sept. 1817 te St. Peters-
burg. Huwde in 1767 met Yolande Martine Gabrielle
de Polastron (zie onder, sub 3°), die een vertrouwde
van koningin Marie Antoinette en gouvernante van
haar kinderen werd. Hierdoor verkreeg P. een grooten
invloed aan het hof. Hij bezigde dien om den rijkdom
van zijn geslacht te vermeerderen en maakte aldus
niet alleen de P.’s maar ook de koningin zeer onpo-
pulair. Bij het uitbreken van de Revolutie week hij uit
naar Rusland; na de Restauratie werd hij tot pair van
Frankrijk benoemd. Lousse.
3° Martine, echtgenoote van 2°. * 1749 te
Polastron, f 1793 te Weenen. P. was een intieme
vriendin van Marie-Antoinette en zeer invloedrijk
aan het Fransche hof. Omstreeks 1787 begon die
invloed te dalen, maar de vriendschap met Marie-
Antoinette bleef. Na den Bastille-dag emigreerde zij
naar Duitschland. V. Claassen.
Poliomyelitis, > Heine-Medin.
POLEN I
Krakow. Gezicht op het slot Wawel.
Poznan. De Kathedraal.
üe burcht Czorsztyn in de Tatra.
Panorama van Zakopane.
Krakow Links: Maria kerk; rechts: Lakenhal.
In de Tatra.
POLEN (KUNST) II
.eS
0)00
— 3
o o
Q -C
Van links naar rechts: het oudst gedateerde Poolsche schilderstuk met links Maria en Kind en rechts Sint Gregorius (1425; Museum, Krakow); portret van Kossakowski
door C. Wo|niakowski (eind 18e eeuw; Museum, Krakow); detail uit een historische schildering door J. Matejko (1838 — 1893), voorstellende koning Stephan Bathory;
Poolsche boer door L. Wyczolkowski (ca. 1900).
49
Polis — Politie
50
Polls (Gr., = burcht, stad), typische vorm van
het Grieksche staatswezen, de stad-staat uit de Gr.
Oudheid, die zich voor het eerst in de Gr. koloniën
van Klein -Azië ontwikkelde en later ingang vond in
de gansche Helleensche w r ereld. Griekenland’s berg-
achtige grondgesteldheid droeg veelal bij tot het vor-
men van dgl. polis-complexen, waarbij de bevolking
van een streek zich om een stad kwam groepeeren, van
dezer bestuurlijk en religieus kader deel uitmaken,
kortom, een nieuw staatkundig geheel vormen (sun-
oikismos). Toch was de p., bij wier aanvang het mo-
tief van veiligheid (burchtommuring) voorzit, niet
noodzakelijk een geogr. eenheid. Autonomie en vrijheid
kenmerkten de Gr. politeia (bestuur der burgers door
zich zelf): zij hadden het recht en den plicht, in tegen-
stelling met vreemdelingen en slaven, om aan het be-
stuur der p. deel te nemen, en het levendig, ietwat
wispelturig karakter der Grieken, him oorlogen en af-
wisselende regeerin^s vormen. maakten steeds een in-
tensieve belangstelling gaande voor polis -aangelegen-
heden. E. De Waéle.
L i t. : Francottc, La polis grecque (1907).
Polis is een geschrift, waarin een verzekeraar ver- 1
klaart onder nader omschreven voorwaarden een be-
paalde verzekering te sluiten. Dit geschrift is door-
gaans eenzijdig, en dan alleen door den verzekeraar
onderteekend, doch het kan als een tweezijdig geschrift
zijn opgemaakt (contractpolis). De p. levert het bewnjs
der verzekeringsovereenkomst, doch deze kan ook in
het algemeen door andere bewijsmiddelen w r orden aan-
getoond.
Is de waarde der verzekerde voorwierpen niet in de
p. uitgedrukt, dan spreekt men van een open p.,
in het andere geval van een getaxeerde p.
Voorts wordt gesproken van brandpolis, cascopolis,
indien de polis betrekking heeft op een brand-, een
cascoverzekering enz. Zie ook > Pauschalpolis ; Ver-
zekering.
Het N e d. W. v. K. geeft voor de p. vsch. voor-
schriften in art. 255-260, 287, 299, 304, 637 vlg. Ariëns.
In België zijn de p. doorgaans in dubbel ópge-
waakt, behalve voor de transportverzekering, de han-
delsrisico ’s en soms de levensverzekering. De wet van
1874 behelst in art. 25-27 vsch. voorschriften
aangaande de bewijskracht der p., den inhoud er-
van en de vermeldingen, die er in moeten voor-
komem V . Eeckhout.
Polis , Laurent, > Limburgsche letterkunde.
Politiano, > Poliziano.
Politic. In Nederland bestaat de p. in rijks- en
gemeentepolitie. Tot de rijkspolitie behooren de
> rijksveldwacht, > marechaussee en commissarissen
van rijkspolitie. De marechaussee is tevens een militair
korps en wordt ook door militairen gecommandeerd:
zij verblijven tezamen in een kazerne, terwijl de rijks-
veldw r acliters elk afzonderlijk in hun standplaats
w T onen. De afzonderlijke eenheden van beide korpsen
zijn vereenigd tot brigades en deze weer tot districten.
Aan het hoofd der gemeentepolitie staat
in kleinere gemeenten de burgemeester, in grootere een
commissaris of hoofdcommissaris van politie: deze
laatste heeft dan w r eer commissarissen onder zich.
Daarnaast kunnen de gemeenten hun politieambte-
naren verschillende rangen verleenen, zooals agent le
klasse, inspecteur e.d. In meerdere grensgemeenten
zijn de commissarissen van gemeentepolitie tevens
commissarissen van rijkspolitie en daardoor meer
speciaal belast met het toezicht op het grensverkeer,
vreemdelingen, handel in verdoovende middelen e.d*
De onderlinge verhouding van rijks- en gemeentepolitie
is geregeld "bij het Rijkspolitiebesluit van 1935. De
taak van de p. is vooreerst een preventieve nl. de voor-
koming van misdrijven en overtredingen in den ruim-
sten zin door regelmatig surveilleeren over straten en
wegen en door het veld (jacht!), het regelen van ver-
keer op drukke punten (verkeersagenten) of bij volks-
opeenhoopingen, het verschaffen van inlichtingen om-
trent vreemdelingen en verdachte personen aan de
overheid e.d., verder een repressieve, nl. het opsporen
en constateeren van begane strafbare feiten, het op-
maken van processen-verbaal van de daarbij opgedane
bevindingen en het aanhouden en voorgeleiden van
door de justitie gezochte personen, hetzij ter berech-
ting, hetzij tot ondergaan van reeds opgelegde straf.
In verband met deze laatste taak zijn de meeste politie-
ambtenaren ook -> opsporingsambtenaar; deze laatste
behooren echter lang niet allen tot de p. in bovenaan -
geduiden zin (bijv. ambtenaren van de drankwet, van
de arbeidsinspectie, van het rijksverkeerstoezicht).
L i t. : J. W. Haarman, Gesch. en inrichting dor p.
in Ned. ( 2 1933). Kleene.
In België onderscheidt men de administratieve p.
en de gerechtelijke politie.
De administratieve p. heeft tot doel de orde
te handhaven in het land; zij voorkomt het plegen van
misdrijven en belet alles, wat van aard is om de rust, de
veiligheid en de openbare gezondheid te schaden. Alle
maatregelen door de overheden genomen met dit doel
behooren tot de adm. p. De regeering, de gouverneur
van de provincie, de arrondissementscommissaris
kunnen verordeningen uitvaardigen en tot haar inacht-
neming beroep doen hetzij op de gemeentelijke p.,
hetzij op de > rijkswacht of op het leger.
De gerechtelijke p. heeft tot taak de misdrijven
op te sporen, de klachten en aangiften te ontvangen, het
opmaken van processen-verbaal, het verzamelen van
de bewijsstukken, dit alles met het oog op de voorlich-
ting van het Openbaar Ministerie, dat belast is met
de vervolging.
Er is in België een groot aantal officieren van ge-
rechtelijke p.; de meesten vervullen buiten deze func-
tie van p. nog een administratief of rechterlijk ambt.
Voor velen is deze bevoegdheid van ambten van ge-
rechtelijke p. slechts bijkomend.
De ambtenaren van gerechtelijke p. kunnen in twee
groote groepen verdeeld worden: a) De ambtenaren
van gerechtelijke p. in het Wetboek van Strafvordering
vernoemd. 1° De hoogere officieren van gerechtelijke
p., nl. de procureur des konings en de onderzoeks-
rechter. 2° De officieren van gerechtelijke p., hulp-
ambtenaren van den procureur des konings, zgn. hulp-
officieren; het zijn de vrederechters, de burgemeesters
en schepenen, de politiecommissarissen en adjunct-
politiecommissarissen, en de officieren der rijkswacht.
De officieren van gerechtelijke p., hul pamb tenaren
van den procureur des konings, mogen in geval van
betrapping op heeterdaad eener misdaad of in geval
van aanzoek van het hoofd des huizes zelf reeds on-
middellijk een onderzoek instellen en de eerste bestati-
gingen doen. 3° Officieren van gerechtelijke p. met
beperkte bevoegdheid; dezen zijn de boschwachters,
de visscherijw’achters, de veldwachters en hulpveld-
w r achters, en de jachtwachters; dezen mogen enkel voor
een zeer beperkt aantal misdrijven de noodige bestati-
gingen doen.
b) Ambtenaren van gerechtelijke p. door latere
51
Politiecommissaris — Politiekamer
52
wetten ingesteld. Eenigen onder hen zijn officieren
van gerechtelijke p.; de anderen zijn geen officieren
van p., maar enkel belast met het opsporen en vast-
stellen van bepaalde misdrijven. 1° Officieren van ge-
rechtelijke p.: a) toezieners en hoofdtoezieners van de
p. der spoorwegen; dezen zijn belast met het opsporen
van alle misdaden en wanbedrijven, gepleegd inde
stations en hunne bijhoorigheden op de spoorwegen,
en binnen de 500 m langs elke zijde, b) De gerechtelijke
officieren en agenten ingesteld door de wet van 7 April
1919 staan in dienst van den procureur-generaal bij
het Hof van Beroep; deze ambtenaren, welke een meer
bijz. voorbereiding hebben genoten, staan vooral ten
dienste van de verschillende parketten, voor het
opsporen der misdadigers. 2° Ambtenaren niet-officie-
ren van gerechtelijke p.; deze laatsten zijn zeer talrijk;
o. m. noemen wij de kantonniers, die zekere misdrijven
aangaande de wegenis mogen vaststellen; agenten van
het beheer van financiën belast met het opsporen van
fiscale misdrijven; de agenten van het postbeheer; de
baanwachters van de spoorwegen; de toezieners van
den arbeid, enz. Collin.
Politiecommissaris, > Commissaris van po-
litie.
Politiek. Begrip en aard. Men kan alle bewuste
menschelijke activiteit politiek noemen. Zoo spreekt
men van huiselijke p., economische p., enz. Hier wordt
onder p. slechts verstaan: het voeren van
staatkunde.
Beperkt men zich tot Europa in den nieuweren tijd,
dan moet scherp worden onderscheiden (voor het
vasteland) in het tijdvak vóór en na de Fransche Re-
volutie. Vóór de Fr. Revolutie kennen wij slechts de
p. van vorsten en van de door hen aangewezen minis-
ters; in Ned. de p. van regentenfamilies met de p. van
raadpensionarissen en stadhouders. Met de Fr. Revolu-
tie komt het denkbeeld, dat de volken hun lot staat-
kundig zelf in handen moeten nemen; een gedachte,
die in Engeland dan reeds langen tijd bestond. Wel is
waar heeft nog hevige reactie plaats op het vasteland
van Europa (Napoleon I, Restauratie), maar omstreeks
1848 is het in een aantal Europ. landen toch zoover,
dat de burgerij door het parlement een belangrijk woord
in de p. meespreekt. Omstreeks de zeventiger jaren
wordt het in een aantal landen zóó, dat het overwicht
in het bepalen der staatkunde bij de parlementen be-
rust (zie Parlementair stelsel). In eenige belangrijke
landen, Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Pruisen, komt
men niet zoover.
Na den Wereldoorlog treedt in verschillende landen
om verschillende redenen een nieuwe reactie in. In
1922 krijgt Mussolini de volle staatkundige macht in
Italië; in 1933 Hitlcr (met zijn omgeving) in Duitsch-
land. In een aantal andere landen is het pleit: dicta-
tuur — parlementaire democratie, nog niet beslecht.
Doel. Het doel van p. als staatkunde is: het op groo-
ter of kleiner gebied onder leiding van bepaalde denk-
beelden verwezenlijken van maatregelen, die, binnen
het kader van de taak eener grootere of kleinere ge-
meenschap, tot welzijn moeten strekken van vorst,
land en volk. Het ideaal wordt bereikt, indien vorst,
land en volk in het welzijnsstreven worden vereenigd,
zonder schade voor andere vorsten, landen en volken.
In de practijk is dat heel dikwijls niet het geval ge-
weest. Een zeer groot deel van alle staatkunde hield
geen rekening met de belangen van andere vorsten,
landen en volken; ja het eigen belang van vorst, land
en volk scheen slechts gediend te zijn, indien wat
buiten de eigen grenzen lag zooveel mogelijk werd
benadeeld.
Onderscheid in politiek. Het eerste voorname onder-
scheid is dat tusschen buitenlandsche en binnenland-
sche staatkunde. De buitenlandsche is ge-
richt op de bevestiging of versterking van de positie
van het eigen land, als staatkundige macht of econo-
misch geheel, t.o.v. andere landen en volken. Pogingen
om deze buitenl. staatkunde te binden aan regelen
van het recht (internationaal publiek- en privaatrecht)
hebben voor het privaatrecht reeds belangrijke resul-
taten bereikt, maar voor het publiekrecht sinds den
Wereldoorlog (om ons daartoe te beperken) niet, ten
gevolge van een overdreven nationalistisch streven
in de buitenl. staatkunde van vele landen (Volken-
bond, zijn pogingen en mislukkingen).
•De binnenlandsche p. valt in een groot
aantal deelen uiteen: cultureele, sociale, economische,
teclmische staatkunde. Onder de cultureele moet voor-
op worden gesteld: de regeling van de verhouding tot
de groote cultureele machten als kerk en zedelijkheid
(kerkelijke p., concordaat, zedelijkheidspolitiek). Veel
binnenl. p. is gedecentraliseerd, vooral in Ned. (ge-
meentepolitiek, waterschapspolitiek, naast landspo-
litiek). Erkend wordt dan, dat een aantal belangen
beter in kleinen kring van nader belanghebbenden
(souvereiniteit in eigen kring, ook publiekrechtelijke
bedrijfs- en beroepsorganisatie) onder hooger toezicht
kunnen worden behartigd dan rechtstreeks door de
staatsmacht.
Politiek en partijwezen. P., indien gevoerd in een
parlementaire democratie, is ondenkbaaT zonder partij-
wezen. Gezond partijwezen berust op de verschillende
staatkundige levensbeginselen van de deelen der mo-
derne menschheid. Deze levensbeginselen kunnen gaan
tot den godsdienst (zooals gedeeltelijk in Ned.), maar
kunnen zich ook beperken tot de sfeer der sociale eco-
nomie of van de positie van het land tusschen de ver-
schillende landen of van de vormen van regeerings-
beleid. De strijd tegen partijwezen, van fascisme of
nationaal -socialisme, berust op de overtuiging, dat
staatkunde slechts nationale staatkunde is en dan
slechts geïnspireerd mag zijn door de overtuiging van
één leider omtrent die nationale staatkunde.
Misvattingen over politiek. De algemeenste mis-
vatting over p. is wel, dat zij vooral zou zijn: slim-
heid, "sluwheid, achterklap, stoken, complotteeren,
intrigueeren. Niet te ontkennen valt, dat dit bij veel
zoogenaamd staatkundigen of politici wordt aange-
troffen, maar men vindt het evenzeer buiten de staat-
kundige milieu ’s — tot in de kringen van de weten-
schap toe! Zeker is, dat al dit kwaad met werkelijke p.
niet te maken heeft. De groote staatkundigen hebben
er zich dan ook het minst aan bezondigd. Politici van
den tweeden of derden rang, die grooter gezichtskring
misten, zijn het vooral, die met deze ondeugden de
staatkunde ontsieren.
Wie zuiver over p. en politici wil oordeelen, moet
zich toeleggen op het scherp onderkennen van de doel-
einden en van de middelen. Zonder vooroordeel moet
hij zich tegenover doeleinden, middelen en de streven-
de politici stellen. Hij zal dan leeren oordeelen, en in
een aantal gevallen veroordeelen. Maar hij zal wezen
van bijkomstigheid leeren onderscheiden.
L i t. : J. A. Veraart, Opstellen over politiek (1929) ;
id., Staatkundige Kronieken (1932) ; id., Fascisme en
Democratie, in : Acta Augustiniana (1932). Veraart .
Politiekamer, in Nederland, een krijgs-
53
Politiek contract— Poliziano
54
tuchtelijke straf, overeenkomende met de straf
van verzwaard arrest voor soldaten. In België
is p. een tuchtstraf, die alleen toepasselijk is op
niet gegradueerden en die bestaat in de opsluiting na
de diensturen. In beide landen ook: het lokaal,
waar de straf ondergaan wordt.
Politiek contract is een overeenkomst tusschen
het gouvernement van Ned.-Indië en een Zelfbesturend
Landschap. Ze worden onderscheiden in zgn. Lange
en Korte Verklaringen. De lange regelen
de verhouding der contractanten in détails, de korte
doen het eenvoudiger en bondiger. > Korte Verkla-
ring; > Landschappen (zelf besturen de). B. Damen.
Politieke aardrijkskunde, deel van de
> anthropo-geographie, dat de aardrijksk. grond-
slagen opspoort van het ontstaan, de ontwikkeling en
den ondergang der staten. Valt het hoofdgewicht op
de aardrijksk. problemen, dan spreekt men van p. a.;
laat men aan de politieke kwesties de overhand, dan
beoefent men de geopolitiek. Friedrich Ratzel grond-
vestte deze wetenschap in zijn werk: Politische Ge-
ographie (1897). Na den Wereldoorlog met zijn geheel
nieuwe grensindeeling werd de p. a. veel beoefend en
was er alle gelegenheid, de uitkomsten van het onder-
zoek aan de werkelijke verhoudingen te toetsen. Zie
ook, mede voor de lit., > Geopolitiek, v. Velthoven.
Politieke misdrijven. De vraag, wat men on-
der p. m. moet verstaan, wordt verschillend beant-
woord. Gewoonlijk maakt men onderscheid tusschen
absolute p. m., die onmiddellijk tegen den
staat gericht zijn, bijv. landverraad, en relatieve
p. m., die hun staatkundig karakter ontleenen aan het
doel, dat er mee beoogd wordt, bijv. diefstal van staats-
stukken om landverraad te plegen. Het onderscheid
tusschen politieke en niet politieke of commune mis-
drijven is van belang in verband met de > uitlevering.
Van p. m. moet men onderscheiden de sociale mis-
drijven, die gericht zijn tegen elk staatsverband en elke
gevestigde rechtsorde . Bosch van Oud - Amelisweerd .
Voor Ned. zie W. v. Str. 2e bk., titel 1 t/m 4.
In België genieten de daders van politieke mis-
drijven van een uitzonderingsregiem. Vooreerst mo-
gen de p. m. alleen gevonnist worden door het Hof van
Assisen; de daders van politieke wanbedrijven mogen
niet in voorloopige hechtenis worden geplaatst en zij,
die er van verdacht zijn, hebben een andere plaats in
het Hof van Assisen dan die welke aan de gewone
beschuldigden is ingeruimd. Het gevangenisregiem van
voor p.m. veroordeelden staat ongeveer gelijk met dat
van personen, die in voorloopige hechtenis zijn. Ten slot-
te worden de politieke misdadigers niet uitgeleverd.
Het begrip p. m. is echter niet nauwkeurig omlijnd en
verschilt, naargelang het betrekking heeft op bevoegd-
heid van het Hof van Assisen, op het bijz. regiem der
gevangenen of op de uitlevering. De wet heeft nergens
aangeduid wat zij verstaat onder p. m. en laat de zorg
daarvan over aan de rechtsleer en aan de rechtspraak.
Voor wat betreft de bevoegdheid van het Hof van
Assisen, is de rechtspraak zéér eng; opdat er een p. m.
zou zijn, moet het misdrijf een aanslag zijn hetzij tegen
de politieke machten hetzij tegen de politieke rechten
der burgers; er moet tevens een politieke opzet zijn.
Het bijz. regiem voor politieke gevangenen wordt in
veel ruimer mate toegekend; ook zij, die eenigszins met
een politiek doel gehandeld hebben of zelfs met een
sociaal doel, kunnen van dit regiem genieten. Nog veel
ruimer is het begrip p. m., wanneer het geldt uitlevering;
al degenen, die met een politieke bedoeling hebben ge-
handeld of een misdrijf pleegden, dat in eenige mate in
verband staat met de politiek, worden niet uitgeleverd.
Lit.: Vandeputte, Het begrip van het p.m. in het
Belg. recht (1932). Collin.
Politie-onrecht staat tegenover > crimi-
neel onrecht. Deze terminologie wijst op een
onderscheiding tusschen hetgeen om zich zelf verboden
is (doodslag, diefstal, enz.) en hetgeen louter om rede-
nen van orde en maatschappelijk belang verboden is
(kleedjes kloppen gedurende den dag, links rijden,
enz). Dit laatste heet dan politie-onrecht.
Politierechter, in Nederland de uit één
lid bestaande kamer van de rechtbank ter behandeling
van lichte strafzaken. Bij elke rechtbank bestaat tegen-
woordig een dergelijke kamer. De officier van justitie
brengt die zaken bij den p. aan, die van eenvoudigen
aard zijn zoowel onder juridisch opzicht als wat betreft
het bewijs, en waarbij hij meent, dat geen meerdere
straf behoort te worden opgelegd dan gevangenisstraf
van 6 maanden. Is de p. op de zitting van meening
ofwel dat de zaak niet is van eenvoudigen aard of dat
een zwaardere straf moet worden opgelegd, dan ver-
wijst hij de zaak naar de meervoudige kamer (de ge-
wone kamer van strafzaken, bestaande uit drie leden).
De p. is ingevoerd in navolging van de „police courts”
in Eng., die echter sneller en vlotter werken dan 'die
ten onzent, vooral door den zeer korten termijn van dag-
vaarding en het wegvallen van formaliteiten. Kleene.
In België zetelt in het algemeen de vrederechter
als p. en doet hij aldus uitspraak over alle zaken, welke
tot de bevoegdheid van de politierechtbank behooren;
in enkele groote steden (Brussel, Antwerpen en Luik)
is er een rechter, die speciaal als p. wordt benoemd en
uitsluitend bevoegd is om politiezaken te vonnissen.
Het O. M. bij de politierechtbank wordt waargenomen
door den commissaris van politie en bij ontstentenis
van dezen door den burgemeester der gemeente of door
een schepen. De politierechtbank is bevoegd om kennis
te nemen van alle overtredingen en van enkele mindere
wanbedrijven, welke laatste speciaal door de wet zijn
aangegeven. Tegen de vonnissen van den p. kan be-
roep ingesteld worden bij de [correctioneele recht-
bank. Collin.
Poli tiestral recht noemt men wel het strafrecht,
voor zoover het overtredingen betreft. > Crimineel
onrecht.
Politietoezicht, toezicht, door politie uitge-
oefend op misdadigers; in Ned. zooveel mogelijk ver-
vangen door reclasseeringstoezicht (op voorwaardelijk
veroordeelden e.a.).
Politieverordening, term, in Ned. en België
in het algemeen gebruikt voor de verordeningen der
lagere organen (provincie, gemeente, waterschap), die
door politiedwang gehandhaafd kunnen worden. In
vele gemeenten zijn die verordeningen in een zgn.
algemeen p. samengevat.
Politis, N i k o 1 a a s, Grieksch staatsman en
groot kenner van internationaal recht. * 27 Jan. 1872
op Korfoe. P. was prof. in de rechtswetenschappen te
Poitiers en 1917-’20 min. van Buitenl. Zaken van
Griekenland; sedert 1924 Gr. gezant te Parijs; vele
malen vertegenwoordiger van Griekenland in den
Volkenbond. t?. Son .
Politoer is een oplossing van gewone oranje >
schellak in spiritus ; van belang voor de meubel -
fabricage en als isoleerend lak in de electrotechniek.
Voor het politoeren van hout, zie > Polijsten.
Poliziano , A n g e 1 o (Lat. naam Angelus
55
Polje — Polowidjo
56
Politianus, naar zijn geboorteplaats; eigenlijk Angiolo
Ambrogini geheeten), Humanist. * 14 Juni 1454 te
Montepulciano, f 24 Sept. 1494 te Florence. Vriend
van Lorenzo de’ Medici, opvoeder van diens zonen
Piero en Giovanni (later paus Leo X). 1480- ’94 prof.
te Florence. P. was een scherpzinnig tekstcriticus; hij
verzorgde meerdere editiones principes en vertaalde
Gr. auteurs in het Lat. Bekend zijn zijn Miscellanea.
L i t. : J. E. Sandys, A Hist. of class. Scholarship
(II, 83-86). Zr. Agnes.
Polje, naam voor groote bekkens en blinde dalen
in de > Karst.
Polka (Tsjech, pulka = halve pas, wisselpas),
een paardans in ronddraaiende beweging in 2 / 4 maat
uit Bohemen. Vanaf omstr. 1880 over geheel Europa
verspreid als een geliefkoosde gezelschapsdans. Varia-
ties: polka -mazurka, een versmelting van beide dansen
in 3 / 4 maat; p.-tremblante of Engelsche p. in een sterk
huppelend rhythme; p.-wals.
Pollaiuoio, Antonio del, schilder, beeld-
houwer en graveur. * 1433 te Florence, f 4 Febr. 1498
te Rome. Wel leerling van Andr. del Castagno, ook
invloed van Baldovinetti. Onder zijn Florent. tijdge-
nooten neemt hij een gewichtige plaats in; zijn werk
wordt gekenmerkt door een sterk gevoel voor het plas-
tische en hij was een der eersten, die de naakte figuur
in de schilderkunst uitbeeldde. Hij schijnt veel met zijn
broeder P i e r o (* 1443, f 1496 te Rome) samenge-
werkt te hebben en hun beider werk is niet uit elkaar
te scheiden
L i t. : M. Cruttwell, A. and P. P. (1907). Schreden .
Pollak (Gadus pollachius L.), een soort van de
fam. der schel visschen. Leeft in den Atlant. Oceaan
en wordt niet zelden in de Noordzee gevangen. Rug
donkerbruin, onderzijde zilverwit. Tot 1 m lang. Voed-
sel vooral jonge haringen. Zijn vleesch is droog.
Pollare, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen; ten
Z.W. van Ninove. Opp. 355 ha, ca. 900 inw. (Kath.).
Landbouw, tabak. Romeinsche vondsten.
Pollen, > Stuifmeel.
Pollentia (tegenw. Pollenza), stad in Ligurië, in
de Oudheid bekend om de aldaar vervaardigde drink-
bekers. Bij P. had de veldslag plaats tusschen Stilicho
en Alarik, waarna de Goten Italië verlieten (403).
Polleur, gem. in het O. van de prov. Luik (XVI
704 E2); opp. 1 814 ha, ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.).
Rivier de Hoëgne. Landbouw, veeteelt, steengroeven.
Rotsachtige en beboschte omgeving. Behoorde eertijds
tot Franchimont.
Pollini, Francesco, pianist en componist.
* 1763 te Laibach, f 17 Sept. 1846 te Milaan. Leerling
o.a. van Mozart te Weenen. Voerde het gebruik in voor
klavier op drie notenbalken te schrijven (navolgers
vooral Thalberg en Liszt), wanneer melodie in de mid-
denstem en passagewerk voor beide handen voorkomt.
Schreef klavierwerken en een klavierschool. Piscaer.
Pollinium (plant k.), hoeveelheid samenge-
kleefde stuifmeelkorrels, voorzien van een steel, waar-
mee het p. zich kan vasthechten aan insecten, die zoo
de stuif meelmassa’s van de eene bloem op de andere
overbrengen. P. komen o.a. voor bij orchideeën.
Pollinkhove, gem. in de prov. West-Vlaanderen,
ten Z.W. van Diksmuide, aan den IJzer en het kanaal
Veume — Loo; opp. 1 382 ha; ca. 1 150 inw. (Kath.).
Landbouw; weiden en veeteelt.
Pollio, 1° C. Asinius, > Asinius Pollio.
2° T r e b e 1 1 i u s, > Historia Augusta.
Pollopas, kunsthars, samengesteld uit een
phenol-formaldehyde condensatieproduct en cellulose.
Pollux (myt h.), een der > Dioscuren.
Pollux (sterren k.), p Geminorum, de hel-
derste ster van de Tweelingen. Helderheid 1,21 magni-
tude, spectraaltype KO, afstand ong. 33 lichtjaren.
P. behoort tot de groote sterren: de schijnbare middel-
lijn is 0,015", wat in verband met den afstand een wer-
kelijke middellijn van 20 millioen km geeft (Vis van
de middellijn van de aardbaan).
Pollux (Polydeukes), J u 1 i u s, Grieksch schrij-
ver, ca. 200 n. Chr. Schreef een voor de geschiedenis
der Antieke muziek belangrijk bronnenwerk (Onomas-
tikon), opnieuw uitgegeven door Becker (1846).
Polo, 1° > Waterpolo.
2° Balspel te paard, gelijkend op hockey. De bam-
boehouten bal moet met behulp van een stick door het
doel der tegenpartij gebracht worden. De speeltijd is
in 7 gedeelten, chuckers, verdeeld. Elke chucker duurt
8 minuten. Het spel, waarvoor men graag speciaal
afgerichte poloponies gebruikt, stelt hooge eischen aan
paard en ruiter. Perzië wordt beschouwd als het land
van oorsprong. In de tweede helft der vorige eeuw is
het in Europa ingevoerd.
Polo, Marco, koopman en reiziger. * 1254 te
Venetië, f1324 aldaar. Zijn vader, Nicolö, en zijn oom,
Maffio, hadden reeds van 1254 tot 1269 een reis in
Centraal -Azië gemaakt tot den Karakoroem. In 1271
werd een tweede reis ondernomen, waaraan ook Marco
deelnam. Over land reizend, bereikten zij in 1274 Pe-
king. Na 17 jaar, gedurende welke M. P. hooge ambten
bekleedde, reisde men in 1291 via Achter- en Voor-
Indië terug. De Venetianen geloofden P. niet en gaven
hem den bijnaam Messer Marco Milione (= Mijnheer
Marco Millioen). Van 1298 tot 1302 was hij in Genu-
eesche krijgsgevangenschap; in dezen tijd heeft hij zijn
reisherinneringen laten opschrijven.
L i t. : Pauthier, Le livre de M. P. (2 dln. 1865) ;
Yule, The Book of Sir M. P. (2 dln. 3 1921) ; een Duitsche
vert. der reisbeschrijving gaf von Lemke (1907) ; meer
literair behandeld is : O. v. Haustein, Beim Grosskhan
der Goldenen Horde (1930). de Visser.
Polonaise, oorspr. een Poolsche(?) reidans in
2 / 4 maat, oudtijds een triomftocht van krijgers. Eerst
later sloten paarsgewijze de vrouwen zich bij dezen
ommegang aan. In de 16e eeuw was de p. een dans in
tweedeelige maat; in de 17e e. kreeg zij een driedeeligen
nadans, die in de 18e e. zelfstandige ontwikkeling kreeg
en in de suite (o.m. bij Bach) een plaats verwierf. De
p. in 3 / 4 -maat, met gemengde paren, was in dien tijd als
hofdans bekend. Einde 18e e. werd de p. een plechtige
marsch (steeds in driedeelige maat) met trio en Da
Capo. Beethoven, Weber en velen hunner tijdgenooten
hebben de p. als instrumentalen vorm vaak gebruikt.
De negen polonaises voor klavier van Chopin vormen
een hoogtepunt in haar evolutie.
Als gezelschapsdans is de p. nu nog in gebruik als
de openingsdans van het bal: een rhythmisch gaan,
waarbij het aan voerende paar verschillende geo-
metrische figuren aangeeft, die alle volgende paren
uitvoeren. de Klerk /Terling en- Lücker .
L i t. : Klemm, Tanzkunst (blz. 101).
Polotsk, stad in Wit-Rusland aan de Duna; ca.
26 000 inw. Graan- en houthandel.
Polowidjo, vaak ook p a 1 a w i d j a gespeld,
zgn. tweede gewassen, die in den tijd, wearin er geen
rijst op de sawah’s staat, op Java geteeld werden zoo-
wel om het profijt, dat zij opleveren, als om het voor-
deel, dat wdsselcultuur den grond brengt. Uit den aard
57
Pols — Poly conische projectie
58
van de zaak moeten het snelgroeiende planten zijn
(lombok, térong, ketella, maïs, bepaalde soorten boo-
nen, komkommers, enz.). Berg.
Pols, het gedeelte in den onderarm tusschen spaak-
been-ellepijp en handwortel, waar men het kloppen
van den slagader kan waarnemen. Het daar liggend
gewricht w T ordt polsgewricht genoemd. Pols-
breuk is een veel voorkomende beenbreuk; ontstaat
meestal bij val op de hand in gestrekten stand, waar-
door de hand naar boven afwijkt in stand in den vorm
van een bajonet (bajonetfractuur).
Polsbroek, gemeente in het Z.W. van de prov.
Utrecht, op de grens van Zuid-Holland in de Lopiker-
waard; opp. 1 165 ha; 930 inw. (74 % Ned. Herv.,
20 % Kath. en 6 % Geref.). Rivierklci en laagveen.
Landbouw, veeteelt en wat industrie (meubelen).
Polsbrug (k r ij g s k.), lichte, verplaatsbare
voetbrug (vonder), geschikt om niet diepe wateren van
ten hoogste 7 m breedte te overbruggen. Zij bestaat
uit een tusschenondersteuning (juk) van twee gekruiste
polsstokken , waarop van oever tot oever een plank rust.
Poltawa (Oekr. P i 1 1 a w a), Oekrainsche stad
aan de Worskla (49°33'N., 34°29'0.); ca. 100 000 inw.
Suikerindustrie. In den slag bij P. in 1709 versloeg
Peter de Groote het Zweedsche leger onder Karei XII;
deze vluchtte daarna naar Turkije.
Polyandrie, > Polygamie.
Polyanthus, > Tuberoos.
Polybius, na Thucydides de grootste der Oud-
Grieksche historici. * Ca. 200 v. Chr. te Megalopolis.
In 166 als gijzelaar naar Rome, waar hij 16 jaar ver-
bleef en de voor hem onbekende grootheid van de
Rom. wereldmacht bestudeerde en bewonderde; nam
zelfs deel aan de tochten van Scipio naar Africa en
Spanje, woonde in 146 den ondergang bij van Cartha-
go. Van zijn historisch werk in 40 boeken zijn de 5
eerste boeken volledig, alsook langere stukken uit de
meeste andere bewaard. Het w^as een imiverseele ge-
schiedenis die, pragmatisch opgevat (objectieve uit-
eenzetting der feiten) zooals bij Thucydides, aanving
met de Rom. geschiedenis van 266 en ging tot 144 en
aantoonde hoe de eene staat na den anderen opgaat in het
door P. als het definitieve wereldrijk beschouwde Rome.
U i t g. : d. Dindorf-Büttner-Wobst (1904-’29).
Polycarpisch zijn planten, die meermalen bloei-
en en vruchten dragen, in tegenstelling met monocar-
pische planten.
Polycarpus, Heilige, martelaar, apostolische
Vader, f 23 Febr. 155 of 156. P. werd door den Apostel
Joannes tot bisschop van Smyma aangesteld, ca. 100.
Kort voor zijn marteldood is hij in Rome geweest, waar
n is Anicetus en hij het niet eens konden worden in de
estie over den datum van het Paaschfeest. Overi-
gens is P., ofschoon er slechts één echte brief van hem
is overgeleverd, een waardevolle schakel in den keten
der apostolische overlevering. Hij was een persoonlijk
leerling van Sint Jan en van den anderen kant heeft
de Kerkvader Irenaeus van Lyon, die pas eind 2e eeuw
schreef, persoonlijk onderricht genoten van P. In een
brief van de kerk van Smyma uit 156 bezitten we nog
het schoone verhaal van P.’s marteldood op 86-jarigen
leeftijd. Feest 26 Januari.
U i t g. van brief en martyrium in Funk, Patre9
Apostolici (I 1901). — L i t. : Bardenhewer, Gesch.
d. Altkirchl. Lit. (I 1913). Franses.
Polychromie (<(Gr. polus = veel; chroma =
kleur) bestaat in het aanbrengen van „veel kleuren”
op een bouw- en beeldhouwwerk. Reeds bij Egypte -
naren (Kamak), Babyloniërs (Warka), Perzen (Suza),
Grieken (vooral in den Dorischen stijl), alsook in de
M.E., vnl. in den Romaanschen stijl, bij de Wester-
lingen bekend. Meer nog dan in de architectuur is de
p. gebruikelijk in de plastiek: bij Romeinen (beeld van
Livia in de Villa dei Misteri te Pompeji) en Etruskers;
in de middeleeuwsche Christelijke kunst gebruikelijk
voor steenen of ivoren reliëfs en beelden; sedert de
15e e. veelvuldig op houten beelden (Frankrijk, Span-
je, Vlaanderen); in de Renaissance kunnen Della
ïtobbia en Donatello (buste van Nicoló da Uzzano)
worden genoemd als beoefenaars der p. In den moder-
nen tijd is sinds het midden der 19e e. de p. w r eer op-
gekomen; tot in den jongsten tijd kan men vooral min-
derwaardig religieus beeldhouwwerk aanwijzen, * dat
zoetelijk gepolychromeerd is. > Monochromie.
Lit.: H. Phleps, Die farb. Architektur bei den Rö-
mcrn u. im M. A. (1930) ; Treu, Sollen wir unsere Statuen
bemalen? (1884); A. Michel, Hist. de Bart. p. Gerlachus .
Polychromographie, andere term voor •>
veelkleurendruk.
Poly chr onius, Grieksch exegeet, bisschop van
Apamea; broeder van > Theodorus van Mopsueste.
f Vóór 431. Hij schreef commentaren op Daniël, Eze-
chiël en Job, waarvan slechts fragmenten bewaard
bleven, en volgde de Antiocheenschc richting (zie
->■ Antiocheensche school).
Lit.: Bardenhewer, P. (1879); id. Gesch. d. alt-
kirchl. Lit. (III 2 1923). Franses .
Polyeles, Grieksch beeldhouwer uit de 4e eeuw
v. Chr.*, van wiens Hermaphrodiet men een imitatie
meent te vinden in een beeld uit het Berlijnsch Museum.
Polycletus, 1° Grieksch beeldhouwer uit de 5e
e. v. Chr., die een canon opstelde voor de verhoudingen
van het menschelijk lichaam; vader van 2°. Zijn speer-
drager (Doryphorus) werd reeds in de Oudheid als een
model van de nagestreefde lichaamsproporties ge-
roemd (zie afb. 9 op de pl. t/o kol. 353 in dl. XII).
Zijn figuren, die naar eenzelfde schema voorgesteld
zijn, voeren een rhythmische, veelal voortschrijdende
beweging uit, w T aarbij de stand der beenen, het spel
van armen, lichaamsspieren en het hoofd den indruk
van evenwichtigheid naar voren brengen. Enkel door
copieën zijn P.’s werken bekend, o.a. de verwonde
Amazone, de Doryphoros, de Diadumenos (de jonge-
ling, die zich den overwinnaarsband om de slapen legt).
2° Grieksch architect, zoon van 1°; bouwer van het
theater te Epidauros. E. De Waele.
Poly conische projectie, een kaartprojectie,
59
Polycrates — Polygnotus
60
afgeleid van de >kegelprojecties, waarbij iedere parallel
geteekend wordt alsof de kegel de aarde daar raakte.
Eigenlijk dus projectie op een aantal kegels. Voor
kaarten op groote schaal wel bruikbaar: Amer. zee-
kaarten. Op de geheele aarde toegepast geeft de p. een
eigenaardig graadnet (zie afb.). Jong .
Polycrates, tyran van Samos uit de tweede helft
der 6e "eeuw v. Chr. Bevriend met Egypte (Amasis),
daarna met de Perzen (Cambyses). Verhief Samos tot
een ware zeemacht, zorgde voor de uitbreiding van den
handel, liet groote werken uitvoeren, beschermde ook
de kunsten (> Ibycus en > Anacreon) en voerde een
schitterende hofhouding. Door den satraap Oroitas
in Magnesia met list vermoord (522). Bekend
is uit Herodotus de geschiedenis van den ring
van P.: de nijd der góden treft fataal vooral de
grootsten.
Lit. : Herodotus (III, 39); vgl. Schiller, Der Ring
deR Polykrates. V. Pottelbergh.
Polydactylie , bij mens ch en en zoogdieren het
soms optreden van vingers en teenen boven het nor-
male getal. Bij p. komt niet zelden hexadactylie
of zesvingerigheid voor. Men schrijft hiervan het ont-
staan toe aan splijting bij den embryonalen aanleg van
een vinger. L. Willems.
Polycieuces (Grieksch Lat. Pollux), een der ■>
Dioscuren.
Polyeder, ander woord voor > veelvlak.
Polyeder-projectie, een kaartprojectie voor topogra-
phische kaartb laden, waarbij het gedeelte der aarde,
dat op een bepaald blad wordt afgebeeld, geprojecteerd
wordt op een vlak door de vier hoeken. Practisch vrij
van vervorming, maar de aansluiting der bladen over
grootere gebieden is niet mogelijk zonder fouten.
Polyemforyonie • In de embryologie spreekt men
van p., als twee, vier, acht of meer dieren aan
eenzelfde bevruchte eicel hun ontstaan danken; even-
als de > eeneiige tweelingen zijn dgl. embryo’s steeds
van hetzelfde geslacht. Dit is o.a. het geval voor de
gordeldieren Dasypus en de sluipwesp Encyrtus fus-
cicollis. Bij de planten spreekt men van p.,
wanneer adventieve spruiten in den zaadknop gevormd
worden; bij den sinaasappel bijv. ontwikkelen zich op
die wiize vsch. jonge plantjes uit één enkel zaad, wat
den indruk verwekt, dat dit zaad meer dan één kiem
bevatte. Dumon.
Polycjala, > Vleugeltjesbloem.
Polygamie (< Gr. polus = veel; gamein =
huwen), 1 ° (moraal) het sluiten van meer dan een
huwelijk door een persoon. Gebeurt dit achtereenvol-
gens, zoodat het eerste huwelijk heeft opgehouden te
bestaan, voordat men het tweede sluit, dan noemt men
dit polygamia succcssiva. Wij gebruiken daarvoor het
woord: > tweede huwelijk en verstaan onder p. het
t e g e 1 i] k gehuwd zijn met twee of meer personen.
Dit kan nog op twee manieren. Vandaar twee vormen
van polygamie: polyandrie (Gr. anèr = man) en poly-
gynie (gunè = vrouw).
Polyandrie, d.i. het gehuwd zijn van één
vrouw met meer mannen tegelijk, is in de geschiedenis
zeer zelden voorgekomen als wettig erkende vorm van
huwelijk. Dit is veel meer dan polygynie in strijd met
de natuurlijke zedeleer, omdat het veel meer in strijd
is met aard en doel van het huwelijk. Immers het maakt
een wezenlijk onderdeel van het eerste doel van het
huwelijk, nl. de opvoeding der kinderen door de ouders,
absoluut onmogelijk; daar bij polyandrie de afstam-
ming van den vader onbekend is. Verder veroorzaakt
het dikwijls de onvruchtbaarheid der vrouw en be-
moeilijkt het vreedzame familieleven. Polyandrie is in
strijd met de primaire geboden der natuurwet.
Door de polygynie (Ned.: veelwijverij) wordt
het eerste doel van het huwelijk niet onmogelijk ge-
maakt, wel zeer bemoeilijkt; het tweede doel: weder-
zij dsche hulp en steun voor het leven, geheel onmoge-
lijk gemaakt. Dit laatste immers veronderstelt een
innigen band van hartelijke liefde; een geheel voor
elkander leven. Het leven met meer vrouwen tegelijk
sluit dit uit. En omdat zoowel dit als het vreedzaam
familieleven met veelwijverij niet samengaat, en beide
weer van groot belang zijn voor de opvoeding der
kinderen, bemoeilijkt zij dit (eerste) huwelijksdoel.
Ook leert de geschiedenis, dat veelwijverij voert tot
een staat van ondergeschiktheid van de vrouw, die
met slavernij gelijk staat. Dit is in strijd met de na-
tuurlijke gelijkwaardigheid van beide gehuwden. Om
al deze redenen, die nauw samenhangen, is veelwijverij
in strijd met de natuurwet; zij het dan met de secun-
daire, d.i. onmiddellijk uit de primaire afgeleide
geboden der natuurwet.
In deze secundaire geboden kan God soms dispen-
seeren. Zoo verklaren we de levenswijze van de aarts-
vaders en van het Joodsche volk.
Evenals de onontbindbaarheid, is ook de eenheid
van het huwelijk door Christus hersteld in de oorspron-
kelijke volmaaktheid, die God bij de schepping er aan
gegeven had (Gen. 2.24). Nu geldt dus als natuurwet,
verplichtend voor iedereen, ook voor de ongedoopten:
zoolang iemand geldig gehuwd is met een vrouw, is het
niet alleen verboden maar ook onmogelijk een ander
huwelijk aan te gaan (> Huwelijksbeletsel; Huwe-
lijksband). Zulk een tweede huwelijk is ongeldig. Waar
veelwijverij practisch beoefend wordt, is de man alleen
met de eerstgenomen vrouw geldig gehuwd. Eender.
2° Voor p. in het recht, zie > Dubbel huwelijk.
3° Bij de planten is p. gekenmerkt door het
feit, dat op eenzelfde individu tweeslachtige en een-
slachtige bloemen voorkomen. Bij de dieren
spreekt men van p., wanneer een mannetje met vele
wijfjes samenleeft (polygynie), bijv. bij hoefdieren en
hoenders; het komt veel minder voor, dat één wijfje
verschillende mannetjes kent (polyandrie), zooals bijv.
bij de koekoek. Dumon.
Polyglaciale hypothese, > Ijstijden.
Polyglot U Gr. polus = veel; glotta = tong,
taal), 1 ° iemand, die meerdere talen verstaat.
2° Een bijbeluitgave, waarin vsch. tekst-
recensies in onderscheiden talen naast elkaar staan
afgedrukt. Vanaf de vroegste tijden werden speciaal
om apologetische redenen dgl. handschriften vervaar-
digd. Voor de tekstcritiek zijn ze zeer nuttig. Vanaf de
16e e. neemt het aantal toe: P. van Alcala (> Com-
plutenser p.), P. van Antwerpen (> Biblia regia,
Arias Montano). De P. van Londen is de meest ver-
spreide en is zeer waardevol en zorgvuldig bewerkt.
Ze is uitgegeven door Brion Walton en voltooid in 6
folianten in 1657. De eerste 5 deelen geven het O. en
het N.T. in 9 talen; het laatste deel biedt het critisch
apparaat. Vigouroux gaf uit: Sainte Bible polyglotte
(Parijs 1898-1909); ze bevat Hebr., Gr. en Vulgaattekst
met de Fr. vertaling. C. Smits .
Lit.: J. Goettsberger, Einleitung in das A. T. (1928).
Polygnotus van Thasos, Grieksch schilder uit
het midden van de 5e eeuw v. Chr.; leerling van zijn
vader Aglaophon. Van zijn werken, waarvoor hij het
onderworp koos uit oude sagen, waren zijn verwoesting
61
Polygonaal getal — Polyphonie
62
van Troje en Odysseus in de onderwereld te Delphi
de meest beroemde. Zoowel techniek als compositie
waren nog vrij primitief. Zie afb. in kol. 312 in dl. I
en afb. in kol. 814 in dl. II.
L i t. : Pfuhl, Malerei u. Zeichnung der Griechen
(II 1923) ; Em. Löwy, P., ein Buch von gr. Malerei (2
dln. 1929). W. Vermeulen.
Polygonaal getal, ander woord voor > veel-
hoekig getal.
Polygonaal stelsel (k r ij g s k.), verster-
kingswijze volgens M. de > Montalembert. Hierbij
bestond de enceinte uit een veelhoek van rechte of
zwak gebroken fronten, waarop de artillerie voor
bestrijding van de aanvalswerken werd opgesteld.
Het flankement van de grachten geschiedde uit >
caponnières, gelegen voor het midden van elk front,
van twee, soms drie verdiepingen, waarin geschuts-
kazematten en opstelling voor geweerschutters. Het
geschut stond gedeeltelijk hoog opgesteld om meer
uitwerking te hebben op bres- en contrebatterijen. De
gracht voor de caponnières werd geflankeerd uit gale-
rijen op den hoofdwal. Bovendien moest om de vesting
een kring van gedetacheerde forten komen. Een fout
was de onvoldoende dekking van het metselwerk,
maar overigens waren de beginselen zoo goed, dat zij
buiten Frankrijk overal toepassing vonden, vooral in
de > Nieuw-Pruisischeversterkingswijze. H.Lohmeijer.
Polygonaccae, > Veelknoopigen.
Polygonatum, > Salomonszegel.
Polygoon (meet k.), ander woord voor >
veelhoek.
Polygoon, Ned. journaalfilmonderneming en
fotobureau te Haarlem. P. produceert vnl. journaals
van Ned. gebeurtenissen. P. is de eerste onderneming
van dezen aard in Ned. en met > Profilti vormt P. het
eenige tweetal. Een enkele maal opereerde P. ook
in het buitenland (Eng. kroningsfeesten, Mei 1937),
waarbij P. in actualiteit de buitenlandsche journaals
overtrof. In Sept. 1937 stichtte P. in samenwerking
met Filmex N.V. en het City-concem de productie-
maatschappij Neerlandia-Film. v. Domburg.
Polygynic, > Polygamie.
Polyhedrale getallen, in de getallenleer inge-
voerde getallen, die in verband staan met de regel-
matige veelvlakken (kubus, achtvlak, twaalf vlak en
twintigvlak). Ze worden onderscheiden in de > hexa-
hedrale, > octaëdrale, > dodecahedrale en > icosa-
hedrale getallen. Vgl. > Tetrahedrale getallen.
Polyhybridc (b i o 1.), een bastaard uit twee
ouders, die voor een gegeven aantal, n, tegenstelbare
kenmerken verschillen (> Mendelisme).
Polyhymnia of Polymnia, één der > Muzen.
Polymere factoren (b i o 1.) verschillen hierin
van de gewone > erffactoren, dat zij, hoewel onafhan-
kelijk overervend, samenwerken om eenzelfde eigen-
schap in versterkte mate tot uiting te doen komen.
Polymcrie (b i o 1.), een door Lang (1911) in
het "Mendelisme ingevoerd begrip om aan te dui-
den, dat een eigenschap veroorzaakt wordt door twee
of meer in de gameten aanwezige, zelfstandige, gelijk-
waardige, samenwerkende factoren, die elkaar in hun
werking versterken. Bij de tarwe bijv. kent men drie
factoren, die elk voor zich de roode kleur van de kor-
rel veroorzaken; samenwerking van twee of drie facto-
ren roept een intenser kleur van de korrel te voor-
schijn, terwijl afwezigheid van de polymere factoren de
witte korrelkleur tot gevolg heeft. In de F 2 van dgl.
trihybride tarweplant is de splitsing 63 planten met
gekleurde : 1 plant met witte korrels. De lichte ver-
schillen in de kleurschakeering van de 63 planten met
roode korrels komt theoretisch overeen met volgend
splitsingsschema:
Aantal planten 1 6 15 20 15 6 1
Aantal polymere factoren 6 5 4 3 2 1 0
Sommige schrijvers spreken van „multiple” in plaats
van „polymere” factoren en houden geen rekening met
de door Lang geëischte gelijkwaardigheid en samenwer-
king. Plate (1913) verkoos daarom den term „horno-
merie”, doch thans wordt de p. onderverdeeld in
i s o m e r i e (factoren gelijkwaardig) en a niso-
rn e r i e (f. ongelijkwaardig), waarbij nog onder-
scheid dient gemaakt tusschen cumulatieve en niet-
cumulatieve anisomerie.
L i t. : K. Tjebbes, Polymerism (in : Bibliographia
Genetica, VIII 1931). Dumon .
Polymerisatie (s c h e i k.) is de overgang
van een verbinding in een andere, waarvan het mole-
culair gewicht een veelvoud is van dat van de oorspr.
stof. De ontstane stof noemt men polymeer (vgl.
> Macro-molecule). Als voorbeeld moge dienen de p.
van butadieen tot de tegenw. in Duitschland gemaakte
synthetische rubber Bima. E. de Roy vanZuydewijn.
Polymcter. Lambrecht’s polyincter (mete-
o r o 1.) meet rechtstreeks de luchttemperatuur en
de betrekkelijke vochtigheid, en onrechtstreeks het
dauwpunt, de waterdampspanning en de volstrekte
vochtigheid van de lucht. Bestaat uit een thermo-
meter en een haarhygrometer (> Hygrometer).
Polymorphic, 1° (s c h e i k.) het vermogen
van een stof in verschillende modificaties op te treden
(> Allotropie). P. wordt ook heteromorphisme ge-
naamd.
2° In de d i e r k. verstaat men onder p. de veel-
vormigheid van individuen in dierenkolonies, bijv. bij
de pijpkwallen, waar men in dezelfde kolonie zwem-,
eet-, dek-, voel- en voortplantingspoliepen kan
onderscheiden. Overeenkomstig hun functie hebben de-
ze individuen een anderen bouw. Zie ook > Dimor-
phisme. L. Willems.
Polyncsic, -> Oceanië.
Polyiieuritis, ziekte, waarbij vsch. zenuwen
tegelijk worden aangedaan (-> Neuritis) en prikkeling
of uitval verschijnselen optreden, ten gevolge van in-
fectieziekten (tabes, diphtherie. e.a.), vergiftigingen
(alcohol-, lood-, arsenicumpolyneuritis, enz.). Ook
diabetes, nierziekten, of het gemis aan vitaminen
kunnen tot p. leiden, bijv. bij voeding met gepelde
rijst treedt bij kippen de p. gallinarum op en bij den
mensch de beri-beri. Ook pellagra is een dergelijke
avitaminose. Klessens.
Polynomiaalcoëfficiënt, ander woord voor >
multinomiaalcoëfficiënt.
Polynomium, ander woord voor > veelterm.
Polypliaag worden dieren genoemd, welke niet
(zooals monophagen) van één bepaalde voedingsstof
leven.
Polyphemus (Gr. m y t h.), zoon van Posei-
don en de nimf Thoosa, de geweldigste der Cyclopen.
Vsch. metgezellen van Odysseus werden door hem in
zijn hol verslonden. Odysseus stiet met een gloeiend
gemaakten paal het eenige oog uit, dat P. had.
Polyphonie (muziek) noemt men een com-
positiewijze, waarin de verscheidene stemmen geheel
of ten deele zelfstandig worden behandeld. P. staat
aldus tegenover homophonie, d.i. de schrijf-
wijze, die de partijen met elkander verbindt in vorm
63
Polyphylesis — Polythelie
64
van accoorden, waarbij dan één stem, doorgaans de
bovenstem, de overheerscbende melodie voordraagt.
P. noemt men daarom horizontale, homophonie verti-
cale compositie. Lenaerts .
Polyphylesis, > Meerstammige ontwikkeling.
Polyphylla, > Duinkever.
Polyploïdie (b i o 1.), cytologisch verschijnsel,
waarbij organismen drie (triploïdie), vier (tetraploldie)
of meer > haploïde chromosoomgami turen in de cel-
kernen bezitten.
Polypodiacceën, de grootste varenfamilie,
waartoe bijna alle inlandsche varens behooren. Zij
omvat 3 000 soorten over de geheele aarde, de meeste
echter in de tropen en wel op vochtige plaatsen. Op
nieuwe eilanden (bijv. Krakatau na de uitbarsting van
1889) zijn de varens, waarvan de sporen door den wind
overgebracht worden, de eerste bewoners. Er worden
vsch. onderfamilies onderscheiden. Bekende soorten
zijn eikvaren, niervaren, wijfjesvaren, tongvaren,
dubbelloof, adelaarsvaren en venushaar. Bonman.
Polyponis, steelzwammengeslacht van de fam.
der buisjeszwammen, wordt meestal in meer geslach-
ten verdeeld. Zeer algemeen in Ned. zijn de paarse
dennenzwam (P. abietinus), de zadelzwam (P. squa-
mosus) en de bonte P. of > elfenbankjes (P. versicolor),
in vsch. zijde-glanzende kleuren op stammen en
stronken. Bouman.
Polypterini (Crossopterygii), een orde van vis-
schen, behoorende tot de onderklasse der Ganoidei. Ze
bezitten veel vinnen, terwijl de wervels week of vol-
ledig verbeend kunnen zijn. Ze komen voor van Devoon
tot Recent.
L i t. : K. A. von Zittel, Grundzüge der Paleontologie
(2e gcd., Vertebrata, 6 1924).
Polypterus, > Snoeksteur.
Polyptychon . De Grieken en Romeinen gebruik-
ten voor notities wastabletten als zakboekjes; men
schreef met een stift in een dunne waslaag, zoodat de
kleur van het daaronder liggende hout of ivoor te zien
kwam en het schrift dus leesbaar werd. Meestal waren
dit twee plankjes, door ringen aan elkaar verbonden
(diptychon), soms drie (triptychon); soms waren het er
meer, dan spreekt men van polyptychon. Poortenaar.
Polysemie. Onder p. in de H. Schrift wordt
begrepen het bestaan van een meervoudigen letter-
lijken zin in woorden en teksten van de H. Schrift.
Letterlijke zin wordt dan genomen in de strikte betee-
kenis van het woord. De meening dat de Bijbel poly-
semisch is, schijnt door sommige Vaders en oudere theo-
logen gehouden te zijn. Tegenwoordig wordt ze door
bijna niemand aangenomen. Een moderne felle ver-
dediger is P. Nic. Assouad O.F.M. C. Smits.
L i t. : Pesch, De Inspiratione S. Scripturae (1925) ;
N. Assouad, Polysema sunt Sacra Biblia (1917-’24).
Polyspermie (b i o 1.), het binnendringen van
meerdere spermatozoïden in een eicel. P. komt veel-
vuldig voor in dooierrijke eieren, o.a. bij haaien en
vsch. reptielen. De bevruchting geschiedt slechts door
één spermatozoïd.
Polijsten, het geven van een glad glimmend op-
pervlak aan metaal, glas of steen (dezelfde bewerking
op hout toegepast heet gewoonlijk politoeren).
Men neemt tegenw. aan, dat p. principieel verschillend
is van slijpen. Dit laatste is een zuiver mechanisch
wegnemen van materiaal, waarbij er aan het oppervlak
een soort berglandschap ontstaat. Bij p. daarentegen,
hetwelk slechts door wrijven met bepaalde stoffen
(krijt, ijzer-, chroom-, tinoxyde) als uiterst fijn poeder
op een geschikten ondergrond (zeemleer, beter een
harskoek) kan worden uitgevoerd, treedt een vloeiing
van het materiaal op, zoodat er aan het oppervlak een
zeer dun (bijv. 20 moleculen dik) laagje (de Beilby-
laag) gevormd wordt, dat eenigszins andere eigenschap-
pen heeft dan het gewone materiaal. Over de wijze van
ontstaan van deze laag zijn de meeningen nog ver-
deeld. Volgens sommigen heeft er werkelijk een smel-
ten plaats; anderen staan een colloid-chemische ver-
klaring voor. Zernike .
L i t. : G. T. Beilby, Aggregation and Flow of Solids
1921). Over het polemisch gedeelte zie het tschr. Nature
dl. 137, blz. 516 ; dl. 138, blz. 31, 1010 ; dl. 139, blz. 152).
Polijststaal, een gladde stift, soms lepelvormig
gebogen en verbreed, die de kopergraveur en de etser
gebruiken om krasjes uit de koperen plaat te verwijde-
ren of gegraveerde lijnen te verzachten.
Polysyllogisme (logica), aaneengesloten
reeks van syllogismen, waarbij de -> conclusie van het
voorgaande tegelijk als > praemisse voor het volgende
dient. Bijv.: de deugdzame mensch heeft een goed ge-
weten; welnu, wie een goed geweten heeft, voelt zich
gerust; dus voelt de deugdzame mensch zich gerust;
welnu, wie zich gerust gevoelt, is gelukkig; dus is de
deugdzame mensch gelukkig. > Kettingredene-
ring. F. Sassen.
Lit. : J. Th. Beysens, Logica (*1923, 202-203).
Polysyndeton, een stijlfiguur, hierin bestaande,
dat een reeks woorden of zinnen aaneengeregen worden
door meestal hetzelfde voegwoord, waardoor de indruk
van opeenhooping bedoeld en bereikt wordt; stijging
van gevoel is er dikwijls de oorzaak van. Voorbeeld:
En dan schilderen zij (onze middeleeuwsche schilders)
Maria met het Kindeken op den arm, staande in een
prachtige kerk, ... of op een troon, zetelend in een
lusthof, en de geurigste bloemen omgeven haar, en de
schoonste vogelen zingen haar toe, en heilige maagden
omkringen haar, en engelen omzweven haar, . . . (J.
Kronenburg). > Asyndeton. v. d. Eerenbeemt.
Polysynthctische talen, > Incorporeerende
talen.
Polysynthctisehe tweelingen zijn > kristal-
tweelingen, uit meer dan twee individuen in regel-
matige herhalingen opgebouwd. Algemeen bij plagio-
klaas.
Polytheïsme (veelgoderij), geloof aan en eere-
dienst van verschillende van elkaar onafhankelijke
góden, met eigen machtsbereik. In de meeste gevallen
vormen deze góden een soort gemeenschap onder de
heerschappij van een oppergod, naar het voorbeeld
van de nationale gemeenschap. In dien oppergod leeft
vaak de monotheïstische godsgedachte voort, zelfs
dan als het oude Opperwezen door den staats- of
stadsgod verdrongen werd. Het p. vormt niet den over-
gang naar het monotheïsme. Onder den invloed der
wijsbegeerte ontstond in de Oudheid een syncretistisch
streven, waarin de vele góden met elkaar geïdentifi-
ceerd worden, maar dat uitliep niet in een monotheïs-
me, maar in een vaag naturalistisch pantheïsme (Ba-
bylon, Egypte, Hellenisme). In de andere culturen
daarentegen is het p. onder den invloed van allerlei
oorzaken gegroeid uit een verdringing en verduistering
van het monotheïstisch godsgeloof der oerculturen.
Lit.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende
godsdienstwetenschap (1932) ; id., Inl. tot de godsdienst-
geschiedenis (1935) ; A. Anwander, Die Religionen der
Menschheit ( è 1935). Belton .
Polythelie, het optreden van tepels boven het
normale aantal.
POLEN
Te/sche
)chau/en
Ss. r r h °'r>
Ukomir
tTaurogen
Brüat*rOr^
Kovvno"
? an .? 0 iger
\He/a «WW
Bocht A
yBraunsburg
twalki
e tl J •Augustdwo
Jr / Grodnds/
/•Osowiec /
Henstetfl
ïchneiderm
Ostrofaka,
ibuj ^
Biatystok
'nohensaF^aj ^
Gniezncy]
I
MVrtesenJv 1
Siedlce
\Litewski W,
ty'tardot
V-'SsaJ
)kierniew/ce
Inflmpgorod)
0*d ±
L.ublin
% Krasnik
Sa ndo mi erz\
\ ) (SandomirJ /
^YT^jerr/e
^abrowa'x
iPgn Qwice
-'faawarusha
( Pross>
sr linjVl
ManampW
mistawów dj.
ifènislöüy f}\
« PLAATSEN v. meer danimill. i
® PLAATSEN van imill. -500.000
© Plaatsen van 500.000-100.000
O Plaatsen •• lOO.OOO- 20.000
e P/aatsen van minder dan 20.000
^■Ryksgr. — Provinciegr. hoofdsteden
• kézmarot
Belangrijke Spoorwegen Ik Vuurtoren
Hoogten in m :
3 0-100 r I 200-500
] 100- 200 1 I 500-1500
Schaal 1 •* 5.000.000
b n H h h 1 100 km
Economisch
Steenkool
Bruinkool
▲ IJzer
© Zink
■ Lood
V Koper
••• Aardolie
üi Zout
k Kali
T Metaalindustrie
+ Textielindustrie
B Houtindustrie
1 Suikerfabrieken
<=7 Levensmiddelen-
industrie
'////// Rogge
== Tarwe
▼ f Suikerbieten
S/i Vlas
Wouden
Schaal V- lOMill.
■ - i 2Ó0 km
POLEN
Dichtheid
van
Bevolking
Bewoners per km 2
j van 25
50
75
50
75 -100
100-125
125-150
meer dan 150
Steden: E boven 1 mill.inw.
■ van 1 mill .—500.000 w
□ * 500.-100.000 »
© - 100.— 50.000 ••
o - 50.- 20.000 «
Minderheden
Duitschers
|| | | II Roethenen en Oekrainers
K s / ’\ Witrussen
jxxx) Litauers
65
Poly tonaliteit — Pommeren
66
Poly tonaliteit, -> Pluritonaliteit.
Poly troop noemt men dieren met een groot aan-
passingsvermogen .
Polytypen, twee of meer typographische letters,
welke op één staafje zijn aangebracht.
Poly-urie, de vermeerderde urine-afscheiding;
komt vnl. voor bij den diabetes insipidus (smaaklooze
suikerziekte). Deze berust op een aandoening van de
hersenbasiskernen nabij den hypophysesteel ; met hy-
pophyse-achterkwab -extracten kan therapeutisch de
p. vaak met succes bestreden worden. Klessens .
Pölzifj, Hans, architect. * 30 April 1869 te
Berlijn. Prof. aan de Techn. Hoogeschool aldaar.
Zeer vele bouwwerken, w.o. vele woningblokken, fa-
brieken en andere industriebouwwerken, kantoor-
gebouwen, tentoonstellingsgebouwen, schouwburgen
en bioscooptheaters, enz. Zijn werk draagt een roman-
tisch, zwaar en decoratief karakter. v. Embden.
Pomadcn, > Vluchtige oliën.
Pomaken, Mohammedaansche Bulgaren, vnl.
in het Rhodope-gebergte woonachtig. In 1926 werd
hun aantal in Bulgarije geschat op ca. 90 000. De over-
gang naar den Islam had plaats in de 16e-18e eeuw,
het hoogtepunt werd bereikt ca. 1660 onder grootvizier
Mohammed Koprülü. De P. behoorden tot de felste
ijveraars tegen him Christen -volksgenoo ten. Na de
stichting van den zelfstandigen Bulgaarschen staat
ging een deel der P. tot het Christendom over, anderen
weken uit naar Turkije. Hoek.
Pombal , Sebastiaan Jozef de Car-
valho, markies van, Portug. staatsman.
* 13 Mei 1699 te Pombal (Estremadura), f 8 Mei 1782
aldaar. Sedert 1756 eerste minister van koning Jozef I,
leider der Portug. regeering in den geest der 18e-eeuw-
sclie verlichting; deed veel goeds in economisch en
cultureel opzicht, ook tot herstel der schade na de
groote aardbeving te Lissabon (1 Nov. 1755), maar
werd de beruchte vijand der kerkelijke rechtzinnigheid
en vooral van de Jezuïeten. In 1759 werden de leden
der Sociëteit verbannen uit Portugal en de Portug.
koloniën; in 1760 de pausclijke nuntius uitgewezen.
Na den dood van Jozef I (1777) kreeg hij van de goed
Katholieke koningin Maria zijn ontslag en werden vele
van zijn maatregelen ingetrokken. Hij is een der voor-
naamste vertegenwoordigers van het verlichte despo-
tisme. Zijn „Memoirs” werden uitgegeven in 1843 door
John Smith (2 dln.). v . Gorkom .
Lit.: Duhr, P., sein Charakter und seine Politik
(1891); Pastor, Gesch. der P&pste (XVI, 1 en 2, 1931-’32).
Pomerans (biljarten), lederen dopje, dat
op een biljartqueue zit en waarmede men den speelbal
raakt.
Pomeranus, Joh., > Bugenhagen.
Poincrius, 1° Henricus, ook: Hendrik
Utenboghaerd, Regulier Kanunnik. * 1382 te Brussel,
in 1412 te Groenendaal ingetreden, later prior te Ze-
venborren. Schrijver van geestelijke werkjes en van
De Origine Viridis Vallis, van belang voor het leven
van Ruusbroec.
L i t. : Analecta Bollandiana (IV 1885).
2° Julianus, ascetisch-mystisch schrijver, be-
gin 6e eeuw. In Mauretanië geboren en daar waarsch.
reeds abt, kwam P. naar Gallië en maakte daar naam
als leeraar, o.a. van den H. > Caesarius. P. schreef
een driedeelig werk, dat men lang aan Prosper heeft
toegekend, onder den titel De Vita contemplativa.
Die titel slaat alleen op deel 1. Het 2e deel handelt
over het actieve leven der geestelijken, het 3e biedt
een zedenspiegel, een zonden- en deugdenleer voo^
den clerus.
U i t g. : Migne, Patrol. Lat. (LIX). — L i t. : Barden-
hewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924). Franses.
Poinjalowskij, Russisch realistisch schrijver.
* 1835, f 1863. Gesproten uit een zeer eenvoudige
familie, heeft P. zich zelf ontwikkeld; hij beschrijft
in zijn eerlijke romans, hoe het kleinburgerlijk geluk
na te streven en te bereiken is.
Werken (Russisch): Schetsen van de Boersa
(klein-seminarie) ; Kleinburgerlijk geluk ; Molotow. —
Lit.: v. Wijk, Rusa. Letterkunde (1926).
Pommcr, verouderd houten blaasinstrument, met
dubbel riet; bestond in vsch. grootten, vanaf contrabas-
tot alt-pomraer; deze vormden een familie met de
schalmei als sopraan. Uit de p. ontwikkelde zich de
> fagot.
Pommerellen, Duitsche naam van > Pomorze.
Pommeren (^Slavisch pomorje = kustland),
provincie van Pruisen. Opp. 30 270 km 2 ; ruim
1 920 000 inw. (1933), waarvan 60 535 Kath. P. wordt
begrensd ten N. door de Oostzee en van O. naar W.
door den Poolschen corridor, de Grenzmark Posen-
West-Pruisen (> Posen), Brandenburg en Mecklen-
burg. Tusschen P. en Mecklenburg loopt de grens door
de dalen van Trebel en Ricknitz. Door Pommersche
bocht, Oderhaf en Oder, wordt P. in twee deelen ver-
deeld, t.w. Voor- en Achter-Pommeren.
Opbouw. De kust van het O. deel (Achter-Pomme-
ren) heeft geen insnijdingen, terwijl er evenmin eilan-
den voor gelegen zijn. Wel treft men er eenige strand-
meren aan als overblijfselen van oude haffen. Voor-
Pommeren daarentegen heeft een zeer gelede kust,
waarvoor vele eilanden liggen, o.a. Rügen. Achter-
Pommeren heeft een zeer vlak kustgebied en stijgt lang-
zaam naar hot Z.O. Het kustgebied wordt dan ook door
vele rivierties, welke in N.W. richting stroomen, door-
sneden. Op het hoogste deel van de opwel ving is een
groot merengebied gelegen. In Voor-Pommeren ont-
breken meren vrijwel geheel. Zoowel Voor- als Achter-
Pommeren vertoonen de trekken van een grondmo-
reene-gebied voor de vlakke kuststrook. Gok het
heuvelland van Achter-Pommeren is door het landijs
gevormd.
Wat het klimaat betreft, staat het vlakke kust-
gebied in geheel P. onder den invloed van de Oostzee,
de heuvels in het Z.O. onder dien van het O. Europ.
massief. Hier zijn de winters strenger, de zomers war-
mer dan in de kuststreken.
Door het ingrijpen van den mensch is van de oorspr.
flora en fauna nog maar weinig over. Vooral do oude
lindenbosschen zijn verdwenen. Wel treft men nog
groote wouden aan van eiken, berken en beuken. In de
meer zandige gebieden veel pijn- en dennenbosch.
Naast de kleinere roofdieren zijn van den eens uitge-
breiden wildstand nog over wild zwijn, hert en ree.
Van de bevolking leeft ca. 48 % in plaatsen onder
de 2 000 inw. Dit wijst er reeds op, dat de agrarische
bedrijven een voorname plaats innemen. Inderdaad
zijn landbouw en veeteelt de hoofdmiddelcn van be-
staan. Daarnaast wordt veel zee- en zoetwatervissche-
rij uitgeoefend. Handel en industrie hebben veel min-
der te beteekenen en worden slechts in een paar groote-
re plaatsen uitgeoefend.
Lit.: Deecke, Landeskunde von P. (in : Samml.
Göschen, 1912). v. Wijk .
Geschiedenis, a) P r o f a a n. P. werd oorspronke-
lijk door Kelten en Germanen, sedert de 6e e. door
XX. 3
67
Pommeroeul — Pompeius
68
Slaven en Liutizen bewoond. Het Pommersche vor-
stendom dagteekent van ca. 1100, de vorsten voerden
den titel van hertog en werden in den persoon van Bo-
gislans I in 1181 als Duitsch vorst en hertog van
„Slavië” erkend. Het huis en daarmee het land werd
mettertijd in vsch. linies verdeeld, waarvan de voor-
naamste waren die van Stettin en Wol gast, die in 1464
vereenigd werden. P. had te strijden tegen de Duitsche
Orde, de steden en andere naburen, vooral Branden-
burg. In 1531 werd P. opnieuw verdeeld tusschen de
linies Stettin en Wolgast. Deze laatste stierf uit in 1625
met hertog Philip Jylius; de eerste met Bogislaus XIV
in 1637. P. was onder diens regeering door de Zweden
bezet, die bij den vrede van Westfalen (1648) Voor-
Pommeren, Rügen, Stettin, Gollnow en de monding
van den Oder behielden, terwijl Brandenburg het
grootste deel van Achter-Pommeren tot de Peene ver-
kreeg. Bij den vrede van Stockholm (1720) verkreeg
Brandenburg-Pruisen een deel van Voor-P. met de
eilanden Usedom en Wollin, terwijl het in 1815 de
rest van Voor-P. won.
L i t. : Bcrghaus, Landb. des Herzt. Pommern (9 dln.
1862-’76) ; Wehmann, Gesch. v. Pomm. (2 dln. 1919-’21).
Tijdschrift: Baltische Studiën (sinds 1882).
b) Kerkelijke gesch. Tot 1000 was P.
heidensch. Onder Boleslaw I, hertog van Polen, werd
het gechristianiseerd. De eigenlijke apostel van P. is
de H. Otto, bisschop van Bamberg (f 1139). Alle
groote Orden zijn in de M.E. in P. werkzaam geweest
voor Kerk en cultuur. Op den landdag van Treptow
(1534) werd echter het Protestantisme ingevoerd en
Johannes Bugenhagen organiseerde de Prot. Kerk.
Sedert 1900 wordt er weer meer intensief aan de op-
leving van het Katholicisme gewerkt. Sloois .
Pommeroeul, gem. in het Z.W. van de prov.
Henegouwen (XIII 176 B/C 4); opp. 742 ha, ca.
1 500 inw. (vnl. Kath.); kanalen, rivier de Hene;
landbouw, veeteelt; kasteel van 1\, kerk uit de 15e
eeuw, oudheidkundige vondsten. Eertijds afhankelijk
van Ville-Pommcroeul. V . Asbroeck.
Poniona, andere naam voor > Mainland (1°).
Poinorje, Bulgaarsche naam van > Anchialos.
Poinorze (Duitsch: Pommerellen), Pool-
sche provincie; opp. 36 386 km 2 ; ca. 1 300 000 inw.;
hoofdstad Torun (Thoro). P. strekt zich uit van de
Oostzee, waar de Kasjoeben wonen, naar het Z.
langs Weichsel en Netze. In 1309 werd P. door de
Duitsche Orde bc<.et en in 1466 kwam het aan Polen.
Van 1772 tot 1918 behoorde P. aan Pruisen en sinds
1920 vormt het een Poolsche provincie. v. Son.
L i t. : Grünberg, Der Ausgang der P. Selbst&ndigkeit
(1915) ; Smogorzewski, La Pologne et la Baltique (1931).
Pomp, werktuig voor het transport van vloei-
stoffen tegen het natuurlijke talud in. Men onder-
scheidt: 1° zgn. verdringerponipon, waarbij het be-
wegend deel, de verdringer, de vloeistof uit het pomp-
huis wegduwt, waarna dit zich weder volzuigt. Tot de
verdringerpompen behooren: a) de z u i g e r- of
plunjerpomp, bestaande uit een lossen zuiger
met een klep of ventiel, beweegbaar in een cvlindrisch
pomphuis, b) Membraanpomp of katte-
k o p. waarbij door het op en neer bewegen van een
membiaan (rubber of leder) en een ventiel in den
pompbodem de pompkamer afwisselend wordt volge-
zogen en leeggeperst. c) V 1 e u g e 1 p o m p, waarbij
op een as geplaatste vleugels, voorzien van ventielen,
in een cylindrischen trommel heen en weer worden
bewogen, waardoor de vloeistof afwisselend aangezo-
gen en weggeperst wordt door openingen in den trom-
melwand. d) Verder nog de zgn. rotatiever-
dringerpompen, zooals: de tandrad-
p o m p, waarbii de vloeistof door middel van de
tanden van eenige, nauw door het pomphuis om-
sloten tandraderen van de zuig- naar de drukzijde
wordt, gevoerd; en de waterringpomp, waar-
bij de verdiinger bestaat uit een cylindr. schijf, excen-
trisch draaibaar om een as in het cylindervormige
pomphuis.
2° Centrifugaal- en schrocfpompcn. Zie hierover
> Centrifugaal pompen.
3° Pompen met behulp van gassen. Hiertoe be-
hooren: de M o n t e j u s en de > p u 1 s o m e-
t e r s, berustende op de condensatie werking van
stoom; de > mammoet pomp, waarbij onder
in een stijgbuis geblazen perslucht de vloeistof naar
boven voert; de > injecteurpomp, waarbij
de drukverlaging van stoom, die door een nauwe
opening in een wijde buis wordt geblazen, de zuigwer-
king levert (pompen van voedingswater bij stoomke-
tels).
Zie ook > Luchtpomp. P. Bongaerts.
Pompadour, Jeanne Antoinette
Poisson, markiezin van, minnares van
Lodewijk XV. * 29 Dec. 1721 te Parijs, f 15 April 1764
te Versailles. Dochter van een lageren ambtenaar,
huwde in 1741 den belastingambtenaar Lenormand
d’Etioles en kwam in 1745 in den hofkring; kreeg
van den koning haar hoogen titel. Onder de ministeries
Bemis en Choiseul had zij veel staatkundigen invloed,
tot zelfs op de benoeming der veldhee^en in den Zeven-
jarigen oorlog, tot ongeluk voor Frankriik. Haar
Currespondance werd uitgegeven in 1878. v. Gorkom.
L i t. : de Caraman, La familie de la marquise de P.
(1901) ; de Nolhac, Louis XV et Mmo de P. (nieuwe uitg.
1928) ; id., Mmo de P. et la politique (id. 1930).
Pompeius, naam van een Romeinsch, plebejisch
geslacht. Van de vele bekende leden noemen wij hier:
l c Cncius P. Strabo, veldheer in den bondgenooten-
oorlog (90 v. Chr.), een man met sterk autocratische
neigingen. Vader van den grooten Pompeius (2°).
2° Cncius P. Magnus, de groote mededinger van
Caesar. * 106 v. Chr.. f 48 v. Chr. in Egypte. Het eerst
diende hij in den Marsischen oorlog onder bevel van
zijn vader. In den
burgeroorlog tus-
schen Marius en
Sul la koos hij
niet alleen de
partij van dezen
laatste, maar be-
zorgde hem zelfs
drie, door hem-
zelf geworven,
legioenen. Hij
was toen 23 jaar.
Het volgend jaar
w T erd hij reeds
imperator, en
kreeg den bij-
naam Magnus. In
77 werd hij, door
eigen dringen,
met proconsulai-
re macht naar Spanje gezonden, om Sertorius te bestrij-
den. Dit gelukte eigenlijk slechts door verraad. Op den
terugtocht (71) vernietigde hij de nog 5 000 man sterke
69
Pompeius — Pompoen
70
Spartacus -bende, en werd dan eindelijk, maar wettelijk
toch nog veel te vroeg, voor 70 tot consul gekozen.
Tot dan toe had het geluk hem bijna ongeloofelijk ge-
diend. Nog den dag vóór zijn aanvaarding van het
consulaat, dus met opzet nog als Romeinsch ridder,
vierde hij Triomf. Maar nu begonnen zijn conflicten
met den machtigen Senaat. Om sterk te staan, her-
stelde hij de vroegere voorrechten van de volkstribu-
nen. Dat bracht hem in 67 en 66 de opdrachten, om de
zeerooverij en daarna Mithridates te bekampen. Van
beide kweet hij zich prachtig. Na zijn terugkeer en
tweeden Triomf weigerde de Senaat zijn maatregelen te
bekrachtigen. Dit werd hem aanleiding tot het sluiten
van een verbond met Caesar en Crassus: het eerste
Driemanschap. P. huwde nu (voor de vierde maal)
met Caesar ’s dochter Julia. De Senaat bond in; hij
werd weer consul (55) en mocht daarna als proconsul
van Spanje toch te Rome blijven. Nu moest hij staats-
man zijn, wat hij niet was. P. was krijgsman. Na den
dood van Julia begon de verwijdering van Caesar. In
het buitengewoon woelige Rome dier dagen werd hij
in 52 tot consul zonder collega benoemd. Maar voor de
vijfde maal getrouwd, thans met de dochter van Metei-
lus Scipio, nam hij dezen tot mede-consul aan. In ver-
bond met de Optimatenpartij was hij nu verder doende,
om Caesar (in Gallië) te schaden. Maar deze pareerde
alle aanvallen, en forceerde ten slotte een openlijken
oorlog. P. week naar Griekenland, waar hij in 48
totaal verslagen werd te Pharsalus. Hij vluchtte naar
Egypte en werd daar bij aankomst laaghartig vermoord.
ïl° Sextus P. Magnus, zoon van den voorgaande,
zette met zijn broeder Cneius den oorlog tegen Caesar
voort. Zij werden bij Thapsus (46) en bij Munda (45)
verslagen. Na Caesar’s dood en het sluiten van Octavia-
nus’ verbond met Antonius en Lepidus, eischte hij,
steunend op de machi van zijn vloot, een deel van het
rijksbestuur. Hij kreeg Sicilië, öardiuië, Corsica en den
Peloponnesus. Hij bleef niettemin een gevaar, en
Agrippa, de veldheer en admiraal van Augustus, ver-
nietigde bij Naulochus in öo de dreigende vloot van P.
Hij vluchtte naar Azië en werd er vermoord. Slijpen.
Pompeius Trogus, Romeinsch schrijver ten tijde
van Augustus. Uit een Gallisch geslacht. Schreef een
geschiedenis, die door Justinus werd geëxcerpeerd.
Pompejji (Ital. Pompei), stadje in de Ital. prov.
Napels (XIV 320 E4), 13 m boven de zee, ca. 10 000
inw. P. ligt aan den Z.O. voet van den Vesuvius en
heeft een beroemde bedevaartskerk (Santuario della
Madonna di P.).
In de directe nabijheid liggen de ruïnen van het
oude P. Dit was een Öud-Rom. stad, door de Osei in de
6e eeuw v. Chr. gesticht, die opeenvolgend onder de
heerschappij van Etnisci en Samnieten kwam en
sterk den invloed der Grieksche cultuur onderging.
Sedert de le eeuw v. r hr. was P. een rijke stad van
villa’s met ca. 20 000 inw., waarvan er 2 000 bij de
bekende uitbarsting van den Vesuvius op 24 Aug. 79
n. Chr. onder een laag van 4 m (2 m puimsteen, waar-
boven 2 m asch) bedolven werden. Het eerste schat-
graven in P. geschiedde door de teruggekeerde in-
woners, die o.a. den moesten huisraad wegbrachten;
echte opgravingen begonnen eerst omstreeks 1800 en
werden sedert 1860 systematisch doorgevoerd.
P., de hoofdbron van onze kennis van de Oude cul-
tuur in Italië en vooral van het Rom. privaat-leven,
is thans voor meer dan s / 6 blootgelegd; zooveel mogelijk
blijven de vondsten ter plaatse of worden in het mu-
seum te Napels ondergebracht. Het stadsplan is geo-
metrisch aangelegd, waarbij twee straten de hoofd-
richtiug aangeven: de openbare gebouwen, waarvan
enkele voor-Romeinsch zijn, de meeste echter tot het
Romeinsch tijdperk behooren, liggen in twee hoofd-
groepen om het Forum en bij de Porta Stabiana.
De gevonden huizen worden genoemd, hetzij naar
gevonden voorwerpen (bijv. Faun -beeld), hetzij naar
den naam van vermoedelijke bewoners (Tragische
dichter) of naar ter plaatse gevonden zegels van den
huiseigenaar. Het woonhuis is het zgn. Italische type,
met zijn groepeering der plaatsen rond liet > atrium,
of met toevoeging van een tweede complex rond het
peristylium. In de zeer rijke en verscheidene muur-
schilderingen, die zich over een tijdsspanne van 200 jaar
uitstrekken, treft men 4 stijlen aan: de evolutie ervan
gaat van den zgn. incrustatiestijl (nabootsen van de
marmeren muurbedekking) over een meer perspectivi-
schen (= architectuur-) naar een omamentalen stijl,
die Egyptische motieven in mooie en zuivere vormen
gebruikt; de laatste stijl toont een voorliefde voor
slanke architectuur-schildering, met een speelsch ge-
bruik van het ornament. Alleen de twee laatste perio-
den werken met figuren. Mozaïek wordt vaak in voor-
name huizen aangetroffen: naast zeldzame figuren-
mozaïek (bijv. de bekende Alexanderslag ; zie afb.
1 en 2 op de pl. t/o kol. 80 in dl. XVIII) zijn het
vooral ornament-motieven.
Ook in menig ander opzicht, zooals waterleiding,
straatbevloering (o.m. de steenen, waarop de voet-
gangers van de eene naar de andere stoep overstapten),
graffiti enz., zijn de opgravingen te P. zeer belangrijk
geweest. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832). Zie ook
afb. 6 op de pl. t/o kol. 224 in dl. XII. E. De Waele.
Lit. : Mau, P. in Leben und Kunst (1908).
Pompelmoes, ook bekend als g r a p e - f r u i t,
de vrucht van een aan citroen en sinaasappel verwante
plant, Citrus decumana, welke in kleine hoeveelheden
ingevoerd wordt. P. worden o.m. in Califomië en
Ned.-Indië geteeld. De boom heeft groote bladeren;
het harde hout is zeer geschikt om bewerkt te worden.
De vruchten zijn bolvormig en kunnen tot ca. 6 kg
zwaar worden. Men eet ze met suiker; ook worden ze
ingemaakt of in dranken verwerkt.
Pompoen (Cucurbita), plantengeslacht van de
fam. der komkommerachtigen, waartoe een aanmer-
kelijk aantal soorten behooren. Sommige worden, of-
schoon in Ned. en België minder, als groente gebruikt,
andere kweekt men als sierplant en als zoodanig ont-
leenen zij hun waarde aan de somtijds kolossaal groote
vruchten, doch ook wel aan de fraaie kleur en de gril-
lige vormen van de duurzame vrucht. Primitieve vol-
ken gebruiken de uitgeholde vruchten van de flesch-
pompoen (Cucurbita Lagenaria) voor vaatwerk, en
archaeologisch onderzoek heeft uitgewezen, dat ook
het hunebeddenvolk, zij het misschien vóór de im-
migratie naar deze streken, deze vruchten heeft gekend
en als vaatwerk gebruikt.
De veel gekweekte kalebas (Cucurbita Pepo)
komt wild in Midden -Azië voor. De stengels zijn
klimmend en kruipend, meestal van ranken voorzien.
De driehokkige sierlijke besvruchten hebben zeer ver-
schillende vormen. Enkele variëteiten zijn eetbaar
(vegetable marrow), bijv. Centenaar, die tot 50 kg
zwaar kan worden; andere dienen als siervruchten:
appel-, citroen-, peer- en eivormige p., Turksche
muts, koningsmuts e.a. De planten worden veel
gebruikt voor het bekleeden van kolommen en
prieelen. Rietsema/ Bonman.
71
Pomponatius — Ponsen
72
Pomponatius (Pomponazzi), Petrus, Aris-
totelisch wijsgeer der Renaissance. * 1462 te Mantua,
f 1524 te Bologna. P. bestrijdt de Averroïstische inter-
pretatie van Aristoteles en volgt een Aristotelisme,
dat op verschillende punten met de Christel, leer in
strijd komt. Ter oplossing van dit conflict huldigt hij
de leer van de > dubbele waarheid. F. Sassen.
Werken: De immortalitate animae ; De incan-
tationibu8 ; De fato, libero arbitrio et praedestinatione.
— L i t. : F. Sassen, Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933).
Pompondahlia, naam van dahliavariëteiten
met kleine, massieve bloemhoofdjes.
Pomponius Mela, > Mela (Pomponius).
Ponea- Indianen , stam der > Indianen van
N. - Amerika, Prairiegebied; in den staat Nebraska;
eng verwant met de Omaha, en evenals deze een der
vijf Dhegihastammen der Sioux.
Pon cc let, J e a n V i c t o r, Fr. wiskundige.
* 1 Juli 1788 te Metz, f 23 Dec. 1867 te Parijs. Als
krijgsgevangene in Rusland vond hij belangrijke bij-
dragen tot de projectieve meetkunde, waardoor hij
een der grondleggers van de moderne wiskunde werd.
Ponctüelli, A m i 1 c a r e, componist. * 1 Sept.
1834 te Pademo Fasolare, f 17 Jan. 1886 te Milaan.
In 1883 leeraar aan het conservatorium te Milaan.
Werken: vnl. dramat. composities, o.a. de opera’s
I promessi sposi, Gioconda. Bekend is nog de Garibaldi-
hymne (1883). — L i t. : G. Cesari, A. P. nell’arto del
suo tempo (1934).
Pond, 1° gewichtseenheid van 1 / 2
kilogram. Vroeger had men nog het Amsterdamsche p.,
overeenkomend met ca. 0,494 kg en onderverdeeld in
16 ons of 32 lood; dit vertoonde dus veel overeenkomst
met het Engelsche p. van ong. 0,453 kg, eveneens
ondcrverdeeld in 16 ons.
2° M u n t e e n h e i d, was in de M.E. uitsluitend
rekenmunt. Het werd berekend op 240 grooten of 20
schellingen ieder van 12 grooten.
Het pond sterling is de rekeneenheid in het Britsche
wereldrijk. Van 1220 af als zilveren munt gebruikt en
Easterling genoemd. Hieruit ontstond een zilveren
standaardmimt, pound sterling genoemd, oorspr. van
20 gram Towergewicht en ong. 930 duizendsten fijn.
Na 1817 was het P. S. (£) de rekeneenheid in het
Britsche wereldrijk, aequivalent van 7,988 056 g
goud met een fijnheid van 11 / l2 of 12,2577 Ned. ct.
Deze goudbasis werd op 20 Sept. 1931 verlaten.
Pondiehcry, Fransche bezitting aan de
O. kust van Voor-Indië (X 224 D5). De gelijknamige
stad (ca. 52 000 inw., waarvan ca. 10 000 Kath.),
zetel der regcering van Fr. Voor-Indië, ligt in de delta
van de Penna; spoorwegknooppunt. P. is de zetel van
een Kath. aartsbisschop. Priesterseminarie. Katoen-
industrie; koper- en ijzerwinning. In 1672 werd P.
Fransch. Sipman.
Pondo’s, kafferstam in Pondoland (Z. Afrika).
Hun land is een deel van Transkeigebied, dat ook
Temboeland en Oost-Grikwaland omvat. De P. ge-
nieten zelfbestuur; hun land werd in 1865 een Britsch
protectoraat, is in 1894 ingelijfd in de Kaapkolonie.
Het land is waterrijk, vruchtbaar (bananen, sinaas-
appelen, citroenen, katoen) en goed voor veeteelt; het
bevat mineralen (koper, ijzer, nikkel), is boschrijk en
heeft een prachtige natuur en een gezond klimaat.
Pondrome, gem. in de prov. Namen (XVIII
240 C/D 5); ca. 600 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 744 ha;
landbouw; steengroeven. Kasteelhoeve.
Poiicnte, 1° Westenwind in de Middell. Zee.
2° > Riviera (di Ponente).
Pongézijde, in linnenbinding geweven zijde-
weefsel; 90 cm breed; ketting organzin-, inslag trame
zijde. Beide niet verzwaard. Ontgomd. In Europa
vervaardigde p. heeft het nadeel, dat zij door losser
weven gemakkelijk uit elkaar schuift (schift).
Het in Japan op dezelfde wijze vervaardigde zijde-
weefsel is vaster geweven en wordt ter onderscheiding
van de p. J a p a n z i j d e genoemd.
Poniatowski, Poolsch geslacht. Het thans in
Frankrijk levende geslacht der prinsen P. (Ital. titel)
stamt uit een neef van Stanislaw (2 C ).
1° J o s e f, Poolsch legeraanvoerder. * 7 Mei 1763
te Weenen, f 19 Oct. 1813 bij Leipzig (verdronken in
den Elster). In 1792 Poolsch opperbevelhebber tegen
de Russen; in 1794 streed hij voor Polen ’s onafhanke-
lijkheid met Kosciuszko; nam in 1812 deel aan Napo-
leon’s veldtocht tegen Rusland en werd in 1813 na den
slag van Leipzig tot maarschalk van Frankrijk be-
noemd.
L i t. : Askenazy, P. (Poolsch, 1922).
2° Stanislaw II August, laatste koning
van Polen. * 17 Jan. 1732 te Wolczyn, f 12 Febr.
1798 te St. Petersburg. Door den invloed van Catha-
rina II van Rusland werd P. tot koning van Polen
gekozen; hij voerde een sterk russophiele politiek en
moest in de Poolsche deelingcn toestemmen; na do
laatste deeling leefde hij tot zijn dood in St. Peters-
burg.
L i t. : Forst-Battaglia, P. (Poolsch, 1927). v . Son.
Poimdorff-cntstof (genees k.), een uit
tuberkelbacillen vervaardigde entstof, die toegepast
is bij de behandeling der tuberculose.
Ponor, > Karst.
Ponorocjo, 1° regentschap, van de afd.
Madioen in de prov. Oost- Java; opp. 1 418 km 2 ,
477 916 inw. (eind 1930), w.o. 216 Eur., 1 328 Chin.
en 18 andere Vreemde Oosterlingen. Inheemsche be-
volking Javaansch; taal Javaansch. P. is grootendeels
heuvelland en bergland, omsluitend een van Z. naar
N. loopende vruchtbare vlakte. Voornaamste culturen
zijn rijst, suikerriet, tabak en koffie.
2° Hoofdplaats van het gelijknamige regent-
schap en district (XIV 496 G3); 21 680 inw. (eind
1930), w.o. 128 Eur., 960 Chin. en 18 andere Vreemde
Oosterlingen. Aardig plaatsje met behoorlijk klimaat,
doch geïsoleerd gelegen. Bezocht door de Lazaristen
vanuit Madioen. Brokx.
Ponsard, F r a n <j o i s, Fr. tooneeldichter.
* 1 Juni 1814 te Vienne (Isère), f 7 Juli 1867 te Parijs.
P. behoorde tot de zgn. „école du bon sens”, die den
strijd aanbond tegen de verregaande Romantische on-
stuimigheden, en streefde naar meer natuurlijkheid,
eenvoud en waarheid. P. verviel echter niet zelden in
zoutelooze banaliteit en onbezielde taal.
Voorn, werken: Lucrèce (1843) ; Agnès de
Méranie (1846) ; Charlotte Corday (1850) ; Ulysse (1852) ;
La Bourse (1856); L’Honneur et 1’Argent (1853); Le
Lion Amoureux (1866). WüUmyns.
Ponsen , het vormen van gaten in een meta-
len plaat door met kracht een stalen stempel
door de plaat heen te drukken, waarbij dan de plaat
komt te rusten op een ijzeren blok, waarin een bij den
stempel passend gat is uitgespaard. Tegenwoordig is
het p. van gaten in constructie-ijzer verboden, aange-
zien het ijzer rondom een geponst gat ernstig bescha-
digd wordt; de gaten worden thans uitsluitend ge-
boord.
De beeldhouwer gebruikt stalen ponsen van
73
Ponskaartensysteem— Ponthier
74
verschillenden vorm (bijv. meer of minder puntig) om
drijfwerk in koper uit te voeren. Hier h p. dus niet het
slaan van gaten, maar het indrukken of uitduwen van
het metaal.
Het woord p. wordt tegenwoordig ook gebruikt voor
het maken van gaatjes in karton of papier met
behulp van speciale toestellen. Doel o.a. gemakkelijk
opbergen van het geponste materiaal of voor verdere
behandeling op speciale machines [zetmachines,
boekhoudmachines (> Ponskaartensysteem)].
Ponskaartensysteem. Vooral voor statisti-
sche analyses is het veelal noodzakelijk, dat eenzelfde
gegeven naar verschillende gezichtspunten kan worden
verwerkt. Men kan dit bereiken door elk gegeven op
een afzonderlijk stuk op te nemen, waarna deze stukken
naar behoefte kunnen worden gesorteerd en gerecapi-
tuleerd. Bij toepassing van het p. geschiedt dit sor-
teeren en recapituleeren mechanisch. Daartoe worden
de gegevens in ponskaarten geponst, waarna door
middel van een sorteermachine deze kaarten worden
geklasseerd, terwijl een tabelleermachine de recapitu-
latie samenstelt, waarbij velerlei mogelijkheden ge-
geven zijn voor de bepaling van sub-totalen en alge-
meene totalen. De meeste bekende machines op dit
gebied zijn de Hollerith en de Powers. C.Janssens.
Ponson du Terrail, Pierre Alexis,
v i c o m t e de, Fr. volksromanschrijver. * 8 Juli
1829 te Montmaur bij Grenoble, f 10 Jan. 1871 te
Bordeaux. Buitengewoon vruchtbaar en handig
feuilletonschrijver, uit wiens brein o.a. de bekende
Rocambole-cyclus groeide.
Voorn, werken: Les Exploits de Rocambole
(1859) ; Résurrection de Rocambole (1866) ; Le Dernier
mot de Rocambole (1866) ; La Vérité sur Rocambole
(1867) ; Les Coulisses du Monde (1853) ; Les Chevaliers
du Clair de lune (1862) ; Les Bohêmes de Paris (1863) ;
Les Drames de Paris (1865). Wülemyns.
Pont, eenvoudig, meestal vierkant, vaartuig met
of zonder vast dek, in gebruik voor allerlei doeleinden,
doch meestal voor het vervoer van personen en voer-
tuigen bij de zgn. overzetveeren. Al naargelang van
de wijze van voortbewegen onderscheidt men kabel-
ponten en gierponten, terwijl in enkele gevallen de p.
voorzien is van voortstuwingsmachines, hetzij stoom-
machine of motor. De kabelponten worden langs een
kabel, welke van oever tot oever is gespannen, voort-
getrokken, in enkele gevallen door een stoommachine.
De beweging der gierponten (> gieren) geschiedt door
de strooming van het water zelf. Bijvoet .
Pon t-è- Celles , gem. in het O. van de prov.
Henegouwen (XIII 176 E 3-4); opp. 1 454 ha, ruim
5 000 inw. (vnl. Kath.). Rivier de Piéton, kanaal;
landbouw, ijzerindustrie. Oude naam: Celles-sur-le-
Piéton. Oude heerlijkheid; oudheidkundige vond-
sten. V. Asbroeck.
Pontanus, 1° Joannes (Giov. Pontano),
staatsman en Humanist. * 7 Mei 1426 te Cerreto (Um-
brië), f 1503 te Napels. Goed Latinist en Neo-Lat.
dichter. Hoofd van de academie te Napels; 1487 -’95
staatssecretaris van Ferdinand I.
2° Joannes Isaac, geschiedschrijver, doctor
in de wijsbegeerte en de medicijnen, hoogleeraar in
natuur- en wiskunde. * 21 Jan. 1571, f waarsch. 7 Oct.
1639. Hij was de zoon van Isaac Pietersz. en noemde
zich Pontanus, wijl geboren op zee, toen zijn moeder
op weg was naar Elseneur. Zijn vader was handels-
agent van Denemarken te Amsterdam. P. had een groot
deel van Europa bereisd, vóór hij in 1606 hoogleeraar
werd te Harderwijk. Het meest bekend door zijn
historischen arbeid. Zijn Historia urbis et rerum
Amstelodamensium (1611) is de eerste uitvoerige
stadsgeschiedenis van Amsterdam, waarin een om-
standig verhaal, geput uit de oude reisjournalen, van
de reizen der Ned. naar Oost-Indië. P. gaf in de
Origines rerum Francicarum (1626) het eerste ernstige
werk over de oude geschiedenis van Frankrijk. Uit-
genoodigd in 1622 door de Staten van Gelderland om
de geschiedenis van hun gewest te schrijven, gaf P.
in 1639 als vrucht mede van veel archiefonderzoek
„Historiae Geldricae libri XIV”, het volledigste werk
over dit onderwerp. J . ƒ). M. Cornelissen.
Pontarlier, stad in het Fransche dept. Doubs,
840 m boven zee, ca. 12 000 inw. Gewichtig strate-
gisch punt in de Jura. Industrie van auto’s, rijwielen,
horloges, houtsnijwerk, likeuren.
Pont-de-Loup, gem. in het O. van de prov.
Henegouwen (XIII 176 F4); opp. 388 ha, ca. 2 600
inw. (vnl. Kath.); landbouw; steenkoolmijnen;
nieuwe kerk met ouden Romaanschen toren. Eertijds
afhankelijk van het prinsdom Luik.
Ponte, FLorenzo da, > Daponte.
2° (De la Pucnte) Ludovicus de, Jezuïet,
ascetisch schrijver. * 11 Nov. 1554 te Valladolid,
1 Febr. 1624 aldaar. Van zijn ascetische werken
is het meest bekend: Meditaciones de los misterios de
nuestra santa fé; het werd in vele talen overgezet en
herhaaldelijk herdrukt; een Ned. bewerking van A.
Duffels (6 dln. 1865). Het proces der zaligverklaring,
reeds kort na zijn dood ingeleid, bleef onvoltooid.
L i t. : May, Der ehrw. Ludw. de P. (1902); Sommer -
vogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VI en XI) ; Dict.
théol. Cath. (XIII). v'üoeck.
Ponten, J o s e f, Duitsch romanschrijver van
a-religieuze strekking, hoewel met relicten van een
Kath. jeugd. * 3 Juni 1883 te Raren bij Eupen.
Voorn, werken: Der babylonische Turm (1918) ;
Die Insel (1918) ; Der Meister (1919) ; Die Bockreiter
(1922) ; Der Gletscher (1923) ; Der Urwald (1924) ; Die
Studenten von Lyon (1927) ; Seine Hochzeitsreise (1930) ;
„Wolga, Wolga!” (1930). — Lit. : W. Schneider, J.P.
(1924).
Pontes loncji, > Veenbruggen.
Pontevedra, Spaansche prov. in Galicië; opp.
4 391 km 2 , ca. 600 000 inw. (Kath.). De hoofdstad P.
(42° 25' N., 8° 37' W.), met ca. 30 000 inw., ligt aan
de Ria de P. De prov. levert leer, doeken, sardines en
vischconserven en heeft mijnbouw. Gotische Mariakerk
(1555), biss. paleis (12e-13e e.). Havenstad.
Ponthier, Pierre, Belg. officier. * 4 Mei
1858, f (gesneuveld) 25 Oct. 1893 bij Kassongo (Belg.-
Kongo). Vertrok naar Kongo in 1887 als officier van
de topographische brigade. Nochtans nam hij spoedig
deel aan de > Arabische veldtochten. Bij zijn terug-
keer in Kongo voerde hij bevel over de voorhoede der
Oeële-expeditie. Na een tweede verlof in België nam
hij het commando over de troepen van Stanleyfalls,
waarmee hij de Arabieren op de vlucht dreef (Juni-
Juli 1893). Hij voegde zich bij Dhanis te Kassongo.
Daar Roemaliza deze plaats bedreigde, bood P. aan
Dhanis zijn hulp aan. Van 15 tot 19 Oct. werd Roema-
liza dagelijks aangevallen; P. viel hierbij in handen
van den vijand en werd op de vlucht door hen neer-
geveld. Hij stierf enkele dagen later aan zijn wonden.
Een decreet van den koning -soeverein, op voorstel
van baron Dhanis, veranderde den naam van Kiroen-
doe in Ponthierstad. Monheim.
75
Ponthierstad — Pontillas
76
Ponthierstad, plaats in Belg.-Kongo, prov. en
district van Stanley stad, gelegen aan den linkeroever
van de Loealaba (XV 512 F3). Belangrijke bezettings-
post; gerechtshof; telegrafische en telefonische dien-
sten; verplegingspost. Eindstation van het bevaarbaar
stroomvak tot Kindoe en van het eerste deel van den
Spoorweg der Groote Meren (P. — Stanleystad: 125 km).
Handelscentrum. Missiepost der Priesters van het
H. Hart en van de Zusters van het Kind Jesus van
Nijvel; scholen; verplegingspost. P. is genoemd naar
P. > Ponthier. Monheim.
Pontiac, stad in den N.-Amer. staat Michigan,
ten N. van Detroit; ca. 65 000 inw. (1930). Bijna de
geheele bevolking leeft van de automobielindustrie.
Pontianak, 1° landschap met gelijkna-
mige onderafd. en afd. der res. Westerafdeeling van
Borneo, Ned.-Indië; ca. 310 000 inw., w.o. 650 Europ.,
34 500 Chin. en 2 400 andere Vreemde Oosterlingen.
Het Inheemsche element omvat behalve Dajaks ook
vele Maleiers, Boegineezen en Javanen. Behoort tot
het apost. vicariaat Ned. -Borneo.
2° Hoofdplaats van de gelijknam. afdeeling, han-
delsplaats van beteekenis (XVIII 432 C5); ca. 45 000
inwoners, waaronder 530 Europ. en 15 000 Chinee-
zen. Hoofdzetel der missie van de pp. Capucijnen op
Borneo. Zetel van den apost. vicaris van Ned.
Borneo. v. Vroonhoven.
Pontianus, 1° Heilige, paus 230/31-235.
Door Maximinus Thrax werd P. tezamen met Hippo-
lytus, die sinds het pontificaat van Callistus tegenpaus
was, naar Sardinië verbannen. P. deed daar afstand
van zijn waardigheid en maakte het zoo voor Hippo-
lytus gemakkelijker eveneens zich terug te trekken en
zich met de Kerk te verzoenen. Beiden bezweken wel-
dra aan de gevolgen van het ongezonde klimaat en den
dwangarbeid. Zij worden als martelaren vereerd. P.
werd bijgezet in de pausgroeve der Catacombe van
Callistus. Feestdag 13 Aug. en 19 November. Frames.
2° Een bisschop in N.-Afrika, midden 6e
eeuw, schreef aan keizer Justinianus in zake den
■> Driekapittelstrijd. Waarsch. is hij ook de auteur
van een aantal hoofdstukken uit De Viris inlustribus
van Isidorus van Sevilla. Vgl. Schütte (in: Sdralek,
Kirchengesch. Abhandl. I 1902). Frames.
Püiiticello (Ital.), kam der strijkinstrumenten.
Het voorschrift „s ul p.” duidt aan, dat de snaren
nabij den kam moeten aangestreken worden.
Pontifex, 1° lid van het hoogste priestercollege
bij de oude Romeinen; als erfgenamen van de Driester-
lijke bediening van de oude Rom. koningen, hadden de
pontifices opperste leiding en het toezicht op den
totalen Rom. eeredienst; zij teekenden oudtijds tevens
de voornaamste gebeurtenissen in de officieele jaar-
boeken of kronieken op, die in het huis van het hoofd
van het priestercollege, den pontifex maxi mus, voor
het publiek toegankelijk waren. Bestond het college
aanvankelijk uit drie of vier leden, in de eerste eeuw
v. Chr. bracht Sulla het getal op 15, Caesar op 16.
2° P. maxiimis of sumrnus P. is in de Kath. Kerk
officieele betiteling van den paus. W. Vermeulen.
Pontificaat, ambt of waardigheid van een opper-
priester of > pontifex. Ook: (de duur van een) pause-
lijke regeering. Sedert de 8e eeuw vermelden de pausen
in de dateering hunner bullen het jaar van hun ponti-
ficaat (pontificaatsjaar). Adrianus I begon
met deze gewoonte in 781. Te voren werd het regee-
ringsjaar van den keizer genoemd. Van 802 tot 1047
wisselen pontificaats- en keizersjaren in pauselijke
stukken af, daarna komt uitsluitend de vermelding van
het pontificaatsjaar voor. Daarbij werd nu eens van
de verkiezing (electio), dan weer van de wijding
(consecratio) of kroning fcoronatio) van den paus ge-
rekend. Ook thans is deze vorm van dateering bij de
pauselijke kanselarij in gebruik. De encycliek „Casti
connubii” bijv. is gedateerd: „te Rome, den 31en Dec.
van het jaar 1930, het 9e van ons p.”. t;. Campen.
Pontificale (<f Lat. pontificalis = tot den opper-
priester behoorend), eertijds ook: liber pontificalis,
1. episcopalis, ordinarium episcopi, enz. genoemd, het
boek, dat de liturgische verrichtingen van den bis-
schop bevat. Het ontwikkelde zich, sinds ca. 800, be-
noorden de Alpen uit plaatselijke ■> Sacramentariën
en Ordines (> Ordo, 1°). Naar het Fr. model van Duran-
dus werd het Liber pontificalis vervaardigd, dat in
1485 te Rome uitkwam. Dit werd in 1596 herzien door
Clemens VI II en voor de geheele Westersche Kerk
voorgeschreven; en door Benedictus XIV en Leo XIII
aangevuld. De laatste editio typica verscheen in 1934.
> Caeremoniale episcoporum. Zie ook > Pontificalia.
L i t. : Baudot, Le Pontifical (1910); P. de Puniet,
Le Pontifical romain (1930-*31, vert. in Duitsch 1933- ’35
en Eng. 1 1932). Louwerse .
Pontificale hoed, > Galerus.
Pontificale Mis, Vesper, II. Mis of Vesper
volgens den pontificalen ritus, gelijk die in het > Cae-
remoniale episcoporum beschreven staat.
Pontificale Romanum of kortweg > Pon-
tificale.
Pontificale zegen, zegen aan het eind der H.
Mis en der Vespers (ook wel daarbuiten) gegeven door
een bisschop, of prelaat, die het privilegie der > pon-
tificalia bezit. De zegenformule is dezelfde als die van
den priester in de H. Mis, echter worden daaronder
drie kruisteekens gemaakt, en aan de formule gaan
twee verzen (met hun antwoorden) vooraf: Sit nomen
Domini benedictum, en Adjutorium nostrum in nomi-
ne Domini. Louwerse.
Pontificalia (pontificaliën), 1° de liturgische en
kerkrechtelijke bedieningen, die ofwel alleen een bis-
schop verrichten kan, ofwel op een wijze worden ver-
richt gelijk het, rechtens, alleen aan een bisschop toe-
komt. Zij bevinden zich alle vermeld en beschreven
in het > Pontificale (Romanum) en het > Caeremo-
niale episcoporum.
2° Vsch. > insignes, voorwerpen, handelingen en
formules, die bij bovengenoemde bedieningen gebezigd
worden. Deze zijn te onderscheiden in p. in strikten
zin (volgens den C.I.C. can. 337 §2): mijter en staf;
en andere (onder welke men zelfs eenige quasi -p. rang-
schikken kan). De voornaamste dezer laatste zijn: ring,
bisschopskruis; mozetta, mantelletta, cappa magna,
pallium; liturg, schoenen, kousen en handschoenen;
dalmaticel, tunicel, gremiale; troon, faldistorium,
blaker, een 7e altaarkaars, een presbyter-assistens e.a.
Ook de begroetingsformule Pax vobis, pontificale
zegen, enz. Louwerse .
Pontifices, meerv.-vorm van > Pontifex.
Pontigny, Cisterciënser abdij in het dept. Yonne
(Frankrijk), tweede dochterklooster van Citeaux in
1141, zeer in aanzien en vaak toevluchtsoord der
aartsbisschoppen van Canterbury, wanneer zij in moei-
lijkheden verkeerden met den Eng. koning. Leed in
de 16e eeuw veel van de Hugenoten, in 1792 op-
geheven. Lindeman .
Pontillas, gem. in de prov. Namen (XVIII 240
Dl); ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 518 ha; landbouw.
77
Pontius — Pool
78
Pontius, kerkelijk schrijver, diaken van Cartha-
go, midden 3e eeuw. P. schreef een Leven van St.
Cyprianus, dat meer lofrede dan biographie is. Volgens
d’Alès was P. ook de schrijver van De laude martyrii
en Quod idola dii non simt (beide van een Ps. -Cypria-
nus), van de Passio SS. Mariani et Jacobi en de Passio
SS. Montani et Lucii.
Lit. : Martin, Ilist. Jahrb. (39 1919); A. d’Alès,
Rech. d. Sciences rel. (IX 1918). Frnnses.
Ponton, vaartuig voor stationnair gebruik, meest-
al van vierkanten vorm, als drijvende aanlegplaats voor
schepen en booten, of wel ter oplegging of ondersteu-
ning van de zgn. schipbruggen.
De p. bij het leger werden in vroeger eeuwen
meestal te water verplaatst, alhoewel reeds de Ro-
meinen rijdende brugtreinen bezaten met kleine vaar-
tuigen op wagens. In de 17e e. ontstond de behoefte
aan groote p. op wagens. De houten p. droogden uit en
geraakten lek. De Franschen maakten toen koperen, de
Nederlanders (Willem Meester) omstr. 1670 blikken p.
Thans worden stalen, aluminium en ook nog houten p.
gebruikt, zij het van bijz. constructie. In Ned. kent
men rijdende pontontreinen en ook varende,
getrokken door sleepbooten. Het personeel heet pon-
tonnier, in de 17e e. ook pontgast en bootgast. In
vele landen doen de pioniers dit werk. In Ned. is de
oefentijd daarvoor te kort. Een pontonafdee-
1 i n g bestaat uit 2 comp. elk met 12 pontons, 8
schragen en bovenbouw. H. Lohmeijer .
Pontoppidan, H e n r y k, zeer vruchtbaar
Deensch roman- en novellenschrijver, eerst van natu-
ralistische, later van gezond regionalistische strekking.
* 24 Juni 1857
te Fredericia. No-
belprijs in 1917.
Zelf uit een oud
predikantenge-
slacht voortgeko-
men, maakte P.
van het thema
der antipathieke
dominees -familie
in een van
Grundtvigian is-
me aangestoken
landelijke omge-
ving het hoofd-
gegeven zijner ver-
haalkunst. Zijn
meesterlijke tee-
kenkunst van boe-
ren en buitenle-
ven maakt hem tot een der grootste > Heimat-vertellers
van zijn tijd. In de tweede periode van zijn loopbaan
wordt de roman van P. zerper en grauwer tevens; thans
ook van het Brandesiaansch naturalisme en individua-
lisme, en meteen van de liberale politiek, ontgoocheld,
verschanst hij zich achter het idealisme van den droom.
Voorn, werken: Det forjaettede land (Het
beloofde land ; 1891 vlg.) ; De dödes rige (Het rijk der
dooden : 1912 vlg.) ; Lykke-Per (1900); Mands Him-
merig (Het koninkrijk van den man ; 1927). — Lit.:
V. Andersen, H. P. (1917); E. Thomson, II. P. (1931).
— U i t g. : Romaner og Fortaellinger (192 4 vlg.) . Baur.
Pontormo (eigenlijk: Carucci), Jacopo,
schilder. * 1494 te Pontormo, f 1557 te Florence. Hier
kwam hij nog jong in de leer bij Andr. del Sarto, die
hem vormde. Later onderging hij sterke invloeden van
Michelangelo. P. was een der laatste vertegenwoordi-
gers der Florent. Renaissance, een teekenaar met groo-
ten stijl, wat vooral in zijn schoone portretten tot uiting
kwam.
Lit.: Venturi, Storia dell’Arte ital. Schretlen.
Pontrcsina, badplaats en wintersportplaats in
het Zwits. kanton Graubunden; ca. 1 000 inw. (10 %
Kath.). P. bestaat uit een boven- en een benedendeel,
welke in den loop der jaren aaneengebouwd zijn. Door
zijn hooge ligging (1 803 m boven zee) zeer geschikte
plaats voor hooge-luchtkuren. v. Wijk.
Pontus, Z.O. kuststreek van de Zwarte Zee.
Tijdens de Diadochen ontstond hier een Hellenistisch
rijk, dat zijn grootsten bloei beleefde onder Mithrida-
tes VI. In 63 v. Chr. door de Romeinen onderworpen.
De le brief van Petrus is o.a. aan de geloovigen van P.
gericht, Aquila (Act. 18.2) was er geboren. P. is ook de
oude naam voor de Zwarte Zee zelf. Zie de krt.
(B/Cl) t/o kol. 368 in dl. XV. A.v.d.Born.
Lit.: E. Meyer, Gesch. d. Königreichs P. (1879).
Pontiisgebercjtc, gebergte aan de Noordzijde
van Klein-Azië, evenwijdig met de Zwarte Zee. Het
gebergte (krijt en eruptief gesteente) daalt terrasvormig
naar de zee en vangt veel regen op, vooral in de hoogere
deelen (tot 3 000 m.). De lagere deelen hebben land-
bouw (koren, ooft, druiven, hazelnoten), dan volgt de
beuken- en dennen -zone, ten slotte de weide.
Grieksch-Islamietische bevolking. Koper- en loodmij-
nen. Heere.
Pontus Ileuterus ofdeHuyter, ■> Heuterus.
Pontijnschc moerassen, moerassige vlakten
ten Z.O. van Rome (Italië, XIV 320 D4); opp. ca.
700 km 2 . Duinenrijen sloten het gebied van de zee af,
zoodat het rivierwater niet kon af vloeien. In de Oud-
heid, toen de afwatering goed geregeld was, heerschte
er een bloeiende cultuur. Vele keizers (Caesar, Augus-
tus) en pausen (Pius VI) beproefden opnieuw het land
bewoonbaar te maken. Vooral sinds 1899 ving men aan
met nieuwe kanalen. De fascistische regeering verricht
hier zeer mooi werk door drooglegging en vorming van
flinke boerderijen. Drie middelpunten worden ge-
sticht: Littoria, Sabaudia en Pontinia, waar ca.
50 000 menschen een plaats zullen vinden. De bodem
bestaat uit humus en vulkanische tuf; aan de kust
vele dichtgeslibde haffen. De temp. loopt uiteen van
8° - 26° C. Vele immigranten, uit Noord-Italië vooral,
worden hier als halfpachters neergezet op hoeven van
ca. 20 ha.
Lit.: P. Pfalz, Die Umwandlung der Pontinischen
Sümpfe zum Pont. Acker(in : Geograph. Woehenschrift,
1934) ; M. Schmitt, Vom Pont. Sumpf zum Pont. Acker
(in: Geograph. Anzeiger, 1935). Heere.
Pony, soort van klein paard; in volwassen toe-
stand is de schouderhoogte niet meer dan 1,40 m. Of
de ponypaarden van een bijzonderen wildvorm af-
stammen, is niet bekend. Mogelijk zijn zij ontstaan
door toeval en onder invloed van de uitwendige om-
standigheden. Vooral in Engeland zeer veel gefokt.
Men noemt daar een p. ieder paard, dat minder dan
1,50 m schofthoogte heeft. Ook in Polen, Litauen,
Rusland en Noorwegen worden ze gefokt. Ze zijn zeer
geschikt als trekdier, voor zeer lichte diensten. Zijn
zeer gehard en stellen weinig eischen aan voeding en
verpleging. Beroemd zijn de Shetlandsche p. De
polopony is eigenlijk een klein paard van edele af-
stamming en wordt in Engeland voor het polospel
(> Polo, 2°) gebruikt. Verheij.
Pool. 1° (W i s k.) a) A n a 1 y s e. Een in de
79
Poolbanden — Poollicht
80
omgeving van een punt z 0 , dit punt zelf uitgesloten,
+ reguliere functie, heeft in z 0 een pool van de orde m
(waarbij m een positief en geheel getal), wanneer ze
zich binnen een cirkel om z Q laat voorstellen door een
reeks van de gedaante: ao /(z-z*,) m 4- aj /(z-z Q ) m ' 1 4- .. .
+ ®nri/( z " z o) + a m + a m + 1 (z-z 0 ) + . . . ad inf.,
waarbij a 0 , a 1? enz. getallen zijn, die van de gegeven
functie afhangen, en a 0 niet gelijk aan nul mag
zijn. J . Ridder.
b) (M e e t k.) Een in meetkundige beschouwingen
optredend vast punt wordt vaak pool genoemd; vgl.
poolcoördinaten (->■ Coördinaten), > voetpuntskrom-
me en pool verwantschap. De polen van een op een
bol gelegen cirkel zijn de eindpunten van de middellijn,
die op het vlak van den cirkel loodrecht staat. v. Kol.
2° In deze laatste beteekenis wordt het woord p.
ook gebruikt in de sterrenkunde; p. van de
ecliptica, van den Melkweg enz. De hemelpolen
zijn de punten, waarom zich de hemelbol schijnt te be-
wegen als gevolg van de aarddraaiing.
3° (G e o g r.) De polen der aarde zijn de punten,
waar de draaiingsas het aardoppervlak snijdt. Vgl. >
Noordpool en de samenstellingen daarmee; eveneens
> Zuidpool; Poolverschuivingen; Poolvluchtkracht.
4 ° (N a t u u r k.) Magnetische pool. Bij
een magneet treden de inductielijnen hoofdzakelijk
aan de uiteinden naar buiten. Denken we ons de mag-
neet met magnetisme belegd, zoodanig dat de hoeveel-
heid per cm 2 evenredig is met de dichtheid der induc-
tielijnen op het oppervlak, dan noemen we het zwaarte-
unt van het Noordmagnetisme de Noordpool en van
et Zuidmagnetisme de Zuidpool van de magneet. Daar
de inductielijnen gedeeltelijk vóór de uiteinden van de
magneet uittreden, is de afstand der polen kleiner dan
de staaflengte [varieerende tusschen de staaflengte (bij
zeer hooge inductie) en ongeveer 2 / 3 van de staaflengte].
De polen van het magn. aardveld (in afwijking van de
boven gegeven definitie zijn dit de plaatsen waar de
horizontaalintensiteit van het aardveld nul is) vallen
niet met de geogr. polen samen, maar liggen op resp.
70°30'N., 95°30'W. (dit is de magnetische Zuidpool)
en 74°Z., 155°0. De plaats der magn. polen is saeculair
variabel. Elenbaas .
5 ° (Eng. : pot) (Economie) In de oorspr.
beteekenis is p. een overeenkomst tusschen zelfstandige
ondernemingen van dezelfde soort, die, als middel tot
beperking der onderlinge concurrentie, de winsten in
een gezamenlijken pot brengen en volgens een bepaal-
den sleutel verdeden. Zeer dikwijls is de beteekenis van
p. meer omvattend: verbonden met nog andere concur-
rentie-beperkende overeenkomsten. Vgl. de kartel-
vormen, m.n. het winstverdeelingskartel, behandeld
s.v. -> Kartel. Coibbenhagen.
Poolbanden, ook radiatuswolken, zijn
wolken, vooral > cirrus, in parallelle banden gerang-
schikt, w r elke, door perspectivische werking, naar een
punt van den horizont (of naar twee tegenovergestelde
punten, zoo de wolken het geheele hemelgewelf over-
spannen) schijnen te convergeeren.
Poolcoördinaten, > Coördinaten.
Pooldrievlaksliock (meet k.). De p. of
supplementaire drievlakshoek van een drievlakshoek
T heeft tot ribben de loodlijnen, uit een hierbinnen
gelegen punt T' neergelaten op de zijden van den
drievlakshoek T. Zie afb. in kol. 80.
Poole, oude zeehaven, gelegen aan Poole Harbour,
een inham van het Engelsche Kanaal (XII 464 E /F 6);
ca. 68 000 inw.; scheepsbouw.
Poollicht (Lat.: aurora polaris), lichtverschijnsel,
vermoedelijk van electrischen aard, dat in de hooge
stratospheer optreedt en vooral in de polaire streken
der beide halfronden ’s nachts wordt waargenomen.
Het p. van het N. halfrond wordt ook Noorder-
licht, aurora borealis, genaamd; dat van het Z.
halfrond, Zuiderlicht, aurora australis. De
bovendeden van het p. zijn meestal wdtachtig of groen-
achtig; de benedendeelen roodachtig, soms violet.
Onder het p. ziet men dikwijls, door contrast, een
donker hemelsegment.
Het p. verschijnt meestal plotseling en duurt soms
slechts weinige minuten, soms meerdere uren. Zijn
helderheid is over het algemeen gering, maar bij
sterk p. kan men een gewoon geschrift lezen. Zijn
spectrum vertoont een aantal lijnen, waarvan één, de
Noorderlichtlijn, in het groene, met een
golflengte van 5 577 angström, karakteristiek is. Deze
groene lijn wordt aan de aanwezigheid van zuurstof
in de hooge atmosfeer toegeschreven. De hoogte van
zijn benedengrens is tusschen 80 en 300 km boven het
aardoppervlak, meestal 100 en 106 km; die van zijn
bovengrens is gemidd. 134 km bij de bogen en 229 km
bij de stralen. De maximale gemeten hoogte is 780 km.
De frequentie van het p. vertoont dagelijksche (met
maximum tusschen 19 en 21 u. plaatselijken tijd),
halfjaarlijksche (met twee aequinoctiale max. en twee
solstitiale min.) en meerjarige (o.a. elf-jarige) schom-
melingen.
Een cirkelvormig, smal gebied, de Noorder-
lichtzone (Zuiderlichtzone), waarin de frequen-
tie en de intensiteit van het p. maximaal zijn, bevindt
zich in de polaire streken om een bepaald punt, de
zgn. Noorderlichtpool (Zuiderlichtpool),
op een afstand van ca. 2 200 km. De Noorderlichtpool
ligt op 81°N. en 75° W., de Zuiderlichtpool op 81°Z.
en 105°O. Deze liggingen correspondeeren ongeveer
met die van de magnetische polen. Van de Noorder-
lichtzone, waarin ong. 100 w r el ontwikkelde p. per jaar
worden gezien, naar de lagere breedten, nemen de fre-
quentie en de intensiteit van het p. af. P. wordt vrij
zelden in de gematigde streken en nooit in de aequato-
riale streken duidelijk gezien. Te Brussel kon Quetelet
van 1833 tot 1862 slechts in 52 nachten het p. waar-
nemen. In Duitschland vindt Wiechert de Noorder-
lichtlijn in het licht van het hemelgewelf over de helft
van aile nachten van het jaar; de nachtelijke hemel-
klaarte zou gedeeltelijk een zwakke vorm van het
poollicht zijn.
Tusschen het p. en de storingen van het > aardmag-
netisme bestaat een nauw verband. Het ontstaan van
het p. is nog niet af doend verklaard. Het p. zou woorden
voortgebracht door een „Anregung” van de materie
der hoogste atmosfeerlagen door middel van electri-
sche stralen, die van de zon komen. Het aardmagne-
tisme zou daarop
een afwijkenden
invloed uitoefe-
nen. Mairan be-
paalde het p. in
1733 alsecnelec-
trisch verschijn-
sel.
Lit. : L. Ve-
gard, Nordlicht,
in : Ilandb. der
Exp.-Physik(Bnd.
25 I 1028); L.
81
Poollijn — Poolverwantschap
82
Vcgard en O. Krogness, The position in space of the aurora
polaris (in : Geofys. Publik., 1, I 1920) ; Carl Störmer,
Résultats des mesures photogTamm. des aurores boréales
(in : Geofys. Publik., vol. 4, VII 1926) ; Kr. Birkcland,
Norvegian aurora polaris expedition 1902-’03 (1908-13);
Mc. Lennan,The spectrum of the aurora and the constitu-
tion of the upper atmosphere (in : Proc. R. Soc., 1925); de
art. Poollicht, i.h. tijdschrift : Onweders, Optische Ver-
schijnselen, enz. in Ned. (tot nu toe 54 dln., sinds 1882);
Photographic atlas of auroral forms(1930). V. d. Broeck.
Poollijn, > Poolverwantschap.
Poolsch(e) Polen (s.v.).
Poolsehe Corridor, de van 30 tot 90 km breede
strook, welke als Poolsch gebied een wig slaat in het
Duitsche Oost-Pruisen. De bevolking van dit gebied
is overheerschend Poolsch. Bij het verdrag van Ver-
sailles is dit gebied weer Poolsch geworden, zooals het
voor de Poolsehe deelingen was. Hoewel Duitschland
zijn aanspraken op den P. C. niet heeft opgegeven, is
er in 1933 een overeenkomst tusschen dit land en Polen
tot stand gekomen, waarbij Duitschland beloofde ge-
durende 10 jaar zijn aanspraken niet te doen gelden.
L i t. : Ostwald, Der P.K. in der Geschichte (1924) ;
Smogorzewski, La Pologne et la Baltiquo (1931) ; id.,
La Pologne, PAllemagne et le „Corridor” (1929) ; Nau-
deau, Le corridor polouais ou le casse-tête européen
(1925). v. Son.
Poolsehe Succcssic-oorlog (1733- ’35). Na
den dood van August II van Saksen-Polen (1733)
werd zijn zoon August III als candidaat voor den
Poolschen koningstroon gesteund door Oostenrijk en
Rusland, terwijl als tegencandidaat optrad Stanislaus
Lesczinski, gesteund door Frankrijk en Spanje. Eigen-
lijk was het meer een Europeesch conflict, dat in
Italië werd uitgevochten en waarbij Frankrijk door
den vrede van Weenen (1738) het grootste voordeel
behaalde (toezegging van Lotharingen). In Polen
verkreeg August III den troon; Napels en Sicilië
kwamen aan de Spaansche Bourbons. Gorris.
Poolschoen (e 1 e c t r.), uiteinde van de kern
van een veldmagneet van een electrische machine,
zoodanig gevormd, dat het gedeeltelijk het anker om-
vat, met het doel den magnètischen krachtstroom
gunstig over den ankeromtrek te verdeelen. De p. is
dikwijls een weekijzeren stuk, soms gelamelleerd, dat
met de kern vast verbonden wordt. v. d. Well
Poolsch ommelmgcn (g e o 1.), geringe, min
of meer periodieke bewegingen van de draaiingsas
der aarde, ten gevolge van het niet samenvallen van
deze as met de hoofdtraagheidsas. Zie > C h a n d-
1 e r (periode van). De p. bereiken maximaal een waar-
de van enkele honderdsten seconden, d.i. een tiental
meters. > Breedtevariatie; Aardas (Bewegingen van
de). Jong.
Poolsch-Russisehe oorlog. In het voorjaar
van 1920 verklaarde Pilsudski den oorlog aan Sowjet-
Rusland, met het doel Polen naar het Oosten uit te
breiden; Kiew werd op 2 Mei ingenomen; doch de Russ.
troepen bedreigden weldra Warschau, dat met de hulp
van Fransche troepen onder leiding van Weygand,
ontzet werd. De vrede werd geteekend te Riga op 18
Maart 1921. Zie > Polen en > Rusland (sub Gesch.).
Poolshoogte, de hoogte boven den horizon van
de hemelpool, d.i. een der punten, om welke de hemel-
bol zich schijnt te draaien. De p. is gelijk aan de geo-
graphische breedte der plaats.
Poolshoogte nemen is daarom hetzelfde als: breedte
bepalen, daarom overdrachtelijk voor: zich over zijn
situatie vergewissen, enz.
Poolsteek (e 1 e c t r.), afstand tusschen twee
opeenvolgende, ongelijknamige polen, hart op hart,
van een electrische machine. Het 180e deel van dezen
afstand heet -> electrische graad.
Poolster (Lat. Polaris), a Ursae Minoris,
de helderste ster van den Kleinen Beer, staat slechts
1°4' van de hemel -Noordpool verwijderd, die ten
gevolge van de praecessie der aardas voortdurend
dichterbij komt,
tot op 26'5" in
’t jaar 2095. De P.
is aan den hemel
te vinden door
den afstand tus-
schen a en /? van
den Grooten Beer
ong. 5 maal af te
passen aan den
kant van a. De
P. behoort tot de
spectraalklasse
F5, heeft de ster-
grootte 2,1 en is
een dubbelster.
De begeleider is
van de 9e groot-
te en staat op een
schijnbaren af-
stand van 18".
De hoofdster zelf
is veranderlijk en
eveneens dubbel.
De beide com-
ponenten staan
0,24" van elkaar
verwijderd en verschillen ong. 2 grootteklassen in
helderheid. de Kort .
Pool verschuivingen (g e o 1.). Behalve de
min of meer periodieke > poolschommelingen, nemen
vele geologen nog langzame, niet-periodieke poolbe-
wegingen aan van grootere afmetingen, ter verklaring
van de afwijkende klimaatverdeeling in vroegere
geologische perioden. Men kan zich bijv. moeilijk
voorstellen, dat bij de huidige ligging der polen
op Spitsbergen een tropische flora mogelijk is, terwijl
toch resten daarvan gevonden zijn. Men kan zich deze
p. denken als opeenhooping van de kleine afwijkingen
van een gesloten baan, die bij de poolschommelingen
schijnt te zijn waargenomen. Deze zouden een grootte
van enkele tienduizendsten seconden in de richting
van Groenland bereiken volgens Wanach. De p. zijn
op te vatten als bewegingen van de aardas t.o.v. de
korst of omgekeerd als verschuivingen van de korst
t.o.v. de inwendige aarde en de daarmee vast verbon-
den draaiingsas, hetgeen het aannemelijkst schijnt.
In deze p., of wat het zelfde is, in positieveranderin-
gen van de aequator zien sommigen een der hoofdoor-
zaken van de gebergtevorming en dus ook der
aardbevingen. Als oorzaak beschouwt men groote niet
periodieke massaverplaatsingen op aarde (epirogenese),
of kosmische krachten. Toch wordt de mogelijkheid van
p. door astronomen en geophysici niet algemeen aan-
vaard. > Aardas (Bewegingen van de).
L i t. : B. Gutenberg, Lehrb. der Geophysik (1924) ;
S. W. Tromp, Mechanisme en oorzaak der gebergtevor-
ming (1932). Jong .
Poolverwantschap (meet k.). Zijn in een
plat vlak een kegelsnede k en een punt P gegeven, dan
jaar 3000 n. Chr\
jaar 2000 n.Chr
• POOLSTER
\
jaar lOOO n.Chr
\
\
\
jaar O J
\
\
//
/
V
\
\
V
Ö P -. .
•
. * « 'v
.
Poolster. De hemelpool verplaatst
zich langzaam tusschen de sterren.
De afstand tot de Poolster zal in de
21e eeuw het kleinst worden.
83
Poolvluchtkracht — Poot
84
kan men op elke rechte door P een punt Q bepalen,
dat van P door de snijpunten A en B harmonisch ge-
scheiden wordt.
De meetkundige
plaats van Q is
een rechte p,die
de poollijn of po-
lare van Pt.o.v.
k genoemd wordt;
P heet de pool van
p. Aldus wordt
aan elk punt een
rechte toege-
voegd. Deze be-
trekking tus-
schen de punten
en rechten van
het vlak wordt poolverwantschap of polariteit ge-
noemd.
L i t. : > Projectieve meetkunde. V, Kol.
Poolvluchtkracht (g e o 1.). Ten gevolge der
aardrotatie zijn de vlakken van gelijke grootte der
zwaartekracht, niveauvlakken, niet bolvormig, maar
eenigszins afgeplat. Het bedrag dezer afplatting neemt
af met den afstand tot het middelpunt der aarde. Het
zwaartepunt van een korstmassa (sial), drijvende in
een zwaardere onderlaag (sima), bevindt zich in het
algemeen in een hooger niveauvlak dan het zwaarte-
punt der verplaatste simamassa. De opwaartsche druk
en de zwaartekracht werken dientengevolge niet in ei-
kaars verlengde, heffen elkaar dus niet op, maar leve-
ren een kleine equatorwaarts gerichte resultante, die
op 45° breedte een maximum bereikt. Maximaal be-
reikt deze p. een orde van grootte gelijk aan enkele
tienmillioenste deel en van het gewicht der korst-
massa, hetgeen gelijk is aan een druk van enkele kg
per cm 2 . Wegener e.a. zien in deze p. de voornaamste
oorzaak van de in meridionale richting werkende ge-
bergtevormende krachten. Jong,
Poolvos (Canis lagopus L.), een soort van de fam.
der hondachtigen. Bewoont het hooge Noorden der
Oude en Nieuwe Wereld. De p. is ca. 95 cm lang.
Draagt in den zomer een aardkleurig of blauwgrijs, in
den winter een wit of donker kleed. Voedsel: allerlei
land- en zeedieren. De donkere winterpels heeft de
meeste waarde. Keer,
Poolzee, > Noordelijke Ijszee.
Poon of knorhaan (Trigla), een geslacht van
de fam. der zeehanen, van de orde der beenvisschen.
Leeft in den Atlant. Oceaan en de Noord- en Oostzee.
P. zijn krachtig gebouwd met grooten ruw gepantser-
den kop. Uit het water genomen, geven zij een knor-
rend geluid. Het vleesch wordt, ofschoon hard, graag
gegeten. Aan onze kusten komen voor : de g r o o t e
p. of k. (T. hirundo L.), 50 cm lang, met een grijs-
rooden of bruinen rug en een rosé of witte buikzijde;
de kleine p. of k. (T. gunardus L.), 25 cm lang, is
boven bruingrijs met witte stippels, onder zilver-
wit. # Keer,
Poort, groote, overdekte toegangsopening tot een
ombouwde ruimte. Aanvankelijk vooral een motief
uit de mil. bouwkunst. Van de Romeinen dateert het
gebruik van de p. als vrijstaand monument (> Triomf-
boog), welk motief door de Barok en het Klassicisme
is overgenomen (Parijs).
Poortadcr (dier k). noemt men bij de gewer-
velde dieren een grooten aderstam, die het bloed uit
de darmhaarvaten verzamelt en naar de lever voert,
waar zich opnieuw een haarvatennet vormt.
Poorlding, > Jaarding.
Poortenaar, Jan Christiaan, schilder
en etser. * 23 Juli 1886 te Amsterdam. Vnl. autodidact.
Woonde jaren te Londen; maakte met zijn echtgenoote,
Geertruida van Vladeracken, een kunstreis in Ned.-
Indië, waar hij vooral danseressen en wajangspelers
schilderde; woont thans te Amsterdam. Zijn schilder-
en etswerk bevindt zich in vele binnen- en buitenl.
musea. Als schilder is hij vooral portrettist.
Werken: Een kunstreis in de tropen (met zijn
echtgen., 1925) ; De Boroboedoer (met N. J. Krom, 1929);
Van prenten en platen (1932) ; Etskunst. Techniek en ge-
schiedenis (1932); Legende van St. Julianus (Flaubert-
vertaling, 1932) ; Boekkunst en graphick (1934) ; Rera-
brandt (1936) ; Het Chin. landschap (Ned. uitg. v. oud-
Chin. geschrift : Kwo Sji) ; Holl. Etsers van de Gouden
Eeuw (versch. in 1938).
Poorter, burger eener stad. Doordat de lands-
heer aan bepaalde steden voorrechten (> Privilege)
verleende, groeide de beteekenis van het poorterschap.
Geruggesteimd door het gildenwezen (> Gilde), ont-
stond er een sterk gevoel van saamhoorigheid tusschen
de p. onderling. Men stelde gedurende de M.E. allerlei
voorwaarden aan de toelating van vreemdelingen tot
de poort. Wangedrag kon leiden tot verlies van poor-
terschap, voorts ook verwisseling van poorterschap
eener bepaalde stad met dat van een andere stad. In
het laatste geval moest recht van exue betaald wor-
den. H tr mesdor f.
Poorter, Willem de, schilder. * 1608 in
Vlaanderen, f na 1648. Meest werkzaam te Haarlem,
maar waarsch. ook leerling van Rembrandt, wiens
stijl en koloriet hij imiteerde.
Poor tershaven , privé -zeehaven, door de reeders
de Poorter in 1902 gesticht, gelegen aan den Noorde-
lijken oever van den Nieuwen Waterweg, tusschen
Maassluis en Hoek van Holland. Vnl. voor overslag
van ertsen van zeeboot in Rijnlichter, door middel van
electrische laadbruggen. Spoorweghalte.
Poortufjaal, gein. in de prov. Z. Holland, in
het W. van Uselmonde; opp. 1 262 ha; 3 334 inw.
(31 Dec. 1930), waarvan 66 % Ned. Herv., 16 %
Kath., 11,5 % Geref. Op de klei is vnl. landbouw. In
1842 werd de gem. Albrandswaard ingelijfd. In de gem.
P. ligt „Ma asoord”, een krankzinnigengesticht en
psvchiatrische inrichting van de gem. Rotterdam.
‘Poortvliet, gem. op het eil. Tholen in de prov.
Zeeland, omvat het dorp P. en het gehucht Strijen-
ham; ca. 1 700 inw. (80 % Ned. Herv., 15 % onkerke-
1 ijken); opp. 2 310 ha; kleigrond; landbouw, veeteelt.
Poot noemt men ter voortbeweging dienende lede-
maten van vele dieren. Een p. kan ongeleed zijn (veel-
borstelige wormen) of geleed, en in het laatste geval
een uitwendig geraamte (geleedpootigen) of een in-
wendig geraamte (gewervelde dieren) bezitten.
Poolverwantschap.
85
Poot — Pope
86
Poot, Hubert Korneliszoon, Ned.
dichter. * 29 Jan. 1689 te Abtswoude, f 31 Dec. 1733
te Delft. P. was voor het boerenbedrijf opgevoed, ont-
wikkelde zich door eigen studie en trok in 1723 naar
Delft, vanwaar hij het volgend jaar weer naar huis
terugkeerde om in 1732, na zijn huwelijk, te Delft een
tabakswinkel te vestigen. Zijn dichttalent is, ofschoon
niet groot, eerlijk en natuurlijk, zijn verzen zijn diep
godsdienstig. P. bewerkte de uitgaven van de gedich-
ten van A. Moonen (1720); J. Zeeus (1721), J. Oudaen
(1724); Joan de Haes (1724).
Werken: Mengeldichten (1716) : Gedichten (1721) ;
Groot natuur- en zedekundig wereldtooneel (een ency-
clopaedisch woordenboek, 3 dln. 1743). — L i t. : N.
Beets, Verpoozingen ( :, 1R83) ; Bnsken Huet, in: Liter.
Fantas, en Krit. (1 1865) ; W. Kloos, Een daad van een-
voudige rechtvaardigheid (1909). Piet Visser.
Pootcjoed, Poot hout, > Poten.
Pootje, populaire naam voor podagra, ontsteking
van het groote-teengewricht bij een aanval van >
jicht.
Pootrecht, de bevoegdheid van aan openbare
wegen (ook wel aan andere particuliere gronden) be-
lendende eigenaren, om op den berm van den weg of
op eens anders grond boomen te planten ten nutte van
den pootgerechtigde. Dit poot- of plantrecht komt
nog voor. Hermesdorf.
L i t. : A. S. de Blécourt, Kort Begrip ( 4 1932).
Pop noemt men het stadium in de gedaantever-
wisseling der insecten, dat voorafgaat aan dat van het
D
Pop. Vier vlinderpoppen: A = Papilio machaon (konin-
ginnepage) ; B = Melitaea maturna ; C = Saturnia pavo-
nia (nachtpauwoog) ; D = Protoparce convolvuli » (lin-
de pij ls taart).
volwassen dier. De p. is door een dikken chitinewand
omgeven en vertoont uiterlijk geen veranderingen; in
het inwendige vinden echter vele omvormingen van
weefsels plaats. M. Bruna.
Pop (< Lat. pupa = meisje) is een plastische af-
beelding van den mensch, vooral de vrouw. In hoofd-
zaak behoort de p., dit in tegenstelling met het beeld,
tot het terrein der gebruikskunst, als speelpop, tooneel-
pop (> marionet), modepop voor het demonstreeren
van mode, enz. De grens tusschen beeld cn p. is dikwijls
niet strak te trekken. Wij bepalen ons hier tot de
speelpop. Deze is een cultuurverschijnsel. Primi-
tieve volken kennen haar waarsch. niet. Neolithische
vondsten worden verklaard als afgodspoppen, die tot
speelpop werden gedegradeerd. Bij de oude cultuur-
volkeren zijn het vooral de Egyptenaren, die een schat
van echte speelpoppen nagelaten hebben. Gesneden
uit hout of gemaakt uit linnen, dat met papieren
snippers opgevuld werd, kregen zij zelfs beweegbare
ledematen. Ook kenden de Egyptenaren het harlekijn-
systeem (broodbakkertje in het museum te Leiden). De
Grieksche speelpop werd al gevonden in de onderste
lagen van Troje (Schliemann): een popje van gebrande
klei. Ook in kindergraven van Myceensche en Achaeï-
sche culturen vond men speelpoppen. Het materiaal
bestond uit klei, gips of was over een houten kern.
Een drukke poppenindustrie bloeide te Sardes. Bij het
huwen wijdden de Gr. meisjes hun p. toe aan Artemis
of Aphrodite (Sappho). De Rom. speelpop had de Gr.
tot voorbeeld. In kindergraven vond men gave typen
in ivoor, hout en klei. Ook de catacombengraven gaven
enkele voorbeelden. Uit de vroege M.E. zijn geen speel-
poppen bewaard gebleven; haar bestaan kennen wij uit
de lit. De oudst bewaard gebleven p. dateert uit de
13e e. en vertoont veel overeenkomst met het klei-
poppetje uit Troje. Vanaf de 15e e. ontwikkelt zich een
geregelde poppenindustrie (Parijs, Neurenberg). Eerst
de 17e e. brengt opnieuw den beschilderden, wassen
poppenkop. Het streven naar realisme in de poppen-
industrie loopt parallel met het onstaan van nauw-
keurig nagebootste poppenhuizen (> Modelhuis). In
deze periode stelde de speelpop steeds een volwassen
dame voor in tijdscostuum. Vanaf de 14e e. werd zij
ook als modepop gebruikt. De 19e e. bracht de speelpop
tot technische vervolmaking; papier-maché, gutta-
percha boden de mogelijkheid tot een natuurgetrouwe
weergave. Kogelscharnieren en beweeglijke hals vol-
tooiden deze. In 1826 kreeg men de eerste pop met
slapende en bewegende oogen. Walzel nam in 1827
patent op de sprekende en loopende p. Maar eerst in
1855 kwam de eerste babypop op de wereldtentoon-
stelling te Parijs. De 20e e. belichtte den kunstzinnigen
en pacdagogischen kant van de p. Zij w r erd kunstobject
en van massaproduct een individueel speelgoed. De
vernieuwing kwam vanuit München. Maar de al te con-
sequent doorgevoerde artistieke p. werden door het
kind geweigerd. Marion Kaulitz en later Kathe Kruse
vonden een meer bevredigend type, waarvan de stijl
momenteel door de grootindustrie van poppen aange-
nomen is. Zie ook > Poppenkast. Terlingen-Lücker .
Lit.: Karl Gröbcr, Kinderspielzeug aus alter Zeit
(1928) ; Max von Boehm, Puppen (1929).
Pope, Alexander, Eng. dichter. * 21
Mei 1688 te Londen, f 30 Mei 1744 te Twickenham bij
Londen. Zoon van een welgesteld koopman. Daar
hij als Katholiek uit het hooger onderwijs werd ge-
weerd, en wegens zijn slechte gezondheid (hij was
dwergachtig, zwak en misvormd) ontving P. geen
geregelde opvoeding. Hij las en vertaalde op zeer jeug-
digen leeftijd Klassieke schrijvers, zou op 16-jarigen
leeftijd reeds zijn Pastor als geschreven hebben.
Tot 1713 w r as P. lid van de Spectator-groep (> Addi-
son c.s.) der Whigs, daarna van de on-officieele Tory-
gezinde „Martin > Scribblerus Club” (Swift c.s.).
87
Popeline — Popper
88
P. gaf het Eng. vers in de 18e eeuw een klassieken
vorm, stond echter boven de Klassicistische zoowel
als de Romantische stroomingen van dien tijd. Zijn
strijdlustig en vaak oneerlijk karakter vierde hij bot
in vlijmscherpe satyres, die niet alleen uiting gaven
aan zijn persoonlijke vijandschappen [> Philips (Am-
brose)], maar gewoonlijk werkelijk bestaande litte-
raire misvattingen geeselden.
Werken: o.a. Pastorals (1709) ; Essay on Criticism
(1711) ; The Rapé of The Lock (eomisch epos in den trant
van Boileau en Tassoni ; 1712-14) ; Ilias-vertaling (1713-
»20) ; The Dunciad (oorspr. anoniem, satyre ; 1728-'29,
1713 uitgebreid) ; letterk. en philos. opstellen, zooals :
Essay on Man (1733-’34) ; Epistle to Arbuthnot (tegen
Prior’s Country and City Mouse). — U i t g. : Gedichten
talloos. Prozawerken : N. Ault (1936). — L i t. : Cam-
bridge Lit. (IX, Bensley) ; G. Paston, Mr. P. (1909);
R. B. Griffith, Bibliography (1922-’27) ; Edith SithweU
(1930) ; F. Brie, Engl. Rokoko-Epik (1927) ; G. Sherbum
(1934). Etman .
Popeline, dunne stof met zwakke dwarsribbetjes,
ontstaan door den ketting veel dichter dan den inslag
te nemen. Binding: plat. Materiaal: zijde, wol, event.
katoen, of gemengd.
Poperinge, stad in de prov. West-Vlaanderen;
opp. 4 762 ha; ca. 12 000 inw. (vnl. Kath.). Centrum
van hopteelt; tabaksteelt; schoennijverheid en aarde-
werk. Bisschoppelijk college en staatsmiddelbare
school; gasthuis, weezenhuis en een groot sanatorium
„De Lovie”. P. bezit drie monumentale Gotische ker-
ken, w.o. vooral de St. Bertinuskerk (14e e.), met een
merkwaardigen preekstoel en een laat-Renaissance
doxaal, en de St. Janskerk (13e e.) van belang zijn.
Lit.: Opdedrinck, Poperingana (P. 1898). Hennus.
Geschiedenis. P. is de Frankische neder-
zetting Pupumingahem bij een oud-Romeinsche heir-
baan. Gegeven door de Merwigings aan de St. Bertinus-
abdij te St. Omaars. Stadskeure gegeven door den abt
in 1147, naar die van Veurne. Verkreeg marktvrijheid.
Ontwikkelde weefnijverheid. Was van de Vlaamsche
Hansa van Londen. Langdurige twisten met laken-
gilde van Ieperen. In 1360 vaart van P. naar den IJzer.
Herhaaldelijk verwoest in de Engelsch-Fransche oor-
logen der 14e-15e eeuw. Kende als een der eerste de
beeldstormerij in 1566. Aan Frankrijk bij tractaat van
Nijmegen (1678) tot dit van Rijswijk (1697). Opbloei
van weefnijverheid en hopteelt in 18e eeuw. Hoofd-
kwartier der Engelschen in den Wereldoorlog. Prims.
Popocatepctl, vulkaan in den staat > Mexico
(XVIII 608 H/I 8).
Popokabaka, plaats in Belg. -Kongo, prov.
Leopoldstad, district van de Kwango, aan den rechter-
oever van de Kwango, op ong. 350 km van haar mon-
ding. Bezettingspost en handelscentrum. Aanlegplaats
van den scheepvaartdienst van Banningstad tot de
Frans-Josefvallen. Mijnexploitaties. Monheim.
Popoloka (Popoeloka), Noordel. stam der Otomi-
Mangue, van de > Indianen van Middel-Amerika.
Poppaea Sabina, Romeinsche keizerin, echt-
genoote van Nero. Eerst met den lateren keizer Otho
gehuwd. Deze stond haar af, en kreeg Lusitanië (Por-
tugal) als provincie te besturen. P. was bij Nero de
verdringster van Octavia. In haar zwangerschap gaf
de wederhelft haar een dusdanigen trap, dat zij ervan
stierf (65 n. Chr.). Slijpen.
Poppe, E d w a r d, priester, apostel van het
Eucharistisch leven. * 18 Dec. 1890 te Temsche (O.V1.),
f 10 Juni 1924 te Moerzeke. Onderpastoor te Gent in
1916, in 1918 kloosterbestuurder te Moerzeke, werd hij
in 1922, niettegenstaande zeer zwakke gezondheid, om
zijn schitterende
gaven van geest
en ziel, geeste-
lijk bestuurder
der clerici in sol-
datendienst (Ci-
bisten) in het
kamp van Bever-
loo, doch stierf
na korten tijd in
geur van heilig-
heid. Mariakind
en vooral apostel
der H. Eucharis-
tie, deed hij
wonderen als op-
voeder en zielen-
leider. Hij schreef
tal van leiden-
de werkjes meest
voor den > Eucharistischen kruistocht.
Lit.: Br. Van Havere, Een apostel (1924) ; O. Jacobs,
Edw. P. (1933). Allossery .
Poppel, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 El);
opp. 3 149 ha; ca. 1 400 inw. (Kath.). Oneffen bodem,
zandgrond, heide, moerassen en vijvers; landbouw.
Werd van 1211 tot 1823 bediend door de abdij van
Tongerloo, die er een hoeve met molen bezat, welke
thans nog bestaan. In 1655 van Turnhout gescheiden
en tot gemeente gemaakt. St. Valentijnskerk uit de
16e e. met vierkanten toren van Kempisch model, in
1906 herbouwd. Lauwerys.
Poppel , N i c. J a n s z., een der martelaren van
Gorcum. > Nicolaas Janszoon Poppel, en > Gorin-
chem (sub : Martelaren van G.).
Pöppelmann , Matthaus Daniël, archi-
tect. * 1662 te Dresden, f 1736 aldaar. Belangrijk ver-
tegenwoordiger van de late Barok. Hoofdwerken:
Zwinger (zie afb. 3 en 4 op de pl. t /o kol. 385 in dl. IX),
Palais Taschenberg, verbouwing slot Moritzburg, Elbe-
brug, Dreikönigskirche, Hollandisches (thans Japani-
sches) Palais, wellicht ook de Matthauskirche, alles te
Dresden.
Poppenhuis, > Modelhuis.
Poppenkast. De p. met handpoppen is een ver-
eenvoudigde vorm. De hoofdfiguur is in Ned. Jan
Klaassen, de Guignol, de Kasperl, de Punch van de
IIoll. poppenkast. De overlevering noemt een hist.
Jan Klaassen, gehuwd met Katrijn Pieters, die in de
2e helft der 17e eeuw te Amsterdam de poppenkast ver-
toonde (Ter Gouw, Amstelodamiana, VIII 1893).
Anderen meenen, dat de oorspr. Poezinelle (Pulcinella)
of Polichionelfiguur ca. 1690 den naam Jan Klaassen
kreeg naar een figuur uit het blijspel van Thomas
Asselijn. De Amsterd. traditie van Jan Klaassen leeft
nog voort in de poppenkast op den Dam aldaar. Zie
nog > Poesjenel en -> Marionetten. T erlingen-Lücker .
Poppenroovcr of rupsenjager (Caloso-
ma sycophanta) behoort tot de fam. der loopkevers.
Lengte tot 29 mm; kleur: goudgroen. Vooral Mei en
Juni. Maakt jacht op rupsen van den nonvlinder en
op de processierups ; is daardoor nuttig. Algemeen in
Midden-Europa, in onze streken zeldzamer. M. Bruna.
Popper, D a v i d, violoncellist. * 9 Dec. 1843
te Praag, f 7 Aug. 1913 te Baden bij Weenen. Maakte
sinds 1863 concertreizen. Componeerde ook talrijke
populaire virtuozenstukjes en 4 concerten voor cello.
89
Poppingawier— Pordenone
90
Poppingawier, dorp van ca. 300 inw. in de
Friesche gem. > Rauwerderhem (XI 208 B2).
Poppo, hertog der Friezen, > Bubo.
Poppo (Poppon), Heilige, belijder. * 978 te Deinze
bij Gent, f 1048 te Atrecht. Als abt van Stablo ijverde
hij onvermoeid om de hervorming van Cluny in Lotharin-
gen te verspreiden. Feest 28 Jan. in het bisdom Luik.
L i t. : Ladewig, P. v. Stablo und die Klosterreform
unter den ersten Saliern (1883).
Popuelles, gem. in het N.W. van de prov. Hene-
gouwen (XIII 176 B2); opp. 368 ha, 220 inw. (Kath.);
landbouw. Oude heerlijkheid.
Populares (< Lat. populus = volk), de partij in
Oud-Rome, die vooral uit de lagere volksklas, in strijd
met de senaatspartij, ontstaan was, en vooral na den
2en Punischen oorlog in aanzien steeg.
Populatie (b i o 1.), een mengsel van homozy-
gote óf heterozygote, of van homo- én heterozygote
individuen, die hun ontstaan danken aan zelf bevruch-
ting of aan onderlinge paring. Alle in de natuur spon-
taan voorkomende soorten en rassen zijn p. Door stam-
boomteelt kan men in een p. reine liniën of zuivere
lijnen afzonderen. Dumon.
Populier of esp, boom van het geslacht Populus,
fam. der Salicaceeën. Hiervan zijn vsch. soorten in
onze streken inheemsch of ingevoerd, o.a. de volgende:
P. tremula (L.), ratelpopulier; deze heeft
kleine bladeren met lange platte stelen, 2-huizige
bloemen in katjes, die reeds in Maart bloeien. De
ratelpopulier is een lichthoutsoort, stelt weinig eischen
aan den grond, doch wordt ook geen groote boom;
graag vormt hij wortelbroed. Voor de houtteelt van
geen belang. De gewone abeel, P. Alba (L.), is
afkomstig uit Z. -Europa. De bladeren zijn aan de
onderzijde sterk behaard, evenals de bladstelen en de
twijgen. Er komen twee soorten bladeren voor, groote
handvormige aan de eindscheuten en kleine, langwer-
pige aan de zijscheuten. De bloeiwijze is ongeveer als
bij de P. tremula. Evenals deze stelt de abeel weinig
eischen aan den bodem. Hij heeft veel licht noodig.
Veelvuldig in parken. Voor de houtteelt is de waarde
gering. De Italiaansche p., P. nigra (L.)
var. fastigiata V.S., afkomstig uit Z.O. -Europa,
heeft door zijn steil opgaande takken een pyramidaal
voorkomen. Vaak voorkomend in parken en op kerk-
hoven. Voor de houtteelt van geringe waarde. De
zwarte p., P. nigra (L.), is de meest waardevolle
van de inheemsche soorten. De bladeren zijn ong.
ruitvormig, met lange platte stelen. De bloeiwijze is
ongeveer gelijk aan die der andere populieren. Aan den
bodem stelt hij vrij hooge eischen van vruchtbaarheid.
Daar het hout zeer bruikbaar en de stamvorm goed is,
werd hij langs wegen, dijken, waterloopen en in bosch-
vorm aangeplant. Voor dit doel is hij echter in sterke
mate verdrongen door den Canadapopulier,
P. canadensis (Mönch), afkomstig uit N. -Amerika
en in de 18e eeuw in onze streken ingevoerd. De groei
van deze soort is sneller dan van de inheemsche popu-
lieren; de stamvorm is recht, zoodat de boom zeer
geschikt is voor de houtteelt. Er komen vsch. vormen
voor, bijna alle zijn kruisingen, veelal met de P. nigra.
Enkele vormen worden veelvuldig door kanker aan-
getast; dan is de waarde voor de houtteelt gering.
Sommige streken, zooals de Meierij van Noord-Bra-
bant en het dal van de Maas met haar zijrivieren in
Limburg, zijn bekend om de canada-teeit. Het zeer
lichte en zachte hout wordt gebruikt voor de fabricage
van lucifers en klompen, voor triplex, voor kisten en
soms voor bouwhout. De kleur is geelwit. Sprangers.
Populier bok top (Saperda
carcharias), kever van de fam.
der boktorren. Lengte 20-28
mm; kleur grauwgeel ; het dier
is behaard en heeft lange sprie-
ten. Juni-Juli op populieren
en wilgen.
Populierzwam [Poly-
porus (Fomes) connatus (po-
pulinus)], steelzwammensoort
van de fam. der buisjeszwam-
men. Komt meestal met vele
wit-grijze hoeden boven elkaar Popuherboktor.
op populieren voor en is vrij algemeen in onze streken.
Populus, Lat. naam voor > populier.
Porcelein, > Porselein.
Porccllis, Jan, schilder van marines. * Ca.
1584 te Gent, f 29 Jan. 1632 te Zoeterwoudo bij Leiden.
Een der eersten, die oog had voor de naturalistische
behandeling van het zeestuk.
L i t. : Wurzbach, Niederl. Künstlerlex.
Porclié , F r a n q o i s, Fr. dichter, essayist en voor-
al tooneeldichter. * 21 Nov. 1877 te Cognac (Charente).
Als tooneeldichter herstelde P. op een zeer gelukkige
wijze het vrije vers van La Fontaine en Molière.
Voorn, w e r k o n : tooneel : Chevalier de Colomb
(1922) ; La Paix (1933). Poëzie : A chaque jour (1904) ;
Humus et Poussière (1911) ; Les Commandements du
Destin (1921). Essay’s : Péguy et les Cahiers (1914) ; La
Vie douloureuse de Baudelaire (1927) ; Paul Valéry et la
Poésie pure (1927). — L i t. : H. Martineau, F. P. (1914).
Porehercsse, 1° gem. in de Belg. prov. Lu-
xemburg (XVI 736 B3); op 350 m hoogte; opp.
1 451 ha, ca. 500 inw. (Kath.). Zandgrond, rustend op
kleiaarde. Ijzererts. Landbouw, klompenmakerijen,
bosschen.
2° Gem. in de prov. Namen (XVIII 240 D/E 3);
ca. 250 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 004 ha; landbouw.
Pordenone, Giovanni Antonio il,
schilder. *Ca. 1484 te Pordenone, f Jan. 1539 te Ferrara.
Werkte in Rome en Venetië, waar vooral Titiaan een
stempel op zijn kunst drukte. Hij was zeer vruchtbaar.
L i t. : Venturi, Storia delP arte Ital.
91
Porfier — Porselein
92
Porfier, alg. naam voor een meestal zuur uit-
vloei! ngsgesteen te met porfierische structuur, d.i.
met groote kristallen (> eerstelingen) in een fijnere
grondmassa.
Porficrict, uitvloeiingsgesteente van diorietisch
magma, met zure plagioklaas als overwegend licht
bestanddeel, verder met glimmer, hoornblende of
augiet. Oorspr. gebruikt voor oudere gesteenten, thans
vrijwel synoniem met andesiet; evenals kwartsporfie-
riet synoniem is met daciet.
Pori (Zweedsch: Bjömeborg), stad in het Z.W. van
Finland (X 720 B3), aan den mond van de Koemo
(Kokemaenjoki); opp. 3 260 ha, ruim 18 000 inw. (w.o.
ca. 1 100 Zweden). P. dankt zijn opkomst aan een
groot natuurlijk achterland, nl. beneden -Sa takunta
en W. Tavasteland met Tampere. Stad en haven
moesten meermaals verlegd worden. Van Ulvila of
Ulfsby, den middeleeuwschen voorlooper, is de kerk
bewaard gebleven. Ze ligt nu 6 km ten O. der stad en
de tegenw. haven Mantyluoto ligt 20 km naar het W.
Het is de 3e hout-uitvoerhaven van Finland. Een
groot deel van den winter kan ze worden opengehouden.
De stad heeft verder houtzagerijen, papier-, lucifers -
en kistenfabrieken en een katoenspinnerij. Het Sa ta-
kunta -museum heeft arehaeologische, ethnographi-
sche en cultuurhistorische verzamelingen. De stad
bloeit niet. /r. Stanislaus.
Porie, > Huid.
Porifera, > Sponzen.
Porioinanic is de ziekelijke neiging tot zwerven.
Zie ook -> Manie (2°) en > Monomanie.
Por jusvallen , watervallen in de Store Luie Elf
dicht beneden het groote Lule-meer. Hier is sedert
1915 een der 6 groote Zw r eedsche staatselectriciteits-
bedrijven gevestigd met een capaciteit van 98 000 pk.
Hiervoor is een dam gebouwd van 1 250 m lengte en
13 m hoogte.De nederzetting P.is door een spoorweg ver-
bonden met Gellivara in het Noorden, jr. Stanislaus.
Pornoejraphie (( Gr. pornos = ontuchtige).
Onder p. verstaat men geschriften (boeken, al of niet
geïllustreerde bladen, enz.), die opzettelijk het oneer-
bare, obscene beschrijven om overeenkomstige ge-
voelens bij den lezer te wekken. Ook obscene afbeel-
dingen, plioto's, kaarten enz. kunnen hiertoe gerekend
worden. Daar in alle landen wets- en strafbepalingen
tegen de p. bestaan, welker toepassing echter naar
land en tijd zeer verschillend is, vormt de verspreiding
dezer geschriften doorgaans een clandestien bedrijf.
Behalve deze opzettelijke p. is er nog overvloed van
lectuur, die, hoewel niet met die uitgesproken bedoe-
ling geschreven, het obscene zoo onverhuld uitstalt,
dat zij in haar uitwerking met de eigenlijke p. gelijk
gesteld moet worden. Boeken wetten.
Porocjen (Russ. porog., meerv. porogi), stroom-
versnellingen.
Porokeratosis (g e n e e s k.), een chronische,
door de vorming van punt- en schijfvormige hoorn-
infiltraten in de huid gekarakteriseerde zeldzaam voor-
komende aandoening. Men heeft kunnen aantoonen,
dat p. een ziekteproces is, dat van de zweetkliermon-
dingen uitgaat. De p. werd het eerst beschreven door
Mibelli. E . Hermans.
Poros (A n t. h i s t.), vorst uit het Indisch ge-
west tusschen de Hydaspes en de Acesines, die weer-
stond aan Alexander, ten slotte overwonnen werd in
327, maar zijn rijk mocht behouden. In de onlusten na
Alexander 's dood werd P. door den Macedoniër Eude-
mus omgebracht.
Porphyrius, Grieksch neo -Platonisch philosoof.
* 233 in Batanea of Tyrus, f 304 te Rome. Hij schreef
in anti-Christelijken geest commentaren op hetw r erk
van zijn leermeester Plotinus en op oudere Gr. w r erken,
o. a. op de Elementen van Euclides. Zijn werk over de
Categoriae van Aristoteles, Isagoge, door Boëthius in
het Latijn vertaald, is in de M.E. veel gebruikt
als leerboek der logica. Zie ook > Boom van
Porphyrius. Dijksterhuis.
Porpora, Niccola Antonio, compo-
nist en zanglecraar. * 1686 te Napels, f 1766 aldaar.
Porreclus ((Lat. porrectum = gerekt) (mu-
ziek), > neum van 3 noten, waarvan de middelste
de laagste is; bij het Gregoriaansch in gebruik. Zie
afb. 4 in kol. 496 in dl. XVIII.
Porrctanus, Gilbertus, Fr. bisschop.
* Ca. 1076, f 1154. Doceerde te Parijs, stierf als bis-
schop van Poitiers, schreef commentaren op de psal-
men en op de brieven van Paulus, op de opuscula sacra
van Boëthius. Op het concilie van Rheims 1148 moest
P. dwalingen herroepen, die hij aangaande de II.
Drieëenheid en de Menschwording verkondigd had.
In het waagstuk omtrent de universalia verdedigde
hij het realisme. Sloots.
Porring noemt men de hoogte of de pijl van een
gemetselden boog, d.w.z. de afstand, dien de top
hooger ligt dan de aanzet of geboorte. Zie afb. in kol.
689 van dl. V.
Porselein. Voor de grondstof, zie > Kaolien.
Geschiedenis. Het eerste echt of hard p. werd in
China waarsch. rond de 7e e. vervaardigd; het beleefde
in dit land zijn hoogste bloeiperiode tusschen de 14e
en 17e e. (zie > China, sub kunst). In de 16e e. werd de
p. -fabricatie in Japan ingevoerd, w 7 aar zij spoedig tot
hooge ontwikkeling kwam (zie > Japan, sub VII F).
Alhoewel in Europa de massa-invoer van dit Oos-
tersch p. (o.m. door de Oost-Indischc Compagnie) eerst
in de 16e-17e eeuw aanving, bereikten afzonderlijke
stukken onze gewesten sedert de M.E. De eerste po-
gingen om dit p. na te bootsen, leidden tot het vervaar-
digen van zacht of onecht p. Zoo maakte
men in het midden der 16e e. te Florence het > Medici-
porselein. In de 17e en vooral in de 18e e. ontstonden
fabrieken van zacht p. in Frankrijk, o.m. te Saint-
Cloud, te Rijsel, te Chantilly. te Atrecht en te Saint-
Amand; doch de bekendste producten in zacht p.
w r erden te Sèvres gemaakt. In Zuid -Nederland stichtte
F. J. Peterinck te Doornik een p. -fabriek (1750-1805),
w'elke gedeeltelijk onder Duitschen invloed w r erkte. Het
Engelsch zacht p. uit de 2e helft der 18e e. kwam vnl.
uit de centra Woch ester, Bow, Chelsea en Derby.
Het oudste Europeesch hard p. werd door J. F.
Böttger te Meissen in 1710 vervaardigd. > Meiss(e)ner-
p. Deze fabricatie vond, vaak met ondersteuning van
den vorst, spoedig navolging in andere Duitsche ste-
den; voornaamste fabrieken: Weenen (1718) en Ber-
lijn (1751), verder Höchst (1740), Fürstenberg (1753),
Frankenthal (1755), Ludwigsburg (1758), Nymphen-
burg (1753). Evenals Meissen maakten deze fabrieken
zoow r el tafelserviezen als kleinplastiek. Ook buiten
Duitschland werden in de 18e e. belangrijke p. -fabrie-
ken gesticht; in Italië: Venetië, Doccia bij Florence en
Capo di Monte bij Napels; in Spanje: Buen Retiro bij
Madrid; in Denemarken: Kopenhagen; en in Rusland:
Sint-Petersburg. In Zuid-Nederland w T erkten te Brussel
de Manufacturen van Montplaisir (1786- ’90) en van
Etterbeek (1787-1803). In Noord-Nederland hadden
de Delftsche plateelbakkers sedert de 17e eeuw in hun
93
Porseleinaarde — Portaalkrnan
94
aardewerk het decor van het Oostersch p. soms nage-
bootst; zie > Delftsch aardewerk. De oudste p. -fa-
briek in Ned. werd te Weesp opgericht in 1767; daarna
volgt Oud-Loosdrecht; doch het mooiste Ned. p. werd
te Den Haag op het einde der 18e e. gemaakt; het is
gemerkt met den ooievaar uit het stadswapen.
Op den hoogen bloei tijdens de 18e e. volgde een
periode van verval; de meeste fabrieken bepaalden
zich bij een slaaf sche nabootsing van hun vroegere
productie. De herleving kwam geleidelijk, in de 2e helft
der 19e e., toen de eerste wereldtentoonstellingen op-
nieuw Chineesch en Japansch p. te zien gaven. In na-
volging hiervan legde men zich eerst toe op technische
verbetering der p. -fabricatie, later volgde ook her-
nieuwing in het decor. Vooral de fabriek van Kopen-
hagen ging in deze nieuwe wegen op; rond 1900 werden
haar producten toonaangevend voor heel het Euro-
peesch p. De bloei der ceramiek tijdens de laatste decen-
nia kwam ook het p. ten goede. Zie ook > Ceramiek.
Lit. : J. P. Van Goidscnhoven, La céramique chin.
sous les Ts’ing (1936) ; L. Schnorr von Carolsfrld, Porzel-
lan der europ. Fabriken des 18. Jhdt. ( 4 1922); Fr. Hof-
mann, Das Porzellan der europ. Manufacturen im 18.
Jhdt. (1932); Lowet de Wotrenge, Essai sur la p. dite
de Bruxellcs (1934) ; E. Soil de Moriamé, Les p. de Tour-
nay ( 2 li»35) ; H. v. Gelder, Cat. der verzameling Haagsch
p. (1916). Voor de porseleinmerken : J. Graesse en
F. Jaennicke, Führer für Sammler von Porzellan
( 16 1922) ; W. Chaffers, Ma.»ks and Monograms ( l3 1931) ;
Löwenberg, Tabelle der wichtigsten Porzellanmarken
( 5 1926). V. Uerck.
Gebruik in de techniek in hoofdzaak voor drie
verschillende groepen van doeleinden: 1° voor chemisch
vaatwerk, 2° als bouwmateriaal, 3° voor electrische
isolatoren. Voor al deze is alleen het echte (harde) p.
geschikt, d.i. p. gebrand uit kaolien, kwarts en veld-
spaat zonder toevoeging van kalk of phosphaten. In
het bijzonder heeft men den laatsten tijd het voor 3°
bestemde p. aan nadere studie onderworpen en een
reeks van eischen opgesteld, waar het aan moet
voldoen. Zernikc.
Porseleinaarde, » Kaolien.
Porseleinbloempje, > Steen breek.
Porselein hoen (Porzana porzana), moerasvogel;
iets grooter dan een spreeuw. In vsch. tinten bruin met
witte vlekjes en banden; buik grijswit; snavel groen-
achtig en rood. Broedt in moerassen en wordt zeer
zelden gezien. Het voedsel bestaat voornamelijk uit
insecten, slakken, wormen en zaden. Bernink.
Porseleinslak, tot
het geslacht Cypraeabehoo-
rende, in zee levende slak-
kensoort met een fraai ge-
kleurd, eivormig opgerold,
porseleinachtig huis. De
tijgerslak (C. tigris) heeft
een gevlekte schaal; de geel-
witte schaal van C. moneta
wordt in Afrika als betaal-
middel gebezigd. M. Bruna.
Porseleinzvvain (Ar-
millaria mucida), steel -
zwammensoort van de fam.
Porseleinslak (C. tigris: der plaat j eszwammen. Komt
tijgerslak). dikwijls en dan over den
geheelen stam op beuken voor. De hoed is 3-8 cm
groot, wit, grijs of bruinachtig op een witten steel.
Porsenna, koning van Clusium in Etrurië om-
trent 500 v. Chr. Belegerde Rome, op verzoek van
den verdreven Tarquinius Superbus. Over zijn succes
varieeren de bronnen. Waarschijnlijk heeft hij Rome
vernederende voorwaarden opgelegd.
Porsflruiid, stad in het Z. van Noorwegen
(58°N.. 9°0.), aan de N. punt van de Friersfjord; ca.
8 600 inw. Ten N. der stad ligt een dichtbewoond indu-
striegebied (hout en porselein). Een Kath. kerk in
oud-Noorschen stijl.
Porson, Richard, Klassiek philoloog. * 25
Dec. 1759 te East-Ruston (Norfolk), f 25 Sept. 1808 te
Londen. 1792 prof. te Cambridge, 1806 bibliothecaris
van de Royal Institution te Londen. Zeer goed tekst-
criticus; beroemd om zijn uitg. van Aeschylus en de
gedeeltelijke van Euripides.
Lit.: J. E. Sandys, A Ilist. of class. Scholarship
(II. 424-430) ; Dict. of Nat. Biogr. (XLVI). Zr. Agnes .
Port, sterk gealcoholiseerde Portug. wijn (ca.
20 % alc.), meestal als morgendrank geschonken.
Porta, 1° C a r 1 o, Ital. dichter. * 15 Juni 1776
te Milaan, f 5 Jan. 1821 aldaar. Was bankemployé. Hij
portretteerde het Milaneesch leven tijdens de Fransche
Revolutie en de Oostenrij ksche overhcersching.
Voorn, werken: La nomina del cappellan ;
El viagg de frau Condutt (in dialect ; 1887).
2° Constanzo, Ital. componist. * Ca. 1530
te Cremona, f 1601 te Padua. P. was Franciscaan en
oefende het kapel meesterschap uit in vsch. steden van
Italië, w.o. Ravenna en Padua. Zelf gevormd door
Willaert te Venetië, telde hij onder zijn leerlingen o.m.
Viadana. Zijn werk bevat een boek missen, vsch. bun-
dels motetten en madrigalen enz. Lenaerts .
3° G i a c o ra o della, Ital. architect. * Ca.
1537 te Rome, f 1602 aldaar. Leerling van Michelange-
lo en na diens dood de leidende bouwmeester in Rome,
o.a. voor den bouw van de St. Pieter. Hij was een der
voormannen der Barok en ontplooide een enorme
werkkracht.
Lit.: A. Riegl, Entstehung des Barockstils in Rom
(1923). Schretlen .
Portaal (Lat. porta), 1° tot rijk plastisch motief
uitgewerkte ingangspartij van een gebouw, in het
bijzonder uitgewerkte ingangspartij van (Romaansch
of Gotisch) kerkgebouw.
2° Kleine hal, vestibule of „toch tsl nis” in woonhuis.
Portaalkraan ; 1 = ballast ; 2 = kraanbaan.
Portaalkraaii (t e c h n.), een om zijn prac-
tischen vorm vooral op haventerrein en opslagplaatsen
zeer veel voorkomend type hefwerktuig. De naam wijst
95
Portalegre — Port Elizabeth
96
op den vorm van den onderbouw, een geconstrueerd
portaal. Het geheel is gemakkelijk verplaatsbaar en
neemt niet veel ruimte in, doordat terrein tusschen de
portaalpooten vrij blijft voor goederenverkeer of op-
slagruimte. Een variant is de halfportaalkraan, waar-
bij één poot van het portaal vervangen is door
een verrijdbaar steunpunt op een vaste construc-
tie. E. Bongaerts.
Portalegre (Lat.: Ammania), hoofdstad van het
gelijknamige Portug. district (6 441 km 2 , ca. 175 000
inw., Kath.), in de prov. Alemtejo. P. (39°40'N.,
7°30'W.) telt 11 000 inw. (Kath.) en ligt bij de Siërra
de P. Bisschopszetel. Uitvoer van laken.
Portalis, Jean Etienne Marie, Fransch
rechtsgeleerde en staatsman. * 1 April 1746 in de Pro-
vence (bij Toulon), f 25 Aug. 1807 te Parijs. Als advo-
caat gevestigd, streed hij vooral tegen de opvattingen
der legisten, waarbij hij propageert een wetensch. be-
studeering van het recht steunend op moraal, wijsbe-
geerte en geschiedenis. Van regeeringszijde werd hem
een onderzoek naar de rechtspositie der Protestanten
in Frankrijk opgedragen. Onder het Directoire moest
hij, wegens zijn oppositie tegen de beperking der ge-
wetensvrijheid, naar het buitenland vluchten (hier
schreef hij zijn Essai sur 1’usage et 1’abus de Tesprit
philosophique au XVIII siècle). Na zijn terugkeer in
Frankrijk werd hij door Bonaparte aangewezen als lid
der commissie, belast met de voorbereiding van den
Code civil (> Burgerlijk Wetboek, sub A). P. had
daarbij voorkeur voor het Rom. recht. Hij speelt voorts
een belangrijke rol bij de regeling van vsch. moeilijk-
heden op kerkrechtelijk gebied. Minister van eeredienst
(1804), lid der Fransche Academie (1806).
Werken: o.a. Discours, rapports et travaux inédits
sur le Code civil et sur le Concordat (uitg. 1845). — L i t. :
Lydie Adolphe, P. et son temps (1936); Armand Lods,
in : La Grande Fincyclopédie (s.v.). Hermesdorf .
Portamento (Ital.), > Glissando.
Porta Nigra (Lat., = Zwarte of Donkere Poort),
monumentaal twee-poortig poortgebouw van de Ro-
Porta Nigra te Trier.
meinsche vestingwerken te Trier, gebouwd in de eerste
eeuw na Chr., met twee, ten deele drie bovenverdie-
pingen, uitwendig versierd met halfzuilcn cn archi-
traaf ornamentiek; in de M.E. een tijdlang tot kerk
ingericht. W. Vermeulen.
Port Artliur, 1° (Japansch: Riojoenko) haven-
stad in het Japansche gebied Kwantoeng (VII
384 H3); ca. 130 000 inw. De ijsvrije haven is handels-
en oorlogshaven. Technische hoogeschool. P. A. werd
in 1894 door de Japanners veroverd, maar dezen moes-
ten het aan China, teruggeven ten gevolge van het in-
grijpen van Rusland, Frankrijk, Duitschland. In 1898
werd het door Rusland gepacht. In Jan. 1905 gaf
generaal Stöszel zich hier aan de Japanners over tijdens
den Russisch- Japanschen oorlog. Heere.
2° Stad in den N. Amer. staat Texas (29°57' N.,
94°0.) ; ruim 50 000 inw. (1930). Zeer belangrijke
petroleumhaven aan de Golf van Mexico.
Portatile ( ( Lat. portare = dragen), > Draag -
altaar.
Portato, muziekterm voor gedragen voordracht
met zachten aanzet of aanslag. > Bogen (2°).
Port au Prince, hoofdstad en voornaamste
haven der rep. Haïti, West-Indië, Oostelijk gelegen
van de gelijknamige bocht. Ca. 100 000 inw. Aarts-
bisschopszetel.
Port Darvvin , (vroegere naam: Palmer-
s t o n), havenstad met prachtige natuurlijke haven
in Noord-Australië (III 288 El); ca. 1 600 inw. De
plaats is vnl. van belang voor het verkeer; hier eindigt
de groote overland-telegraaflijn van Adelaide en be-
ginnen- de onderzeesche kabels naar Java (Banjoe-
wangi). In P. D. begint een spoorlijn naar het bin-
nenland. Zetel van een Kath. bisschop. D. Brouwer.
Porte d’entrée (genees k.), de plaats, waar
een ziektekiem of smetstof (virus) het gezonde lichaam
binnen dringt. Evenals de besmettingswijze, is ook de
p. voor verschillende > besmettelijke ziekten ver-
schillend. De p. is een van de factoren, die bij het indi-
vidu den loop van de besmetting bepalen. Zij kan zijn:
de huid (> Mijnwerkersworm), het oogbindvlies, de
slijmvliezen van mond-, neus- en keelholte, van den
darm (typhus), van de urinewegen e.a. Lang niet altijd
is de p. de plaats of ook maar de hoofdzetel van de
ziekte; de bacteriën kunnen via bloed of lymphe in-
wendig gelegen organen ziek maken (> Encephalitis;
Nekkramp). Voor veel ziekten is de p. een bepaalde,
voor andere is ze wisselend; van een aantal ziekten is
ze niet nauwkeurig bekend. Kleine verwondingen of
oneffenheden in huid en slijmvliezen kunnen het bin-
nendringen van parasieten in het lichaam vergemak-
kelijken. Botman.
Porte de sortie (genees k.), plaats, waar een
ziektekiem of smetstof het lichaam verlaat (met spu-
tum, faeces, urine e.a.). De p. verschilt naar de ziekte,
of naar den toestand van den lijder. Via de p. vinden
de smetstoffen weer hun weg naar de buitenwereld,
vanwaar ze weer opnieuw besmetting van gezonden
kunnen veroorzaken. Botman .
Port Elizabeth, havenstad in Unie van Z. Afri-
ka (I 536 F8); ligt aan de Algoabaai: 80 m boven den
zeespiegel; de toegang is zeer steil, soms met trappen.
Inwoners: ca. 45 000 Blanken, 17 000 Kleurlingen,
13 500 Naturellen en 1 500 Indiërs. P. E. is de derde
haven wat handelsverkeer betreft; stapelproducten zijn
wol en huiden; uit- en invoer voor het O. deel der Kaap-
prov., Oranje-Vrijstaat en Rhodesië; belangrijk nijver-
heidsmiddelpunt (gieterijen, machine-, meubel- en
autofabrieken, leerlooierijen en schoen- en lederwerk-
fabrieken). De laatste dertig jaren een toenemende
immigratie van Afrikaners, die het Eng. karakter der
stad, althans industrieel, veranderd hebben. Ontstaan
uit een mil. post, ingesteld in 1799 en als stad aange-
legd na de landing van 6 000 Britsche kolonisten in
1820 door den waamemenden Kaapschen gouverneur
97
Porten — Porto
98
sir Rufane Donkin, die haar noemde naar den voor-
naam zijner vrouw. Besselaar.
Porten, H e n n i e, Duitsche filmactrice. * 7
Jan. 1890 te Maagdenburg. In de eerste jaren na den
Wereldoorlog trok zij de aandacht. Na enkele jaren
non -activiteit verscheen zij in 1935 in haar laatste
film. Haar bekendste rol is die van Anna Boleyn
(regie Ernst Lubitsch, 1920).
Portes Gil, E m i 1 i o, Mexicaansch politicus.
* 30 Oct. 1891 te Ciudad Victoria. Eerst advocaat en
hoogleeraar; minister van Binnen 1. Zaken in het kabi-
net Calles; na den moord op Obregon, 17 Juli 1928,
werd hij tot president van de republiek gekozen, tot
5 Febr. 1930; in Sept. 1929 sloot hij een accoord met de
Katholieken. Cosemans.
Port Foead, > Port Said.
Port Gen til, haven in Fransch Equatoriaal Afri-
ka, bij kaap Lopez (ï 536 D5); uitvoer van palmolie,
koffie, houtsoorten, ivoor, guano; bij P. een fabriek
voor het verwerken van de walvisschen, die voor-
komen langs de kust. Door zijn ligging aan de mon-
ding van de Ogoewe is P. G. de haven van Gaboen.
Port Glasgow, centrum van scheepsbouw aan
de rivier de Clyde, Schotland (XII 464 D4); ca.
20 000 inwoners.
Port Harcourt, havenplaats in Eng. Nigeria
ten N. van Bonny aan een delta-arm van den Niger
(I 536 D4); uitgangspunt van den Oost-Nigeria-spoor-
weg.
Porticus (Gr. > stoa), zuilenhal, die men in
de Oudheid rond tempels en huizen, doch ook alleen-
staande aantrof. De p. had gewoonlijk een muuraf-
scheiding tusschen de twee deelen, zoodat men er zich
tegen zon en wind beschutten kon. Ook aan markt-
plaatsen, in gymnasia en palaestra’s, aan de Dipylon-
straat te Athene en soms aan de havens waren er dgl.
hallen gebouwd. Het bouwen ervan kwam te Rome
sedert de 2e eeuw v. Chr. algemeen in zwang, en van
nuttigheids- werd de p. pronkgebouw. E. De Waele.
Portiekwoning, woning met portiek ; de term
wordt inzonderheid gebruikt, wanneer een groot aan-
tal woningen met hun voordeuren aan één zelfde por-
tiek uitkomen.
Portiuncula-aflaat. Het Portiuncula-kapel-
letje, waarin de H. > Franciscus zijn roeping leerde
kennen, bevindt zich in de groote basiliek Maria ter
Engelen, een goed half uur van Assisi. Hier heeft
volgens de traditie Franciscus op zijn aanvrage van
Christus zelf den P. verkregen voor den inwijdingsdag
2 Aug. 1216 en elk jaar op den herdenkingsdag. Hij
moest dien P. laten bevestigen door paus Honorius III,
die toen te Perugia verbleef.
Over den P. is eeuwen lang gestreden, vooral sinds
1900. 1° Het verhaal van de verschijning
van Christus, alléén overgeleverd door getuigenissen
uit de 14e eeuw, kan niet als historisch worden be-
schouwd. 2° Tegen de meening, dat Franciscus van
paus Honorius III viva voce (mondeling) één v o 1-
1 e n aflaat verkreeg voor 2 Aug. van elk jaar, zijn
vsch. moeilijkheden ingebracht, voornamelijk: het
niet vermelden van den P. in de oudste bronnen; de
tegenovergestelde gewoonte der pausen in dien tijd.
Men heeft ze niet geheel afdoende kunnen weerleggen,
ofschoon men door nauwlettende studie dichter tot den
oorsprong is genaderd, nl. tot vóór 1280 (reeds 1268?),
terwijl men in 1894 nog slechts duidelijke gegevens
kende uit de 14e eeuw. Twijfel bleef bestaan bij den
Bollandist F. v. Ortroy S.J., mgr. Kirsch en, zelfs na
de nieuwste vondsten, bij N. Paulus. Andere historici,
zooals Sabatier (aanvankelijk tegenstander) en de
Katholieken H. Holzapfel O.F.M., A. Fierens, R. de
Nantes O. Cap.. L. Oliger O.F.M. achtten daarentegen
de historiciteit voldoende gegrond. 3° De af laat,
waarover de discussie liep, is: de volle aflaat, op 2 Aug.,
elk jaar eenmaal te verdienen in het Portiuncula-
kapelletje, die dan later tot andere kerken werd uitge-
strekt. De zgn. toties-quoties-aflaat
(d.i. bij elk bezoek) op 2 Aug. is bekend sinds de 14e
eeuw. De toties-quoties-aflaat voor eiken dag van
het jaar bestaat alleen in genoemd kapelletje; een
publiek pauselijk document is eerst bekend uit
het pontificaat van paus Benedictus XV; over den
vroegeren tijd werd tusschen de geleerden een scherp
dispuut gevoerd. De rechtsgeldigheid van den P. is
echter thans aan geen twijfel onderhevig. Over de
voorwaarden zie de auteurs bij > Af laat. v. d. Borne .
Lit. : zie Dict. Théol. Cath. (XII, 2602-2611 ;
Teetaert) : Lex. Theol. Kirche (VIII, 380 vlg. ; Bihl).
Port Jackson, haven van Sydney, Nieuw-Zuid-
Wales, Australië. P. J. is een diep in het land dringen-
de baai, die door een smalle opening (The Gap) met
den oceaan in verbinding staat. Aan deze zeer be-
schutte reede werd in 1788 Sydney gesticht.
Portland, 1° stadsdistrict op het gelijknamig
schiereiland in Engeland (XII 464 E6); 12 000
inw. Kalksteengroeven; Portland Stone. Cement erop
lijkend heet Portlandcement.
2° Stad in den N. Amer. staat O r e g o n (XVIII
608 F5); ruim 300 000 inw. (1930). P. ligt aan de
Willamette, dicht bij de monding van deze rivier in de
Columbia River. Door de kanalisatie van deze stroo-
men is P. voor zeeschepen bereikbaar. Uitvoer van
hout, landbouw- en veeteeltproducten. P. is een van
de mooiste en rijkste steden van de Unie. D. Brouwer.
3° Stad in den N. Amer. staat M a i n e ; ruim
70 000 inw. (1930). Visschershaven.
Portlandcement, -> Cement.
Portland -vaas, vroeger Barberini -vaas; waar-
schijnlijk Alexan-
drijnsch fabri-
kaat, van donker-
blauw glas, waar-
over een melk-
witte glaslaag
met in cameo-
techniek een voor-
stelling van de
bruiloft van Pe-
leus enThetis(P);
in de 17e e. te
Rome gevonden,
thans in het
Britsch Museum
te Londen.
W. Vermeulen.
L i t.: Kisa, Das
Glas im Altertum
(1908).
Port Louis, hoofdstad van het Eng. eiland
> Mauritius met ong. 55 000 inw. (I 536 17).
Port Na tal, > Durban.
Porto, ook O p o r t o, hoofdstad (41°9 , N.,
8°37'W.) van de Portug. prov. Minho en het gelijk-
namige district (2 338 km 2 , ca. 796 000 inw., Kath.);
telt ca. 232 000 inw. (Kath.) en ligt 6 km van de
monding in het nauwe granietische dal van den Douro.
XX. 4
99
Porto Alegre — Port Royal
100
Centrum van industrie (weverijen, kleeding, metaal,
meubel, kurk, leder, zeep en kaarsen); natuurlijk ver-
keersmiddel punt van N. Portugal (buitenl. havenver-
keer in 1926: 5,6 millioen ton). Invoer van ruwe grond-
stoffen, uitvoer van wijn (Douro -portwijn), kurk en
erts. De oude stad met haar met tegels getooide huizen
heeft vele oude bouwwerken, als de kathedraal (12e
eeuw), Martinus- (12e eeuw) en Franciscuskerk (1383-
1410), Kristalpaleis, enz. Bisschopszetel.
De voorstad Vila Nova de Gaia (aan den linkeroever
van de Douro) heette vroeger Portus Cale (= rots-
haven). Hieruit ontstond de naam Portugal: deze
naam ging nl. over op de heele vestiging, vervolgens
op het diocees en ten slotte op den staat. Sipman.
1*01*10 Alegre, hoofdstad van den staat Rio
Grande do Sul, in de rep. Brazilië (VI 160 E/D 7-8);
ca. 300 000 inw. (w.o. 35 000 Duitschers); voornaam-
ste handelsplaats in het Z. van Brazilië. Meerdere
hoogescholen. Vsch. industrieën, o.a. textiel, machi-
nes. Uitvoer van landbouw cn vcctceltproducten.
Aartsbisschopszetel. Zuylen.
Porto Alexandre, natuurlijke haven in het Z.
van Portug.- West- Afrika (Angola) (I 536 D/E 6).
Portoferraio, hoofdstad van het eiland Elba
(XTV 320 C3) in de Ital. prov. Livomo, ca. 9 000 inw.
Hoogovens. Verblijfplaats van Napoleon I 1814- ’15.
Portolane of Portulane, > Periplocs.
Porto I\ovo, stad in Fransch-West-Afrika (I 536
D4); ca. 22 000 inw.; hoofdplaats van Dahomey;
P. N. is door een spoorweg met Kotonau verbonden.
Porto Praya, hoofdstad der > Kaapverdische
Eilanden, gelegen op Sao Thiago (I 536 A3).
Porto-Kichr, Georges de, Fransch-Parnas-
siaansch dichter, maar vooral tooneelschrijver in de
naturalistische richting. * 20 Mei 1849 te Bordeaux,
f 6 Sept. 1930 te Parijs. Zijn helden worden gedreven
door primaire geslachtsdrift. Deze ongezonde „théatre-
d’amour”, steunend op een snijdende taal, doet even-
wel soms sterk dramatisch aan. Willemyns.
Porto ft Ico, het Oostelijkste en kleinste eiland
der Groote Antillen, gelegen in de Caribische Zee, be-
hoorend aan de Ver. Staten (lS^ö'N., 66°30'W.);
opp. 8 896 km 2 , met ca. 1543 000 bew. P. is berg-
achtig en bereikt in de Siërra de Luquillo een hoogte
van 1 066 m. Vulkanische verschijnselen en aardbe-
vingen (uitbarsting 1919). Het ligt in de subtrop.
zone; veel neerslag (1 500 - 2 000 mm) door den N.O.
passaat, aan de Zuidzijde echter minder. Temp. 24 è,
27° C. Onder de bevolking zeer vele Spaansche immi-
granten. Onderwijs is verplicht. Onder het Amerik.
bestuur is de welvaart zeer toegenomen. Voornaamste
exportartikelen: suiker, tabak, bananen, katoen. De
handel, die zich in de laatste 25 jaren verdertigvoudigd
heeft, heeft vooral plaats met de Ver. Staten, en is ge-
concentreerd te San Juan. Het bestuur van P. is ge-
regeld in 1917 door de zgn. Jones Act. De gouverneur
staat aan het hoofd van het bestuur. P. is missiegebied
der Ned. Dominicanen.
Geschiedenis. P. is in 1493 door Columbus
ontdekt. Meerdere pogingen der Engelschen om zich
van het eiland meester te maken, zijn mislukt. Den
opstand in 1823 wisten de Spanjaarden te bedwingen.
In 1898 werd het door de Amerikanen veroverd, die
het behielden en het een zekere mate van zelfbestuur
hebben gegeven. Zuylen.
Port o-Rieo-randmzinking , meer dan 8 000 m
diepe inzinking in den Atl. Oceaan, beginnende ca.
150 mijl benoorden den N.W. hoek van Porto Rico en
zich uitstrekkende tot bijna 65° W. Het W. gedeelte
is het diepst, aldaar werd 8 138 en 8 341 m (op 19°36'N.
en 66°26'W.) gelood. Een looding van 8 525 m
van den Amerik. kruiser „Dolphin” wordt als niet
zeker beschouwd, daar geen grondmonster werd op-
gehaald. Wissmann.
Porto Santo, Port. eiland ten N.O. van Ma-
deira (I 536 BI); opp. 50 km 2 met ong. 2 500 bew.
Wijnbouw; drukbezocht strand. De gelijknamige
hoofdplaats heeft ong. 2 000 inwoners.
Portretbuste, > Buste.
Portretkunst. Deze is waarschijnlijk zoo oud
als de beeldende kunst zelve. Wij weten, dat zij reeds
hoog bij de Antieken bloeide (vooral bij de beeldhou-
wers). De oudste voorbeelden van geschilderde p. zijn
de zgn. Fajjoemportretten uit Egypte (zie pl. t/o kol.
760 in dl. I). Voor de latere kunst vindt men geen spo-
ren vóór het eind der 14e e. en het oudste stuk, waarop
men wijzen kan, is het portret van den Franschen
koning Jan den Goeden (Louvre). Van het begin der
15e e. af ontwikkelde deze kunst zich in op- en neer-
gaande lijn tot op onze dagen toe. Hoogtepunten in
vsch. landen en periodes zijn: de Nederlanden in 15e,
16e en 17e e. (J. v. Eyck, Rogier, Moro, van Dyck,
Rembrandt, F. Hals, enz.), Italië in 15e en 16e e.
(Ghirlandajo, Botticelli, Raffael, Titiaan, enz.),
Duitschland in 16e e. (Dürer, Holbein, enz.), Spanje
in 17e e. (Velasquez, enz.), Frankrijk in 18e en 19e e.
(La Tour, Fragonard, Manet, Renoir, enz.), Enge-
land in 18e eeuw (Gainsborough, enz.). Zie >
Schilderkunst. Zie ook > Familieportret. Voor af-
beeldingen, zie bij de voornaamste schilders en lan-
den. Schretlen.
Port Royal, vroegere naam van > Annapolis
Royal.
Port Royal (Portus regius), Cisterciënse-
rinnenklooster nabij Parijs, in 1204 door Mathilde de
Garland gesticht; sedert 1214 abdij. Het werd in 1609
door zijn jonge abdis Angélique Amauld volledig her-
vormd en nam sindsdien een buitengewone uitbreiding:
reeds in 1626 telde het meer dan 70 nonnen en in 1646
werd een bijhuis Port Royal de Paris, in tegenstelling
met Port Royal des Champs, opgericht; daarbij kwam
nog, dat de abt van Saint-Cyran, sedert 1638 biecht-
vader der religieuzen, in 1638 te P. R. des Champs
een centrum schiep voor leeken, die zich geestelijk van
de wereld afzonderden („s o 1 i t a i r e s”), aan wie
hij de zorg opdroeg van kleine scholen („p e t i t e s
é c o 1 e s”). Niettegenstaande hun kort bestaan
(1638/43 tot 1660) hebben deze scholen, dank zij de
geleerdheid en toewijding der leeraren, ontzaglijken
invloed uitgeoefend: Antoine Arnauld, Le Maitre,
Nicole, Lancelot, De Sacy, Pascal enz. hebben tot den
bloei dier scholen krachtig bijgedragen.
Onder invloed van Saint-Cyran is P. R. in den
Jansenistenstrijd verwikkeld geraakt. Nonnen en
solitaires weigerden hardnekkig de veroordeeling van
Jansenius te onderschrijven (1653); in 1664 werden zij
door den aartsbisschop van Parijs in den kerkdijken
ban geslagen; de nonnen van P. R. de Paris werden
naar P. R. des Champs verbannen en haar meisjes-
scholen geschorst (1679); zij kregen ook verbod nog
verder novicen aan te nemen. In 1705 weigerden zij
opnieuw de veroordeeling van paus Clemens XI te
onderteekenen; hun klooster werd opgeheven, de
22 overgebleven religieuzen in andere kloosters onder-
gebracht, de gebouwen met kerk en kerkhof verwoest
(1710). De ruïnen van P.R. des Champs behooren nu aan
101
Port Said — Portugal
102
de Société de saint Augustin et des arais de Port Royal.
L i t. : A. Malvault, Répertoire alphabétique des
personnes et des choses de P. R. (Parijs 1902) ; Ch. Cle-
mencet, Hist. générale de P. R. (10 dln. Amsterdam
1755-’57) ; Ch. A. Sainte-Beuve, P. R. (3 dln. Parijs
1840-’48) ; H. Reuchlin, Gesch. v. P. R. (Hamburg
1839-*44) ; J. Berliet, Les amis oubliés de P. R. (1921) ;
Cécile Gazier, Hist. du monastère de P. R. (1920) ; N.
Abercrombie, The origins of Jansenism (1936). Voor de
scholen van P. R. zie o.a. Bernard, The little Schools of
P. R. (1915) ; J. Sellmair, Die Padagogik de9 Jansenismus
(1932). Voor den invloed van P. R. op cultureel gebied,
zie nog : H. Bremond, Hist. litt. du sentiment reiig. (dl.
MI, IV-V). A. De Meyer.
Port Said, havenstad in het N.O. van Egypte
bij het Suez-kanaal (I 636 bijkaartje Nijldelta Dl). Het
ontstond tijdens den aanleg van het Suez-kanaal (1859)
en ontwikkelde zich snel tot een drukke aanloophaven
met thans ong. 110 000 inw. De buitenhaven, 230 ha
groot, wordt door twee golfbrekers ingesloten; op den
Oostelijken staat een standbeeld van F. de Lesseps.
P. S. is ook een drukke zeebadplaats; door een spoor-
lijn verbonden met Kairo en Suez, door een bootlijn
met Damiette. Het is genoemd naar den khedive Said
(1854- ’63). Er tegenover ligt Port Foead, in 1926
door de Suez-mij. als woonplaats voor haar personeel
gesticht. P. S. is de zetel van den apost. vic. van de
Suezkanaalzone. v. Velthoven.
Portsmouth, 1° voornaamste oorlogshaven van
het Britsche Rijk (XII 464 T6), gelegen in een
Alluviale vlakte. Van het eiland Wight gescheiden
door het Spithead Kanaal. Ca. 250 000 inw. Scheeps-
bouw, arsenalen. De stad omvat het eigenlijke P., de
garnizoensstad, Portsea met de scheepswerven, South-
sea, een populaire badplaats, en Landport, de woon-
wijk voor de industriearbeiders. G. de Vries.
2° Stad in den N. Amer. staat V i r g i n i a; ca.
46 000 inw. (1930). > Norfolk.
3° Stad in den N. Amer. staat O h i o ; ca. 42 500
inw. (1930). Fabrieken en kolenmijnen.
4° Havenstad in den N.Amer. staat NewHamp-
s h i r e ; ca. 14 500 inw. (1930). Scheepsbouw,
machinefabrieken. In dit P. werd door bemiddeling
van president Theodore Roosevelt de vrede van P.
gesloten, die een einde maakte aan den Russ.-Japan-
schen oorlog. Rusland erkende het Jap. protectoraat
over Korea en stond aan Japan Dalny, Port Arthur, het
Z. van Sachalin en de spoorwegen van Z.Mantsjoerije af.
Port Soedan, jonge havenstad van ong. 30 000
inw. aan de Roode zee in Anglo-Egypt. Soedan (I 536
bijkaartje De Nijl C4) ; de uitvoerhaven van dit belang-
rijk Eng. gebied, door spoorwegen met Wadi-Halfa,
Berber, Kartoem en Sennaar verbonden.
Portugal (Republica Portuguesa). I. Aardrijks-
kunde en economie, A) Algemeen. P. is een repu-
bliek in Z.W. Europa.
Haar naam ontleent zij
aan de haven Portus Cale
(zie > Porto). Opp.
88 683 km 2 ; aantal inw.
circa 6360000 (1930),
bijna allen Katholiek.
Zie pl. (vgl. index in
kol. 831/832); voor de
kaart, zie bij > Spanje.
B) Ligging. P. wordt
begrensd in het W. en Z.
door den Atl. Oceaan,
in het O. en N. door Spanje. Het ligt zeer geschikt
Wapen van Portugal.
voor den handel op W. Afrika, Midden- en Z. Ame-
rika; het vormt een tusschenstation voor hetzeever-
keer van W. Europa naar de tropische landbouwge-
bieden in het O. en naar het Middellandsche-Zeege-
bied. Het heeft echter weinig goede havens en een
onbeduidend achterland.
C) Opbouw en reliëf. Het oude Iberische massief
(bestaande uit gneis, graniet, kristallijne leien, enz.),
dat in P. in het N.W. en Z.O. tot aan de zee komt,
heeft zijn hoofdrichting N.O. -Z.W. gekregen door de
Hercynische plooiing. Van een latere opwelving ligt
de hoofdculminatie, de zgn. Iberische hoofdculminatie,
in de richting van laatstgenoemde plooiing. Interfe-
reerend met deze culminatie, treedt de horstwerking
van het hoofdscheidingsgebergte op (Siërra de las
Mesas, S. da Estrella, S. da Cintra). Doordat de romp-
vlakte vaak gebroken en verbogen is, zijn ook vsch.
bekkens ontstaan, waarin Douro, Taag, Sado en Gua-
diana stroomen. De Port. gebergten zetten zich meestal
voort op Spaansch gebied, uitgezonderd het Algar-
visch grensgebergte. 70 % van den bodem van P. is
vrij van jonge bedekking; de overige 30 % bestaan
vnl. uit Tertiaire en Quartaire lagen. De zoomland-
vorming (haffen, lido’s, duinen, delta’s) is Alluviaal.
Van K. Vincent tot de Taagmonding zijn geen goede
havens, uitgezonderd de baai van Setubal; vandaar af
steilkust tot K. Carvoeiro en verder duinkust met
haffen; Oporto heeft daar een goede haven.
D) Klimaat. Onder invloed van het Iberisch mini-
mum heeft P. in den zomer vooral N.W. en W. winden,
die geen regen brengen in tegenstelling met de in dien
tijd ook optredende Atlantische cyclonen (Z.W.
winden), wier invloed zich uitstrekt van het N. tot
het Midden. Het kustgebied ondergaat den verkoelen-
den invloed van den zeewind. Door het veelvuldiger
optreden van de Z.W. en W. winden is de neerslag in
den winter veel grooter. De neerslag neemt naar het
Zuiden af. De koude brengen in den winter de
uit het binnenland komende O. winden. Philippson
onderscheidt: a) Noord-Atlantisch klimaatgebied (het
kustgebied ten Noorden van de Taag), gekenmerkt
door overheersching van de zeewinden, rijken neerslag
(ongeveer 80 cm) en groote vochtigheid in alle jaarge-
tijden, gematigde temperatuur, vooral koele zomers
(Juli ca. 19° C; Jan. ca. 8° C). b) Z. Atlantisch (kust-
gebied ten Z. van de Taag) met heete, droge zomers
en zachte winters met rijken neerslag (Juli ca. 27° C;
Jan. ca. 10° C); jaarl. regenval ca. 50 cm. Om zijn be-
schutte ligging wordt de oever van de Taag tusschen
Lissabon en Cascaes, de zgn. Costa do Sol (= zon-
kust), in den winter veel bezocht.
E) Planten- cn dierenwereld. Naarmate dc droge
tijd naar het Z. langer, en de neerslag evenals het aan-
tal regendagen minder wordt, worden de Midden- en
W.Europ. plantensoorten vervangen door de Mediter-
rane. De weiden in het N. maken rundveetcelt moge-
lijk; in het Z. vindt men meer schapen en geiten. Ezel,
muildier en paard doen dienst als last- en trekdieren.
F) Bevolking en godsdienst. Anthropologisch on-
derscheidt men in Portugal Mediterrane, Nordische
en Alpine typen. De Portugeezen zijn dolichocephaal
(langgerekte schedel) en in haar en oogen het don-
kerste volk van Europa. Alhoewel Portugal vrijwel
geheel Katholiek is, wordt deze godsdienst niet door
het geheele volk beleefd. In het Z. praktizeert 10 %;
het midden is volgens den patriarch van Lissabon
„een groot geestelijk kerkhof”; in het N. is de toe-
stand veel beter. P. telt vele bedevaartplaatsen,
103
Portugal
104
o.a. Nossa Senhora de Fatima (W. helling der Siërra
d’Estrella) en Bom Jesus in Braga. P. telt 3 kerk-
provincies: de aartsbisdommen Lissabon, Braga en
Evora met 11 suffrag. bisd. in P., terwijl bovendien
5 koloniale bisdommen onder Lissabon staan. 67 %
der bevolking is analphabeet. De Port. bevolking is
gehecht aan traditie.
G) Sociaal -economische ontwikkeling. Reeds in
het Palaeolithicum was P. bewoond. Later stichtten
de megalithenbouwers hun nederzettingen tegen de
bergen tot meer dan 950 m hoogte. Onder invloed der
Romeinen, die hun sterkten in de dalen aanlegden,
gingen de Port. meer en meer in de vlakten wonen. De
Arabieren en Berbers brachten akkerbevloeiing, ver-
beterden de olijfteelt, voerden nieuwe gewassen in,
enz. Na de verdrijving der zgn. Mooren begon P. te
koloniseeren en werd het rijk en machtig. Prachtige
gebouwen o.a. in den Manoestijl herinneren daaraan.
De kolonisatie eischte veel menschen: het platteland
ontvolkte. Het grootgrondbezit breidde zich uit en
het bodemgebruik werd meer en meer extensief. Toen
de schijnwelvaartsbronnen van woekerhandel en het
delven van edele metalen niet meer vloeiden, verviel
het volk tot een geestelijke en materieele armoede, die
het nog niet te boven is. De arbeid wordt nog als een
noodzakelijk kwaad beschouwd. Zie ook onder, sub
Geschiedenis.
H) Middelen van bestaan. Uit de indeeling van de
gemeenten naar de grootte blijkt het agrarisch karakter
van P. Bijna de helft van de bevolking woont in gem.
beneden de 2 000 inw., 27 % in die van 2 000 tot 5 000
en slechts 12 % in steden boven 100 000 inwoners.
De landbouw (vooral granen: tarwe, maïs) wordt
zeer extensief uitgeoefend. De helft van den hiervoor
benutten cultuurbodem ligt braak als gevolg van de
geringe bemesting. De opbrengst per ha is de geringste
van Europa. Het grootgrondbezit heeft dit in de
hand gewerkt. De dichtbevolkte gebieden (Lissabon
en Opórto uitgezonderd) liggen waar het grootgrond-
bezit zich het minst ontwikkeld heeft. P. is een van de
eerste wijnbouwlanden der aarde (veel eigen gebruik).
Bekend is de port van het boven -Dourogebied. Veel
fruitteelt: kersen, appels, peren, pruimen, zuidvruch-
ten. Ong. 9000 km 2 wordt thans bevloeid. De bosch-
bouw heeft groote beteekenis om de boschproducten
(hout, kurk, hars, terpentijn, kastanjes enz.). P. is de
eerste kurkproducent der wereld. Voor P. geldt: hoe
dichter de bevolking, hoe meer bosch. Veeteelt. Van
den bodem is 30 % geschikt voor weidegrond. Vee-
teelt; in het Z. vooral schapen en geiten. Het meest
gebruikte lastdier is de ezel. De paarden en muildieren
zijn bijna even talrijk. Visschcrij. Per hoofd vangt de
Portugees evenveel visch als Engelschman of Deen; in
volgorde der waarde vooral: sardines, tonijn, mossels
en elft. Mijnbouw. P. levert 6 % van de wereldpro-
ductie van kopererts (Rio Changa - S. da Grandola).
Bij Oporto ontgint men per jaar ca. 200 000 ton anthra-
ciet. Zout wordt gewonnen bij Setubal. Industrie. Om
de havensteden Lissabon en Oporto concentreeren zich
de industrieën, die buitenl. grondstoffen noodig heb-
ben, bijv. katoen, wol, schoenleer, ijzer. Specifiek
Port. is de bouw van geglazuurde kachels. Huisindus-
trie is nog de pottenbakkerij. Jonge ind. zijn: visch -
conserven, kurk, geconfijte vruchten, glas en marmer.
De handel zetelt vooral in Lissabon en Oporto (94 %
van den invoer en 82 % van den uitvoer). De belang-
rijkste invoerart. zijn: ijzer en staal, katoen, kolen,
visch, petroleum, suiker, machines, maïs, huiden,
rijst, kunstmest, textiel, verf en koffie. Uitvoer: wijn,
visch, kurk, textiel, enz. Totaal werd in 1935 inge-
voerd voor 2.218.784.781 escudos en voor 892.294.561
esc. uitgevoerd [1 escudo is (1937) 7,5 centj.
I) Bestuur. De grondwet van de republiek dateert
van 21 Aug. 1921. Uitvoerende macht: president, voor
4 jaar gekozen door het Congres. Wetgevende macht:
Congres, bestaande uit twee Kamers (Senaat gekozen
voor 6 jaar door de gemeenteraden: Kamer van Afge-
vaardigden gekozen voor 3 jaar bij alg. stemrecht).
Feitelijk heerscht er thans echter dictatuur. Zie onder,
sub II (gesch.).
L i t. : W. v. Balen, P., de tuin van Europa (1930) ;
H. Lautensach, P. (in : Petermanns Mitteilungon, Er-
ganzungsheft 213, 1932) ; id., P. u. Spanicn (in : Ilandb.
der Geogr. Wiesensch., Heft 14-18, 1935) ; M. Sorre, P.
(in : Géogr. Univers., Vil Parijs 1934). Sipman.
J) Weermacht. Het leger in het moederland is
tevens bestemd voor de verdediging van de Azoren
en Madeira. Het bestaat uit: 21 reg. inf., 9 bat. jagers,
4 afzonderlijke bat. (eilanden), 2 bat. wielrijders,
3 bat. mitrailleurs, 2 cav. brigaden en 5 regionale cav.
regimenten, 5 reg. art., 2 gemengde afd. art. (lange
kanonnen en houwitsers), 2 afd. rijdende art., 3 afd.
bergart., 2 reg. zware art., 2 reg. kust-art., 4 mobiele
bat. kust-art. (eilanden), 3 bat. luchtafweer, 2 reg.
genie, 1 bat. pontonniers, 1 reg. telegrafisten, 1 reg.
spoorwegtroepen, 3 reg. luchtvaart (93 vliegtuigen),
1 bat. ballontroepen. De republikeinsche garde (5 690),
de fiscale garde (5 189) en de veiligheidspolitie (5 253),
uit vrijwilligers bestaande, zijn semi -militaire orga-
nisaties. De dienstplicht is algemeen van 17 tot 45
jaar: van 21 tot 24 jaar in het actieve leger, van 25 tot
40 jaar reserve, van 41 tot 45 jaar territoriale reserve.
Eerste oefeningstijd normaal 15 maanden. Jaarl. vredes-
sterkte: 3 146 ofL en 22 924 onderoff. en minderen.
Koloniën. Het kol. leger wordt gerecruteerd
uit het actieve leger in het moederland (vrijwilligers
met 4 jaren, dienstplichtigen met 3 jaren dienstver-
band) en uit inlanders (in beginsel tot mil. dienst ver-
plicht, te beginnen met 20 jaar; duur 15 jaar). Angola:
o.a. 14 inlandsche comp. inf.; sterkte totaal: 4 544
(113 off.). Mozambique: o.a. 10 inl. comp. inf.; sterkte
totaal: 2 667 (109 off.). Etablissement de 1’Inde: o.a.
2 inl. comp. inf. en 4 comp. mil. politie; sterkte to-
taal 1 379 (39 off.). Macao: sterkte 911 (36 off.). Timor:
sterkte 486 (11 off.). Guinea: sterkte 287 (8 off.). St.
Thomé en Prince: sterkte 155 (9 off.). Cap vert: sterkte
84 (4 off.).
De vloot telt : 12 kanonneerbooten, 6 torpedojagers,
3 torpedobooten, 3 onderzeebooten, 26 watervlieg-
tuigen. De vlootwet 1930 voorziet in uitbreiding.
Sterkte bemanning: 5 506 (926 off.). Vrijwilligers 6
jaar, dienstplichtigen 4 jaar diensttijd. Voor beide
categorieën verlenging met 3-jar. periodes mogelijk.
L i t. : Annuaire mil. (1936). v. Munnekrede.
II. Geschiedenis. De oorspr. bewoners waren de
Lusitaniërs, die in 138 v. Chr. door de Romeinen onder-
worpen werden. Na de vsch. volksverhuizingen be-
zetten ca. 711 de Arabieren het land, dat echter lang-
zamerhand door de vorsten van Castilië en Leon werd
herwonnen. Alfons I wist zich door Castilië in 1143 als
onafhankelijk koning van P. te doen erkennen. Johan I
(1383-1433) legde den grondslag voor de koloniale
uitbreiding: Ceuta. Zijn jongste zoon, Hendrik de
Zeevaarder, moedigde de ontdekkingstochten aan langs
de kust van Afrika; onder Johan II (1481-’95) werd
Kaap de Goede Hoop bereikt; tijdens Emanuel den
105
Portugal
10G
Grooten (1495-1521) beleefde P. zijn hoogsten bloei.
Vasco da Gama landde in 1498 in Indië; de stadhou-
ders Almeida en Albuquerque maakten uitgebreide
veroveringen, terwijl Cabral Brazilië ontdekte (1500).
Door deze en andere uitbreidingen werd P. verrijkt
en werd Lissabon de eerste havenplaats van Europa.
Doch langzamerhand ging het land achteruit door te
groote krachtsinspanning, door de vervolging der
Joden en van de Mooren. Met den kardinaal -koning
Hendrik stierf het Portugeesche koningshuis uit
(1580); Philips II van Spanje liet P. door Alva inlijven.
Dit had voor P. het verlies ten gevolge van een groot
deel der koloniën ten voordeele van de Ned. Republiek
en van Engeland. De ontevredenheid hierover kwam
in 1640 tot uitbarsting, toen P. zich onafhankelijk
maakte onder Jan van Braganza (1640- ’56). In 1703
sloot Pedro II (1683-1706) het verdrag van Methuen,
waardoor P. economisch en politiek van Engeland
afhankelijk werd. Josef I Emanuel (1750- ’77) liet zich
door Pombal in het spoor brengen der „verlichte des-
poten”. Terwijl Johan VI in 1807 naar Brazilië vlucht-
te, wisten de Engelschen zich in P. tegen de Franschen
staande te houden; Johan VI keerde in 1820 terug en
erkende de liberale grondwet van 1822. Na den bur-
gerstrijd tusschen Pedristen en Miguelisten (zie hier-
over Pedro I, Miguel en Maria da Gloria) wisselden
liberalen en conservatieven elkaar af in de regeering,
tot een derde partij, de republikeinsche, aanhangers
verwierf, omdat vooral het financieel bestuur veel te
wenschen overliet. Op 1 Febr. 1908 werd de koning
Karei I (1889-1908) met den kroonprins vermoord en
volgde de jonge Manuel op (1908-H0). In Oct. 1910
brak echter de revolutie uit, die zich zoowel tegen het
koningschap als tegen de Kerk keerde; in 1911 kwam
een republikeinsche grondwet tot stand. Afhankelijk
van Engeland verklaarde P. in 1916 den oorlog aan
Duitschland, en verkreeg bij den vrede een klein deel
van Duitsch-Oost-Afrika. De binnenlandsche onrust
duurde voort tot generaal Carmona in 1926 door een
staatsgreep zich tot president maakte, de Cortes ont-
bond en met behulp van Oliveira Salazar de financiën
in evenwicht bracht. Deze volgde hem op als president
en voert een dictatuur, die door haar gematigdheid en
rechtvaardigheid, ook jegens de Kath. Kerk, een zegen
is voor het land. P. is verdeeld in 22 districten, waar-
van er 3 op de Azoren en 1 op Madeira bestaan, welke
eilanden dus niet tot de koloniën gerekend worden.
L i t. : G. Diercks, Port. Geschichte (1927) : T. Le-
grand, Histoire de P. (1923); Hans Meyer, Das port.
Kolonialreich der Gegenwart (1918) ; L. de Poncins,
Le Portugal renait (1936). Derks.
III. Taal. Het Portugeesch is de meest Westelijke
Romaansche, dus Indo-Gcrm. taal. Gesproken in P.,
Galicië, de Azoren en Brazilië en voorts in creolisee-
ringen. Verschilt van het Spaansch, o.a. door minder
Arabische, doch meer Fransche leenwoorden en neus-
klanken. De oudste voorbeelden van het gebruik van
het Portugeesch als schrijftaal zijn van rond 1200.
L i t. : Re vista Lusitana, Frei Domingos Vieira,
Tesouro da lingua portugueza (6 dln. 1873). Weijnen.
IV. Portugeesche letterkunde. Tot de eerste uitin-
gen der Port. letterkunde behoort de Gallicisch-Port.
lyriek (13e e.), verzameld in Cancioneros (ruim
2 000 verzen). Men onderscheidt: 1° de autoch-
t h o n e lyriek, die, buiten de Moorsche poëzie
om, Oosterschen invloed verraadt, wellicht van psalm-
vertalingen, bekend door kerkelijke liturgie en de be-
devaarten naar Santiago de Compostela. Het vroegste
vers (1199) wordt toegeschreven aan koning Dinis, den
grooten troubadour. 2° De Cantigas de Amor
enCantigas de Amigo, die sterk de ken-
merken dragen van de Proven Qaalsche lyriek. Het
oudste vers van dit genre (1189) is van Pay Soarez de
Ta vei roos. Het proza (enkele documenten einde 12e e.}
vindt als litterair instrument eerst toepassing (begin
14e e.) in de kronieken, in religieus-
ascetische werken, in heiligenlevens
en legenden. Merkwaardig zijn de geslachts-
registers („livros de linhagem”), o.a. van D. Pedro,
Conde de Barcellos (1289-1354), die tot de Bretonsche
sagencyclus teniggaan. De meeste van de vroeg-Port.
vertalingen der Bretonsche legenden zijn verloren, be-
halve die van de Historia dos Cavalleiros da Mesa
Redonda e da Demanda do Santo Graal. Uit deze
Arthur-legenden komt voort het proto-type van de
ridderromans: Amadis de Gaula (ca. 1350), waarsch.
geschreven door Joao de Lobeira. Epische gedichten,
gelijk aan de Fransche en Spaansche, kent de Port.
lit. niet. Een enkel episch gedicht, maar van veel
lateren datum dan het Chanson de Roland of het Poema
de Mio Cid, is het Poema da Batalha do Salado van
Alfonso Giraldez (1340). Door de afwezigheid van
epische lyriek ontbrak ook het materiaal voor de ro-
mances. Zij ontstaan wel, maar geheel on der Spaanschen
invloed. In deze periode schrijven de Port. dichters
zelfs Spaansch. De kroniekschrijvers der 15e eeuw
waren in dienst der koningen. De eerste groote Port.
historiograaf is Femam Lopez (ca. 1380 - ca. 1460).
Zijn opvolger Gomez Eanez de Zurara (ca. 1410- ’74)
zette zijn Cronica de D. Joam voort. In deze eeuw wor-
den ook reeds Lat. en Gr. Klassieken vertaald, onder
aanmoediging van koning Duarte (1391-1438).
In de 16c eeuw begint voor P. het roemrijkste
tijdperk (ontdekking van den Zeeweg naar Indië). Het
stelt zich open voor de Ital. Renaissance. Gil Vicente
(ca. 1465-1536) legde den grondslag voor het drama,
B. Ribeiro (1482-1522) en Cr. Falcao (ca. 1512- ’53)
voor de lyrische liefdespoëzie (invloed der Ital. klas-
sieken) en Fr. de S& de Miranda (1485-1558), de Huma-
nist van Portugal, voor de bucolische poëzie. Jorge
de Montemör (1520- ’61), vnl. Spaansch schrijvend,
behoort om zijn Diana (naar den geest zuiver Portug.)
onder de belangrijkste bucolische dichters. Op drama-
tisch gebied is het aantal epigonen van Gil Vicente
omgekeerd evenredig aan hun artistieke conceptie.
Te noemen zijn de cx-Franciscaner monnik Antonio
Ribeiro (1520- ’91), bijgenaamd Chiado (de spotvogel).
Moraliseerende allegorieën schrijven o.a. Antonio
Prestes (een Auto da Ave Maria), de blinde Balthazar
Diaz, Jorge Pinto, Anrique Lopez. Een eigen plaats
neemt Jorge Ferreira de Vasconcellos (1515- ’63) in,
die in zijn Eufrosina en andere stukken het toenmalige
stads- en hofleven uitbeeldt (invloed van de Sp.
Celestina?). Ook Luis de > Camoes (1524- ’83) schreef
voor het tooneel; het geniaal dichterschap van dezen
rustelooze, die geen tooneel tot zijn beschikking had,
vindt zijn uitdrukking in het grootsche nationale epos:
Os Lusiadas. De zee en de ontdekkingsreizen hebben
in deze gouden eeuw der Port. letterkunde de motieven
geleverd voor de belangrijkste litteraire momumenten.
Navolgers van Camoes zijn o.a. de zgn. „Quinhentis-
tas” (16e-eeuwers): Joao Lopes Leitao, Antonio de
Abreu, Luiz Franco, Femao Alvaras d’Oriente. Ber-
nardo Gomes de Brito verzamelde twaalf van deze
verhalen in: Historia Tragica-Maritima (2 dln. 1735-
’36). Van historisch belang zijn de „Cartas” van Aionso
107
Portugal
108
de Albuquerque (1461-1516), gouverneur van Indië.
Trots al het exotische van dit soort verhalen bleef de
ridderroman in trek: Clarimundo en Palmeirim de
Inglaterra van Francisco de Moraes (ca. 1550) werden
door een heele reeks gevolgd. De mystieke en religieuze
lit. verrijken Frei Heitor Pinto (1528- ’84), Amado
Arraez (1530-1600) en vooral Frei Thomé de Jesus
(1529- *82).
De kunstmatigheid en opgeschroefdheid, kenmerken
van de 17e-ecuwsche Europ. letterkunde, tastten ook
de Port. „seiscentistas” aan. De belangrijkste figuur is
D. Francisco Manuel de Mello (1608- *66) met „Carta
de Guia de Casados”, verder zijn te noemen Diogo Ca-
macho met burleske verzen en Soror Violante do Ceo
met religieuze poëzie. Mystiek dichter is D. Francisco
Child Rolim dé Moura (1572-1640), die in zijn dorre
„Os Novissimos do Homem” de vier uitersten bezingt.
Karakteristieke dichtwerken uit de 17e eeuw vindt
men bijeen in de beide verzamelwerken Fenix Ren as -
cida (5 dln. 1716- ’28) en Eccos que o Clarim da Fama
da (2 dln. 1861- *62). De schaarschte aan profaan proza,
evenals trouwens aan andere litteraire uitingen, is
opvallend: Portugal doorleeft de 60-jarige Spaansche
overheersching. De vermaarde minnebrieven van de
non Marianna Alcoforado (1640-1723), waarvan de
oorspr. tekst verloren is, zijn als het eenige zuiver ge-
voelde voortbrengsel van dezen tijd te beschouwen
(Braga). De ridderroman rekt zijn bestaan nog met
wanproducten als Christus da Alma van Gerardo de
Escobar en Desmaios de Maio van Diogo Ferreira
Figueiroa. Ten slotte hooren bij deze periode de 15 dln.
preeken van den Bossuet van Portugal, den Jezuïet
Antonio Vieira (1608- ’97).
In de 18e c. begonnen ook in P. de Arcadias welig
te tieren: de Arcadia Ulyssiponense en de Nova Arca-
dia. Zij streven naar zuivering van Gongoristischen
wansmaak. Antonio Diniz da Cruz e Silva en Pedro
Antonio Gorrea Garcao (1724- *72) zijn de meest pro-
minente dichters der eerste Arcadia. Een vruchtbaar
poëet met zuiveren stijl is ook Francisco Manuel do
Nascimento (Filinto Elyseo). Het purisme tot in het
uiterste doorgevoerd verstikte op den duur de poëzie.
Door oprichting van de Nova Arcadia trachtte José
Agostinho de Macedo (1761-1881) vernieuwing te
bereiken; naast hem is nog te noemen Elmano Sadino
(Manel Maria Barnosa du Bocage) (1765-1805).
De eerste decennia der 19e eeuw vormden een tijd-
perk van onrust (Fransche overheersching en twisten
tusschen Miguelisten en Constitutionalisten). Terug-
gekeerde ballingen brachten de Romantiek: Almeida
Garrett (1799-1854) voerde de lyrische romantiek en liet
historisch tooneel in, en Alexandre Herculano (1810-
*77) schreef hist. romans en geschiedk. werken. Deze
beide figuren domineeren de laat ingezette romantische
periode. Herculano had tal van navolgers: Antonio de
Oliveira Marreca (1805- ’89), Joao de Andrade Corvo
(1824- ’90), Amaldo da Gama (1828- *69). In een nieuwe
phase trad de Romantiek met Camillo Castello Branco
(1825- *90), in wiens laatste werken het Realisme reeds
doorbreekt. Francisco Gomes de Amorim (1827- *92)
werd zeer populair door zijn spelen en sentimenteele
poëzie. Als reactie tegen de romantische uitwassen
ontstond in 1865 de groep van Coimbra, zoowel op
Duitschland als op Frankrijk georiënteerd. Tot hun
woordvoerders behoort Anthero de Quental (1842- *91),
wiens werken een overgang vormen naar het Realisme.
De grootmeester van het Port. Realisme is José Maria
d 2 E<;a de Queiroz (1843-1900), die vooral sociale pro-
blemen behandelt. Joao de Deus (1830- *96) zoekt zijn
inspiratie onder het eenvoudige volk. Joaquim Guil-
hermo Gomes Coelho (Julio Dinis) (1839- *71) neemt bij
voorkeur het „bourgeois** -type tot voorwerp. De
criticus van dit tijdperk is Theophilo Braga (1843-
1924). Antonio Nobre (1867-1900) werd als dichter der
vorige generatie algemeen gewaardeerd; „saudade” ,
de melancholische trek van heel de Port. lit., kenmerkt
zijn werk bijzonder.
Lit.: A. Forjaz Sampaio, Hist. du lit. port. (3 dln.
1928-’32) ; G. Le Gentil, La litt. port. (1935). Terlingen .
V. Beeldende kunst. A) Bouwkunst. Uit de
Romeinsche en Moorsche perioden zijn vrijwel geen
resten over; een eigen architectuur begint met het zelf-
standigworden van het land in de 12e e. Belangrijke
Romaansche monumenten zijn de kathedraal
van Coimbra (eerste hoofdstad), met een weerbaar,
burchtachtig karakter (ca. 1150), de Tempelierskerk te
Thomar (1162), het zeer groote klooster te Alcoba<ja
(1148-1222), dat reeds Gotische vormen vertoont,
evenals de Dom van Evora (1185-1204). De G o t i e k
ontplooit haar grootsten luister in het prachtige kloos-
ter van Batalha, het nationale heiligdom, begonnen
1385, met rijke kloosterkerk en kapellen. Engelsche
stijl-invloed is onmiskenbaar. Verder de kathedralen
van Silves, Funchal (op Madcira) en Porto. De over-
gang van Gotiek naar Renaissance doet in P. een eigen,
nationalen stijlvorm ontstaan, den E m a n u e 1-
s t ij 1 (naar den koning van dien naam), een mengsel
van Gotische, Renaissance- en Moorsche motieven.
Het hoofdwerk is het klooster van Belem, met zeer
groote, rijk versierde kruisgang. Verder o.a. de be-
roemde Capellas imparfeitas (onvoltooide kapellen)
aan de kloosterkerk te Batalha.
Hierop volgt een streng-Ital. periode, met den Ital.
architect Terzi e.a. (S. Vicente de Fora te Lissabon
naar het voorbeeld van de Gesü te Rome).
Uit de late Renaissance en de Barok
zijn te noemen de Sta. Engracia te Lissabon, hospitaal
en Slot te Braga, het reusachtige klooster te Maf ra en
het koor van den Dom te Evora. In 1785 wordt Lissa-
bon door een aardbeving verwoest en het resultaat is
een typisch 18e-eeuwsch stedebouwkundig geheel met
gebouwen in een gematigden laten barokstijl. Deze
stijl heeft tot op heden stand gehouden, ondanks pogin-
gen van jongere architecten (w.o. Raul Lino) om tot
moderne vormen te komen.
Lit.: Feilchenfeld, Meisterwerke d. Baukunst in P.
(1903); A. Iiaupt, diverse werken: Watson, Portuguese
architecture (1908). v. Embden,
B) Beeldhouwkunst. Voorbeelden van Romaansch
en Gotisch werk zijn alleen bewaard in graftomben en
architectuur-versiering. Romaansch is de tombe in
Paco de Sousa. Gotisch zijn: Alcoba<;a, Braga, Lissa-
bon, Sao Marcos. De voornaamste Gotische kunstenaar
is Diogo Pires. Met den Emanuel -stijl gaan Spaansche
(Santa Clara in Coimbra en Braga) en Fransche beeld-
houwers (Renaissance-kansel in Coimbra, Belem) reeds
den boventoon voeren. In de 18e e. is nog eenigszins
belangrijk J. Machado de Castro, een decoratief talent
van het vroege Klassicisme. De 19e e. (Soares dos
Reis) en de 20e e. (Teixeira Lopes) sluiten zich aan bij
Frankrijk.
C) Schilderkunst. Het oudste bewaarde stuk is
tevens het schoonste, een werk van eerste grootte: het
Vincentius-altaar van Nuno Gontjalves (ca. 1460) in
Lissabon (museum). Een alg. bloei brengt de Emanuel-
periode mee, waarin onder Ned. invloed wordt ge-
109
Portugeesche Noord — Porfcunal
110
werkt, o.a. door Jorge Aifonso (f1551), Gregorio Lopes
(f1550), Fiqueiredo, Fray Carlos en Grao Vasco
(f1542). Van hun werk zijnook vele kerkschilderingen
bewaard. In den Barok-tijd vervalt de schilderkunst.
Een 18e-eeuwsch meester van eenige beteekenis is De
Sequeira. De 19c en 20e e. staan onder Fr. invloed
(Lupi, Silva Porto, Columbano, Malhoa).
Portugeesche IVoorcI, benaming van de op de
Westkust van Spanje en Portugal gedurende de zomer-
maanden veelvuldig voorkomende N.W. en N. winden,
welke uiteraard door de tijdelijke en plaatselijke
luchtdrukverschillen worden veroorzaakt.
Portugeescli-Guinca, » Guinea.
Portugecsch-Indië, > Goa.
Portugccsch-Oost- Afrika, ook Mozam-
bique, Africa Oriental Portugue-
s a genaamd, Port. kolonie in Oost-Afrika vanaf de
Jtovoema tot en met de Delagoa-baai (I 536 G 6-7).
P. neemt het vlakke kustgebied tusschen den Ind.
Oceaan en den steilrand van het Oost-Afrik. hoogland
in; alleen in het N. reikt de kolonie tot in het bergland
van het Njassa-meer, evenals in het Zambesigebied.
Opp. 771 000 km 2 , ong. 4 millioen inwoners.
De kust is moerassig en daardoor ongezond;
de talrijke delta’s wisselen af met inhammen, waarvan
Sofala- en de Delagoa-baai het verst naar binnen drin-
gen. Ten N. van de Zambesi komt veel heuvel- en berg-
land voor, ten Z. ervan wijkt het bergland verder binnen-
waarts. De rivieren, o.a. Zambesi en Limpopo, voeren
veel slib naar hun monding. Zij vormen veel stroom-
versnellingen, zoodat de bevaarbaarheid niet groot is.
Het klimaat is tropisch; de temp. is er hoog
(22-28°), mede een gevolg van den warmen Mozam-
bique-stroom. De Oostenwinden voeren tegen den
steilrand veel regen aan; de eigenlijke laagvlakte heeft
slechts regen in het zomerhalfjaar (Nov.-Maart), waar-
door er de steppe overheerscht. De kusten en rivier-
strooken dragen oerwoud.
De bevolking bestaat uit gedeeltelijk nog
onafhankelijke Bantoe-Negers, o.a. Zoeloe-stammen.
Bij de komst der Portugeezen lagen er geordende
Negerstaten. De Portugeezen hebben hier niet veel tot
stand gebracht; gebrek aan kapitaal en energie zijn er
de oorzaken van. Eng. maatschappijen brachten eenige
welvaart. In het beneden-Zambesi -dal wordt suikerriet
aangeplant, op de hoogere deelen koffie, in de kust-
landschappen en in het Zambesi -dal rijst. Voor vee-
teelt kunnen door de gevreesde tsetse -vlieg alleen de
hoogere deelen worden gebruikt. Delfstoffen, o.a.
koper, aardolie, goud en steenkolen, komen voor, maar
worden nog weinig geëxploiteerd.
P. ontleent mede zijn beteekenis aan de ligging vóór
het Eng. Rhodesia-gebied, dat over zijn havens in- en
uitvoert. Door den aanleg van spoorwegen werden
vooral Lourenzo-Marquez en Beira belangrijke havens.
G e s c h. De Portugeezen veroverden in 1507 de
stad Mozambique en breidden geleidelijk hun macht
uit. In de 19e eeuw poogde Serpa Pinto een verbinding
tot stand te brengen tusschen Port. Oost- en West-
Afrika, wat door Engeland werd verijdeld: de Eng.
Rhodesia-kolonie werd tusschen de twee Port. deelen
ingeschoven (1891).
L i t. : Negreiros, Le Mozambique (1904) ; Maugham,
Port. East Africa (1906) ; Meyer, Das port. Kolonialreich
der Gegenwart (1919) ; Anu&rio estatistico da Colonia de
Mozambique (1930). v. Velthoven.
Kerkelijke toestand. Port .-Oost-Afrika
vormt in zijn geheel de zgn. Praelatura nullius van
Mozambique (afhankelijk van de Congregatie der
buitengew. kerkel. zaken te Rome), residentie te Mo-
zambique, bediend door saeculieren en Franciscanen,
ca. 62 000 Katholieken.
Portugeeseh-West- Afrika, ook Angola,
Africa Occidental Portuguesa ge-
heeten, Port. kolonie vanaf den Kongo tot aan de
Koenene en in het binnenland tot het Kassai- en Zam-
besi -gebied (I 536 E 5-6). Opp. met de enclave > Ca-
binda ten N. van den Kongo 1 260 000 km 2 ; ong.
5 millioen inwoners.
P. is een deel van het Zuid-Afrik. hoogland, dat in
terrassen naar de smalle kustvlakte afdaalt; in het
Z.O. ligt een deel van de Kalahari -woestijn. De kust
is in het N. steil; ze gaat in het Z. in de duinenkust van
de Namib over en heeft hier een aantal goede, natuur-
lijke havens, o.a. die van Lobito en van Porto Alexan-
dre. Het hoogland, waarvan de uit graniet en gneis
bestaande ondergrond met roode laterietleem is bedekt,
is door de erosie tot een gebergteland gemodeleerd met
als hoogste verheffing de Moco (2 620 m). De van dit
hoogland stroomende rivieren moeten den steilrand
door middel van watervallen overwinnen, waardoor
zij alleen in den benedenloop bevaarbaar zijn.
Het klimaat is tropisch; de temp. wordt ver-
minderd door de hooge ligging van vele landschappen
en door den kouden Benguella-stroom, die zich langs
de kust beweegt. De Westrand van de hoogvlakte
heeft den meesten regen: oerwoud, met tegenw. ook
plantagebouw. Het eig. hoogland is meestal savanne;
ten Z. van Mossamedes de zandwoestijn Namib.
De bevolking behoort tot de Bantoe-Negers.
Aantal Blanken ong. 30 000; de invloed der Portugee-
zen is gering. Onlusten komen nog vaak voor. Portugal
had gebrek aan energie, kapitaal en arbeidskrachten.
Onder invloed van vreemd kapitaal, vooral uit
Engeland, ontstond er eenige welvaart. Belangrijkste
voortbrengselen: rubber, wilde koffie, suikerriet, katoen ,
visch, aardolie. Vroeger leverde dit gebied veel slaven.
Het verkeer is nog weinig ontwikkeld; het
dragersverkeer overheerscht. Een belangrijke spoorlijn
voert van Lobito langs de hoofdstad Nova Lisboa naar
Belgisch-Kongo (Katanga). Drukste havenplaatsen:
Loanda, Benguella en Porto Alexandre.
De Port. ontdekker Cao bevoer 1485- ’88 de kust van
Angola; in 1574 werd Loanda gesticht. Pas in de 19e
eeuw werd het binnenland in bezit genomen en poogde
Serpa Pinto Angola met Mozambique te verbinden,
welk plan door Engeland werd verijdeld (-> Portu-
geesch-Oost- Afrika).
L i t. : Negreiros, Angola (1901) ; Meyer, Das port.
Kolonialreich der Gegenwart (1918) ; Marquardsen,
Angola ( 2 1928) ; Schachtzabel, lm Hochland von An-
gola (1923). v. Velthoven.
Kerkel ij k e toestand. Reeds in 1596 is
in het kustgebied van Port.-West-Afrika een bisdom
Angola opgericht, met zetel te Loanda. Dit bestaat
nog, maar de kolonie wordt thans vnl. gemissioneerd
door de beide apost. praefecturen van Neder-Kongo
(residentie Landana, Priesters van den H. Geest, ca.
32 000 Kath.) en van Koebango (res. Gallangue, Pr.
v. d. H. Geest, ca. 375 000 Kath.) en de beide missies
van Loenda (res. Malanga, Pr. v. d. H. Geest, ca.
89 000 Kath.) en van Koenene (res. Hoeila, Pr. v. d.
H. Geest, ca. 19 500 Kath.).
Portulaoaceeën , > Posteleinachtigen.
Portunal (ook clarabella), orgelregister,
open fluit; zie > Orgel.
111
Porvoo— Positieve wet
112
Porvoo (Zweedsch: B o r g a a), Finsche stad
ten N.O. van Helsinki (X 720 C3); ca. 7 000 in w. In de
M.E. was de stad van veel beteekenis; ze heeft nog: een
groote kerk uit de 15e eeuw. In de 17e eeuw verliep de
handel. In de 18e w r erd P. bisschopsstad en onderwijs-
centrum. Sedert 1923 woont er de bisschop van het
Zweedsche diocees van Finland. P. heeft een haven
van 3 m diepte en een reede 5 km ten Z. der stad.
Industrie en houtuitvoer. fr. Stanislaus.
Pos (Acerina acerina L.), een soort van de fam. der
baarzen of * Percidae, leeft in Midden-, West- en
Noord-Europa. Kieuwdeksel met stekels bezet. 25 cm
lang en 150 g zwaar. Het lichaam is kort, ineengedron-
gen. Rug en zijden zijn olijfgroen, donker gevlekt.
Poseeren is het voor een schilder, een beeldhou-
wer of fotograaf aannemen van een karakteristieken
stand of houding, waardoor de kunstenaar in de gele-
genheid is om een portret te maken of naar het mensche-
lijk figuur te studeeren en hierdoor zijn kimstwerken
voldoende levensvol te maken. Poseeren kan een be-
roep zijn, zoo iemand noemt men dan een model.
Het beroepsmatig poseeren is niet zoo eenvoudig, men
dient de aan te nemen pose te begrijpen en deze goed te
kunnen volhouden tijdens de séance. Men laat voor een
gewone pose veelal 3 / 4 uur poseeren en geeft 1 / 4 uur rust.
Het zal meestal
de taak van den
kunstenaar zijn, in
zijn stuk zoo weinig
mogelijk te toonen,
dat de voorgestel-
de heeft geposeerd,
d.w.z. stilgezeten,
en zooveel mogelijk
een natuurlijk, on-
gedwongen aan zien
aan den persoon te
geven, zoowel bij
een stille houding,
als bij de weergave
eener beweging.
Etienne/ Poortenaar,
Poseidon (G r.
m y t h.), bij de Ro-
meinen > N e p t u-
n u s, zoon van Cro-
nus, broeder van
Zeus, echtgenoot van
Amphitrite. Bij de
verdeeling van de
wereld verkreeg hij
de heerschappij over
de zee.
Posen, 1° huidige P o o 1 s c h e prov. en stad.
> Poznan.
2° Voormalige Pruis, provincie; omvatte ca.
29 000 km 2 . Bij het verdrag van Versailles heeft
Duitschland groote deelen van de provincies P. en
West-Pruisen af moeten staan (> Poznan); het over-
geblevene werd in 1922 tot één provincie vereenigd
onder den naam: Grcnzmark Posen West Prcussen
met als hoofdstad Schneidemühl. Opp. 7 714 km 2 ; ca.
337 500 inw. (ong. 123 500 Kath.) Het gebeèle gebied
is gemodeleerd door het landijs. Er zijn dan ook vsch.
dalen, gescheiden door Glaciaal opgestuw r d materiaal.
Enkele zijn erg moerassig. Daarnaast treft men zooals
overal in de O. deelen der Noord-Duitsche laagvlakte
vele meren aan, terwijl ook de wouden een grooten
om vang hebben. Door de deeling der prov. heeft het
econ. leven zeer geleden en herstelt het zich eerst heel
langzaam. De bevolking leeft vnl. van landbouw en
veeteelt, maar voert een armelijk bestaan, v. Wijk .
Posidonius van Apamea, Grieksch wijsgeer van
de middelste > Stoa. * 135, f 61 v. Chr. Veelbereisd
man en begaafd schrijver, reeds in de Oudheid zeer ge-
roemd om zijn sierlijken stijl en uitgebreide weten-
schap. Door de religieuze richting van zijn denken heeft
P. de latere godsdienst-wijsgeerige stelsels voorbe-
reid; zijn invloed reikt over geheel de verdere wijsbe-
geerte van de heidensche en gedeeltelijk ook van de
Christel. Oudheid.
L i t. : K. Reinhardt, P. (München 1921) ; F. Sassen,
Wijsb. der Grieken en Romeinen ( 2 1932). F. Sassen.
Posilipo, 6 km lange heuvelrij aan de Z.W. zijde
van de Golf van Napels (Italië). De heuvelrij bestaat
uit tufsteen en is overdekt met talrijke villa’s, die
genieten van het prachtige uitzicht over de Golf en
den Vesuvius. De heuvelrij is genoemd naar de Villa
van Pausilupon (Grieksch, = Lenig de smart) van
Vedius Pollio. Heere.
Positie (muziek), de ligging der linkerhand
bij het bespelen der strijkinstrumenten; in de le p.
ligt de hand aan het hoofdeinde van den hals (de wijs-
vinger een toontrap boven de losse snaren); door de
hand steeds dichter naar den kam te verschuiven, ont-
staan de verdere p. Het aantal gebruikelijke p. ver-
schilt bij de onderscheidene strijkinstrumenten (bij
de viool tot 11).
De zeven standen van de schuif der schuiftrombones
noemt men ook posities. de Klerk.
Positief, 1° in de kristallographie
(kristaloptica) aanduiding van een bepaalde gedaante
van den indicatrix.
2° (Rug-positief) (muziek), -> Orgel (sub C).
3° (W i s k.) Een positief getal is een getal grooter
dan nul.
Positief lak, verbinding van schellak met alco-
hol, of van schellak met borax en water, ofvanamyl-
acetaat met acetonen kollodiumwol. P. 1. worden ge-
bruikt om photographieën geheel af te sluiten, retouche
te beschermen.
Positiestelsel, > Cijfer.
Positieve psyeholofjie, vrijwel synoniem met
> empirische of > experimenteele, in tegenstelling met
rationeele of speculatieve > psychologie.
Positieve wet (moraaltheologie) is
de wet, die door een vrije wilsbeschikking van God of
van een menschelijke autoriteit tot stand komt. Een
goddelijke p. w. w T as noodzakelijk, omdat de mensch
door zijn verheffing tot den bovennatuurlijken staat in
de natuurwet niet voldoende leiding vond voor zijn
gedrag. Maar ook in de natuurlijke orde w r as een posi-
tieve goddelijke wetgeving moreel noodzakelijk, vooral
113
Positieve zuil — Possibilisten
114
na den zondeval, o.a. wegens de moeilijkheid voor den
mensch de natuurwet volkomen te kennen. In het
Oude Verbond is deze wet aan den mensch gegeven en
in het Nieuwe Verbond aangevuld en vervolmaakt.
De menschelijke p. w. is afkomstig van het gezag in de
Kerk of in den Staat, en wordt gevormd door het com-
plex van kerkelijke- en civiele wetten. P. de Jong.
Positieve zuil, > Glimontlading.
Position (Fr., = stelling). Den grondslag van het
ballet vormen de vijf positions van de voeten.
Ie p.: voeten met hielen diametraal gesloten; 2e p.:
voeten uiteen in zijwaartsche
richting; 3e p.: de hiel van den
eenen voet raakt het midden
van den anderen; 4e p.: uit de
eerste p. gaat een voet diago-
naalsgewijze vooruit; 6e p.: bei-
de beenen zoo gekruist, dat de
teenen van den eenen voet den
hiel van den anderen raken.
T erlingen - L ücker .
Positivisme (p h i 1 o s.),
en kentheoretische opvatting,
die alleen de z i n n e 1 i j k e
waarneembare, positieve feite-
lijkheden voor kenbaar houdt.
Het bestrijdt alle metaphysiek
(> Scepsis), maar doet daar-
door zonder het te willen zelf
aan metaphysiek. Ook op na-
tuurwetenschappelijk gebied wil
het niets weten van een ver-
klaring der natuurverschijnse-
len; het wil deze enkel beschrij-
ven en zoekt hun statistische
wetmatigheid vast te stellen.
Eigenlijke grondlegger van het p. is reeds Hume.
Maar het dankt zijn naam, na Saint Simon, vooral
aan Aug. Comte, volgens wien het menschelijk denken,
na een theologisch en metaphysisch stadium, in het
ositivistisch stadium pas "zijn cindontwikkeling
eeft bereikt.
Tot de tallooze „positivisten” behooren o.a. Spencer
en Poincaré; verder Stuart Mill en Mach, die als het
positief gegevene enkel de bewustzijnsinhouden aan-
vaarden: het kennend bewustzijn en de gekende werke-
lijkheid vallen hier samen. Een neopositivistische
richting wordt voorgestaan door den zgn. „Wiener
Kreis” (Schlick, Camap, Reichenbach). t;. d. Berg.
Positron, positief electron (> Negatron).
Poso, afd. en onderafd. met gelijknamige hoofd-
plaats van de res. Manado, Ned.-Indië, gelagen aan de
Golf van Tomini. De afd. (VIT 160 nr. XII) is in het
binnenland bergachtig met tusschen de bergketens
langgerekte vlakten, waardoor de rivieren stroomen,
en een hoogvlakte, ca. 600 m, waarop het tot 300 m
diepe Poso-meer, dat afwatert door de Poso-rivier,
welker dal in het W. en het O. wordt afgesloten door
het Fennema-gebergte en het Pompangeo-geb., beide
tot 2 000 m hoog. De afd. wordt verdeeld in de onder-
afd. Poso, Kolonedale, beide met gelijkn. hoofdplaat-
sen, en Banggai, met de hoofd pl . Lowoek, en telt
241 422 inw. (1930), waarvan 191 Europeanen, 2 783
Chin. en 1 089 andere Vreemde Oosterlingen. De Inh.
bevolking, grootendeels Toradja’s, is in de strand-
kampoengs Mohamm., in de binnenlanden meest
heidensch, behalve rondom het meer, waar veel Prot.
Christenen zijn. Hier werkt het Ned. Zend. Genoot-
schap (Adriani en Kruyt). Het hoofdmiddel van be-
staan is de landbouw: rijst, maïs, klappers, in het ge-
bergte koffie. Sago -palmen leveren het volks voedsel
sago. Bosch producten worden verzameld: rotan, da-
mar. De veestapel is vrij belangrijk. De handel is vnl.
in handen van Chineezen en Vreemde Oosterlingen.
De uitvoerhaven is Poso, dat geregeld door de booten
der K.P.M. wordt bezocht. Olthof.
Possart, Ernst von, acteur. * 11 Mei 1841
te Berlijn, f 8 April 1921 aldaar. Kwam naar München
(1864) aan het hoftheater. Daar werd hij de groote
kracht voor romantische en klassieke karakterrollen.
Als intendant van de hofschouwburgen aldaar (sinds
1895) stichtte hij in 1901 het Prinzregontcntheater. Na
1905 wijdde hij zich uitsluitend aan declamatie. Hij
schreef vsch. werken over toonecl kunst. Tot zijn groote
ontdekkingen behooren Josef Kainz en Richard Strauss.
Werken: Die Kunst des Schauspielers (1907) ;
Erstrebtes und Erlcbtes, Erinnerungen aus meiner
BühnentStigkeit (1916). v. Thienen.
Possim ti , G a h r i ë 1, * Gabriël van de Moeder
van Smarten.
Posscssio, Romeinsch-rechtelijk de feitelijke
heerschappij over een zaak, toekomend aan een be-
paald persoon, die zich als eigenaar beschouwd wenscht
te zien, en beschermd door een ■> interdictum. P. en
eigendom zijn niet steeds in één en dezelfde hand ver-
eenigd. Over het verschil tusschen beide, alsmede
voor den „houder” (detentor) eener zaak, zie -► Bezit
(sub II). Hermesdorf.
Possessivum {= pronomen possessivum; < Lat.
possidere = bezitten) of bezittel ij k voor-
na a m w o o r d, term uit de grammatica. Het staat
bijvoeglijk bij een substantief, bijv.: heb je mijn boek
ook gezien; of vervangt dit en wordt dan verbonden
met het lidwoord van bepaaldheid, bijv.: al het mijne
is het uwe. Het p. drukt een zgn. betrekking van
bezit uit, die echter dikwijls geen werkelijke bezitsbe-
trekking is, bijv.: Je geklets verveelt me, hij verwaar-
loost zijn studie, terw ijl hij w r eet dat zijn toekomst op
het spel staat. Strikt genomen kan men dus alleen
spreken van een algemcene betrekking tusschen den
grammatischen persoon, die met het p. w r ordt aange-
duid, en het bepaalde begrip; zoodat in veel talen de
werkwoords-conjugatie possessief is : mijn werk = ik
w r erk; je werk = je werkt, enz. v. Marrewijk.
Possevinus, A n t o n i u s, Jezuïet, controver-
sist, geschiedschrijver en diplomaat. * 10 Juli 1633 te
Mantua, f 26 Febr. 1611 te Ferrara. Hij was vele jaren
volksmissionaris in Frankrijk en rector der colleges
te Avignon en Lyon. Gregorius XIII zond hem als
pauselijk legaat naar de hoven van Zweden (1577 en
1579), Rusland en Polen (1581).
Voorn, werken (geschiedk.) : Apparatus saccr
ad scriptores veteris et novi testamenti (3 dln., waarin
meer dan 8 000 schrijvers besproken worden) ; Bibliotheca
selecta qua agitur de ratione studiorum in historia
procuranda. — L i t. : Sommervogel, Bibl. de la Comp.
de Jésus (VI en XI) ; Dict. Théol. Cath. (XII) ; rastor,
Gesch. d. Papstc (IX) ; Studiën (CXIX 1934) ; Pierling,
Possevini misrio Sloscovitica (Parijs 1882). v. Hoeck.
Possibilisttm . Met dezen naam w'ordt een
fractie der Fransche socialistische partij aangeduid,
die in 1882 zich afscheidde van de Parti ouvrier fran-
cais socialiste. Zij werden aldus genoemd, omdat zij
het socialistisch partijprogram wdlden splitsen, ten
einde de tenuitvoerlegging mogelijk te maken. In
1892 splitsten zij zich in Allemannisten en Broussisten,
waarvan de eersten in 1896 de aanhangers van Louis
7
De vijf positioü8.
115
Possidius — Postduif
116
Blanc uitstootten, die daarop de Alliance Communiste
vormden . In 1899 kwam het tot een hereeniging. Borrel.
Possidius, Heilige, bisschop van Calama in Nu-
midië (vanaf 397), leerling, vriend en strijdgenoot van
St. Augustinus, met wien hij volgens eigen getuigenis
40 jaar lang in vertrouwelijk verkeer geleefd heeft. Hij
is de schrijver van een eenvoudig, doch betrouwbaar
Leven van St. Augustinus, waarin hij volgens eigen
verklaring heeft uitgeschakeld, wat deze reeds zelf
in zijn Belijdenissen had verhaald. Aan het slot
dezer levensbeschrijving geeft P. een vrijwel volledige
lijst (toch niet in allen deele volledig en nauwkeurig)
der werken, brieven enz. van Augustinus. Feest 16 Mei.
L i t. : Migne, Patr. Lat. (XXXTI, 33-66; XLVI,
5-26^ ; Dict. Théol. cath. (XII, niet juist); Lex. Theol.
Kirche (VIII). Claesen.
Possony, Hongaarsch voor > Bratislava.
Post, > Postwezen; (ra i 1 i t.) > Dubbelpost.
Post, 1° A 1 b e r t H e r m a n n, een der grond-
leggers der zgn. vergelijkende rechtswetenschap. * 8
Oct. 1839 te Bremen, f 25 Aug. 1895 eveneens tc Bre-
inen, waar hij „Landsgerichtsrat” was. Met Jos.
Kohier behoort hij tot de school der evolutionisten, en
wel tot de individueel -psychologische, in tegenstelling
met de sociaal -psychologische van Durkheim c.s.
Voorn, werken: Die Geschlecbtsgenossenschaft
der Urzeit und die Entstehung der Ehe (1875) ; Bausteine
für eine allg. Rechtswissenschaft auf vergleichend ethnol.
Basis (1880); Grundrisz der ethnologischen Jurisprudenz
(1885). Keulemans.
2° E 1 i s a b e t h Maria, schrijfster. * 22 Nov.
1755 te Utrecht, f 3 Juli 1812 te Epe. Schreef, in licht-
sentimenteelen trant, een roman in brieven: Het Land
(1787); een bundel impressies in proza en poëzie: Voor
Eenzamen (1789); Reinhart, of Natuur en godsdienst
(1792), benevens een aantal gedichtenbundels: Mijne
kinderlijke tranen (1792); Gezangen der Liefde (1794);
Ontwaakte zanglust (1807).
L i t. : Prinsen, in : De Gids (1915, I) ; J. Koopman,
in : De Beweging (1914, III). Piet Visser.
3° P i e t e r, architect en schilder. * 1 Mei 1608 te
Haarlem, f 2 Mei 1669 te Den Haag. Met van > Kampen
is hij de voornaamste, Klassicistisch geörienteerde
Ned. architect der 17e eeuw. Hij werkte veel met
hem samen. In Holland voerde hij talrijke belangrijke
werken uit (Mauritshuis, Waag te Leiden, Stadhuis
te Maastricht; zie afb. 5 en 6 op de pl. t/o kol. 816 in
dl. XIV). Schreden.
L i t. : A. Weissman, Gesch. d. Ned. bouwk. (1912).
Postabonnement. 1° In Ned. kan men zich
door tusschenkomst van de posterijen op alle biirnen-
en buitenlandsche couranten en tijdschriften abon-
neeren. 2° In N e d. is voor het binnenland tegen lager
tarief frankeering bij abonnement mogelijk bij verzen-
ding van minstens 500 nieuwsbladen en gedrukte
stukken [tegelijk. De afzender moet dan zelf de post
sorteeren. Het verschuldigde port wordt niet in opge-
plakte postzegels, maar tegen kwitantie betaald. Snel.
Voor België gelden nagenoeg dezelfde principes.
Zij maken het voorwerp uit van art. 124 vlg. van de
samengeordende wetten van het postwezen (coördi-
natie van 10 Sept. 1936). Voor de diensten door het
postkantoor bij de opname van het abonnement be-
wezen, eischt het beheer van de uitgevers, behalve het
frankeerport, een taks, waarvan het bedrag verandert
naargelang van de periodiciteit van het blad. Rondou.
Postbus of postbox. Er bestaat gelegenheid
in Ned. en België om stukken, na aankomst van elke
post, aan het postkantoor af te halen, door vooruitbe-
taling van een busrecht. De belanghebbende kan, onder
bepaalde voorwaarden, ook in den sluitingstijd stukken
af halen.
Postcheckambt (België) werd opgericht in
1913, telt heden (einde 1937) meer dan 400 000 reke-
ninghouders en wordt als een model-organisatie be-
schouwd. Zie verdere Postchèque-en-girodienst (voor
Ned.).
Postcheque- en girodienst, bedrijf, dat vnl.
ten doel heeft om betalingen mogelijk te maken zonder
het gebruik van contant geld (> Chèqueverkeer; Giro-
verkeer). De dienst ving in Ned. aan als gedecen-
traliseerd stelsel op 16 Jan. 1918, maar werd in 1924
gecentraliseerd, met vestiging van het centrale giro-
kantoor (Den Haag). Voor het gireeren is noodig een
kring (Ital. giro) van rekeninghouders. Door middel
van girobiljetten kunnen door hen bedragen van hun
rekening op die van hun crediteuren worden overge-
schreven. Voor betalingen aan niet-rekeninghouders
gebruikt men postchèques. Voor de afgifte
zendt men een advies aan de Girocentrale. Nict-reke-
ninghouders kunnen aan rekeninghouders gelden
overmaken door middel van stortingsformu-
lieren.
De voordeelcn van deze overdracht van geld be-
staan in besparing van tijd (de rekeninghouder kan zich
den gang naar een postkantoor besparen), porti (vrij-
dom van briefport voor de zendingen aan het giro-
kantoor), zegelkosten (daar de kennisgevingen, die de
kwitanties vervangen, vrij van zegel zijn), terwijl een
kostelooze en veilige bewaring van overtollige kasgel-
den geschiedt. Vsch. landen hebben onderling een rege-
ling getroffen, waardoor ook gelden op buitenlandsche
giro -rekeningen kunnen worden overgemaakt. Sommige
Ned. gemeenten hebben een eigen girodienst; die van
de gemeente Amsterdam is vrij belangrijk en kan door
ieder voor alle betalingen worden gebruikt. Snel.
Voor België, zie > Postcheckambt.
Postcommunio (= na de Communie) heet in de
Rom. en Ambrosiaansche liturgie het (tegelijk met de
» collecta en de > secreta volgens de feesten af-
wisselende) slotgebed der H. Mis, waarbij de slotzegen
(ook het zegeningsgebed, > Oratio super populum)
zich aansluit. Louwerse.
Pos teonsulaatsj aren, > Consulaatsjaren.
Postcredietbricf . In vele landen bestaat bij de
post een bijz. vorm van reiscrediet, dat door reizenden
wordt benut, die het meenemen van groote bedragen
willen vermijden. In Ned. zijn r e i s p o s t c h è-
queboekjes ingevoerd. De boekjes staan op
naam. Minimum bedrag 100 gld. Op vertoon kan geld
worden opgenomen. Het gebruik van reischèqueboekj es
is nog gering. # Snel.
Postduif (Columba domestica tabellaria). Reeds
in de oudste tijden werd de duif gebruikt voor het over-
brengen van berichten; thans nog o.a. voor militaire
doeleinden; in België en Ned. is de postduifhouderij
een sport geworden. De p. bezit een sterken trek naar
haar woonplaats, een uitmuntend gezichtsvermogen
en een zeer groot oriënteeringsvermogen. Recent on-
derzoek heeft aangetoond, dat dit laatste niet op een
geheimzinnig zesde zintuig, maar hoofdzakelijk op
gezichtsindrukken berust, waaraan ze zich bij het
terugvliegen oriëntcert.Vooral in den tijd van broeden
en voeding der jongen is de trek naar huis zeer sterk.
In de oudste tijden werden voornamelijk als postduif
gebruikt de thans nog als luxe-duiven gehouden
Bagdetten. Thans worden er voor gebruikt kruisings-
117
Postel — Postillen
118
producten van Eng. carriers en bepaalde huisduiven,
o.a. meeuwduiven en tuimelaars. Zeer beroemd zijn
de Antwerpsche en Luiksche p. De snelheid dezer
dieren kan zeer groot zijn, gemidd. 55 km per uur
(max. 100 km). De afstanden, die zij afleggen, zijn vaak
zeer groot, tot 1 000 km en meer. Huisvesting, ver-
pleging en training eischen veel zorgen en liefhebberij.
Het aantal p.-vereenigingen is in Ned. en België zeer
groot. Zij zijn bijna alle aangesloten bij den Bond voor
postduivenliefhebbers. Er bestaat in Ned. ook een
rijkspostduivendienst, gevestigd te Den Haag, en
ressorteerend onder het ministerie van Defensie, welke
ook samenwerkt met particulieren (vaste en ver-
plaatsbare stations). Verheij.
Postel, Norbertijner abdij bij Retie, in de Antw.
gem. > Mol ; ca. 1140 door de abdij van Floreffe ge-
sticht als pleisterplaats voor reizigers ; in 1619 tot
abdij verheven. P. bediende tot de FYansche Revolu-
tie vscli. parochies in het bisdom Den Bosch; in 1797
werd de abdij opgeheven, doch in 1847 hersteld.
L i t. F. Prims, De O.L.Vr.-abdij der Norb. te P.
(1915). Th. Heijman.
Postel, MariaMagdalena, Heilige. * 28 Nov.
1756 te Barfleur (Fr.), f 16 Juli 1846 te St. Sauveur-le-
Vicomte. Werkte tijdens de Revolutie onder de ver-
waarloosde jeugd. In 1807 stichtte zij de Congr. der
zusters van de Christelijke Scholen en van Barmhartig-
heid, waarvoor in 1832 de voormalige Benedictijnen-
abdij St. Sauveur-le-Vicomte tot moederhuis werd in-
gericht. Heiligverklaard 1925. Feestdag 17 Juli. In
Nederland telt de Congregatie 14 huizen (ziekenhui-
zen en bewaar- en naaischolen). Moederhuis op het
kasteel te Boxmeer. Tevens huizen in de prefectuur
van Malaag.
L i t. : Leven door mgr. Legoux, Ned. bewerking d. A.
Wijtenburg O. Carm. ( 2 1931).
Postcleinachtlgcn (Portulacaceeën), planten-
fam. met 17 geslachten, vnl. in Amerika. De kelk
bestaat uit twee bladeren, de bloemkroon is 5- (soms
4- of 6-) bladig;
3-15 meeldra-
den ; de vrucht is
een doosvrucht
met centralen
zaaddrager.Bijz.
nut hebben de
vertegenwoordi-
gers van deze
fam. niet. Por-
tulaca grandiflo-
ra uit O.-Indië
dient als veel-
kleurige sier-
plant. Andere ge-
slachten .zijn :
montia, Russi-
sche of winter-
postelcin en Ca-
landrina. Poste-
lein (Portulaca
oleracea var. sa-
liva) wordt als
groente gebruikt. Deze heeft roodachtigen stengel en
gele bloemen; vraagt veel warmte.
Posteiiibryonaal noemt men de ontwikkelings-
phase van het jonge dier, welke volgt op het embryo-
nale leven, dat in het moederdier of binnen de eihuid
of de eischaal verloopt.
Posten is het uitzetten en betrekken van wachten
bij de toegangen van een bedrijf, waarin gestaakt wordt,
welke wachten dan tot taak hebben te trachten even-
tueel werkwilligen, zoowel in als buiten het bedrijf,
van het verrichten van arbeid te weerhouden.
Postc-rcstante (postlagemd, post office), post-
stukken, welke door den geadresseerde ton postkant ore
worden afgehaald. De adreszijde bevat daartoe een
aanduiding, meestal bovenstaande term. De stukken
worden alleen afgegeven aan bezitters van een identi-
teitsbewijs.
Posterholt, gem. in de Ned. prov. Limburg
(XVI 448 C/D 4), grenzende aan Duitschland. Opp.
1 198 ha (zand-, klei- en veengrond; 74 % bouwland);
2 101 inw., w.o. 12 niet-Kath. (1 Jan. 1937). Er is
landbouw, veeteelt en industrie (textielfabr. met 170
arbeiders). P. heeft een landbouwhuishoudschool met
opleidingsschool voor leeraressen bij het landbouw-
huishoudonderwijs. P. vormde vroeger met Vlodrop
één schepenbank en één parochie en werd in 1277 een
deel van het ambt Montfort. In 1772 werd P. tot
parochie verheven. Jongen .
Posterijen, Postwezen.
Postglaciaal, > Ijstijden.
Postglossatoren (ook wel genaamd: Bartolis-
ten, commentatores, dialectici), rechtsgeleerden, die
zich (vooral te Bologna) sedert de helft der 13e tot
het eind van de 15e eeuw toelegden op de beoefening
van het Rom. recht (opvolgers der > glossatoren).
Doel is vnl.: het Rom. recht aan te passen aan de
behoeften van het practische rechtsleven van dien tijd.
De p. hebben zich niet steeds weten vrij te houden van
overdrijvingen; desondanks oefenden zij grooten in-
vloed uit in Italië en elders in Europa. Een der belang-
rijkste figuren is > Bartolus di Sassofcrrato (1314- ’57).
L i t. : v. Savigny, Gesch. d. röm. Rechts in M.A.
(V 2 1850) ; J. L. J. v. d. Kamp, Bartolus de Saxoferrato
(diss., Amsterdam 1936). Hermesdorf.
Post hoe, ergo prop ter hoe (Lat.) = Daarna
en dus daarom. Uitdrukking, gebruikt met betrekking
tot de valsche conclusie, dat hetgeen op elkaar (tempo-
reel) volgt, ook uit elkaar (causaal) moet volgen; bijv.
een ramp na het verschijnen van een komeet.
Posthoorn, een verouderd koperen blaasinstru-
ment van de familie der hoorns en trompetten, waarop
enkel natuurtonen mogelijk waren. Door toevoeging
van ventielen groeide uit de p. de > cornet & pistons.
Posthuina, Folkert Evert, Ned. land-
bouwkundige. * 20 Mei 1874 te Leeuwarden. Was
1914- ’18 minister van Landbouw, Handel en Nijver-
heid (ministerie Cort van der Linden) en als zoodanig
leider der distributie van levensmiddelen enz. tijdens
den Wereldoorlog. Zijn stelsel, dat felle critiek onder-
vond en zeker gebreken bezat, heeft in ieder geval de
bevolking in de gevaarlijkste oorlogsjaren door den
nood geholpen, zonder dat het tot een volkomen ellende
kwam .
L i t. : Ritter, De donkere poort (z.j.) ; Brugmans,
De Wereldoorlog (1936). Verberne.
Postlmmc plooüng (geo 1.), hernieuwde
plooiing van reeds geplooid gebied, waarbij de hoofd-
lij nen gelijk blijven. > Plooi.
Postillen, afgeleid van Lat. post illa (verba) =
na deze woorden, of van posta (pagina) = de laatste
bladzijde; beteekent: korte verklaringen, die in som-
mige bijbeluitgaven na den tekst van O. en N. T. zijn
geplaatst. De meest bekende zijn die van Nicolaus
Lyrensis. C. Smits.
119
Postincunabel— Postwezen
120
Postincunabel. Drukken, na 1500 tot stand ge-
komen, noemt men postincunabels (in Ked. tot 1520,
in Duitschland tot 1540); drukken van voor dien tijd
heeten > incunabel.
Postkwitanties . De Postdienst belast zich met
het innen van kwitanties. In 1871 in Ned. inge-
voerd. Sedert 1922 bedraagt het recht voor betaalde
kwitanties 12V 2 cent, voor de aangeboden en onbe-
taalde 10 cent. Het maximum bedrag der kwitantie
bedraagt 1 000 gld.
Postliminhim (Lat., < post = nadat; limen =
grens), Rom. rechtsinstelling, krachtens welke de in
krijgsgevangenschap geraakte en daardoor een reeks
rechten verloren hebbende Rom. burger na terugkeer
op Rom. territoir zijn vroegere rechten, althans het
meerendeel daarvan, herkrijgt. Hermesdorf.
Postludiuin (Lat.), muziekterm voor naspel,
meestal bedoeld voor orgel.
Postraad , > Postwezen.
Postscriptum (Lat.) = naschrift; afgekort P.S.
Postspaarbank , > Spaarbank.
Poststempel of postmerk, stempel, dat
aan het kantoor van afzending en ontvangst op de
brieven en andere poststukken wordt geplaatst; meest-
al bestaande uit plaatsnaam en datum. Hiermee
worden de postzegels voor hernieuwd gebruik onge-
schikt gemaakt. Op groote postkantoren zijn stempel -
machines in gebruik, anders gewone hamerstempels.
Postulaat (< Lat.: postulare = vorderen), 1°
(p h i 1 o s.), wat wel is waar theoretisch onbewijsbaar
is, maar noodzakelijk moet worden aanvaard om be-
paalde feiten te kunnen begrijpen. Volgens > Kant
zijn de drie groote metaphysische waarheden (wils-
vrijheid, onsterfelijkheid der ziel, godsbestaan) postu-
laten van een a priori absoluut geldende zedewet.
2° > Postulant. v.d. Bng.
Postulant, kloostercandidaat, die zich bevindt
in den eersten proeftijd (postulaat) aan het noviciaat
voorafgaande. Volgens het hedendaagsch alg. kerkel.
recht is een postulaat van minstens zes maanden ver-
plicht in kloostergenootschappen met eeuwige
geloften en wel voor alle vrouwelijke candidaten en
voor leekebroeders-candidaten aldaar; voor priester -
candidaten en in het algemeen voor kloostergenoot-
schappen met enkel t i j d e 1 ij k e geloften alleen
maar voor zoover de eigen constituties het voorschrij-
ven. C.I.C., can. 538-541. Schweigman.
Postulator, bijzonder in de processen tot heilig-
verklaring, de persoon, die als actor optreedt in het
proces, en daarom de bewijzen leveren moet. Hij moet
priester zijn en blijvend te Rome w^onen. Degenen, die
in de bisdommen de zaak beginnen en ze later in naam
van den p. voortzetten, zijn vice-postula-
toren en hangen in alles van den p. af. De p. moet
door de H. Congregatie der Riten als zoodanig erkend
worden na aanbieding van zijn geloofsbrieven, de vice-
p. moeten worden erkend door de bisschoppelijke recht-
bank. Zij moeten allen den eed afleggen de waarheid
te zullen voorstaan en op geenerlei wdjze bedrog te
zullen plegen, en later ook den eed, dat zij de geschrif-
ten van den dienaar Gods nauwkeurig zullen verzame-
len en voorleggen. Zij dragen de zorg voor de kosten,
moeten getuigen en bewijsstukken aan de rechtbank
aanbieden en de artikelen maken, waarover de getuigen
in het proces moeten ondervraagd worden. Zie C.I.C.
can. 2C 04 -2008, 2027, 2031, 2037, 2047. Drehmanns.
Postumius, naam van een Romeinsche gens,
met cognomen Albinus, die talrijke consuls heeft op-
geleverd onder de Romeinsche Republiek.
Lit. : Thesaurus Linguae Latinae (I 1900, i.v. Al-
binus).
Post urbem conditam (Lat.) = na de stich-
ting der stad (Rome), d.i. 21 April 753 v. Chr. Afge-
kort p.u.c. Hetzelfde beteekent p.R.c., nl. post
Romam conditam.
Postverbalia noemt men in de grammatica der
Indo-Germaansche talen de naamwoorden, die van
een afgeleid werkwoord gevormd zijn, terwijl ze den
schijn wekken, dat deze werkwoorden van de naam-
woorden zijn afgeleid, bhv. verzoek ^ verzoeken,
handel < handelen, Lat. pugna < pugnare, enz.
Postvliegtuig, luchtvaartuig in gebruik bij het
burgerluchtverkeer uitsluitend tot het vervoeren van
poststukken. Men bezigt ervoor snelle land-, water- en
katapultvliegtuigen (bijv. aan boord van groote
oceaanschepen om tijd op den overtocht te winnen).
Het luchtpostvervoer dagteekent reeds van 1919. Over
het algemeen vervoeren de luchtvaartmaatschappijen
zoowel post als passagiers en vracht. Een uitzondering
maakt bijv. de Sowjet-Russische onderneming „Aéro-
flot”, welke de lijn Moskou — Wladiw r ostok bevliegt
vrijwel uitsluitend voor het postvervoer. Het speciaal
voor vervoer van post naar Ned.-Indië gebouwde Pan-
dervlicgtuig „Postjager” verongelukte bij zijn eerste
retourvlucht in 1933. Zie nog > Luchtverkeer; Ko-
ninklijke Luchtv. Mij.; Koninklijke Ned.-Ind. Luchtv.
Mij.: Sabena. Koppert.
Postvorta, •> Antevorta.
Postvulkaniselic verschijnselen zijn zwak-
ke nawerkingen van uitgedoofde vulkanen.^ Vulka-
nisme.
Postwezen. A) Begrip. Post in modernen zin is
een groot bedrijf van den staat voor het massale, snelle
en veilige verkeer van schriftelijke berichten, vooral
van brieven en drukwerken, verder van pakketten en
geld, ten behoeve van iedereen (openbaar bedrijf),
tegen vastgestelde tarieven. Uit het betalingsverkeer
heeft zich het postchèque- en girover-
k e e r ontwikkeld. Veelal zijn ook het telefoon- en
telegraafverkeer bij de post ondergebracht (> T e 1 e-
phonie en Telegraphie), uitgezonderd in
de Ver. Staten van Amerika. Tevens is de post dienst-
baar gemaakt aan het spaarbankbedrijf (post-
spaarbank), de uitvoering van sociale verzeke-
ringswetten, de aanneming van belastingbetaling e.d.
Vóór de spoorwegen beschikte de post over een zelf-
standig verkeersapparaat, met een belangrijk pers o-
nenverkeer. Door de autobus heeft de post
thans vooral in bergstreken (Duitschland. Zwitserland
en Oostenrijk) een deel van het personenvervoer weer
tot zich getrokken. Overigens laat zij door allerlei
transportmaatschappijen vervoeren (spoor, boot, vlieg
tuig). Alleen voor opbalen en plaatselijk bezorgen
heeft de post een eigen vervoerapparaat.
B) Geschiedenis, a) Oude tijd. De geschiedenis
van den geordenden postdienst gaat terug tot de groote
rijken in het Oosten (China, Egypte, Babylonië, As-
syrië, Phoenicië, Perzische Rijk). De post diende alleen
voor staats- en militaire doeleinden. Cyms schijnt den
eersten koerierdienst (angareion) met inrichtingen voor
het wisselen van paarden te hebben ingesteld. Het
Grieksche Rijk had voetboden (hemerod romen). In
het Romeinsche Rijk bereikte het p. een hoogen graad
van volmaking. Caesar gebruikte voor het overbrengen
van berichten ruiters, op gelijkmatige afstanden opge-
121
Postwezen
122
ateld (equites dispositi), waaruit het staatsberichten-
reisverkeer (cursus publicns) ontstond, voorzien van
„stationes” voor de wisseling van paarden en boden
(posita statio, waarvan de term post afstamt). De
stationes werden onderscheiden in mutationes en
mansiones, de eerste waren wissel-, de laatste rust-
plaatsen. Aanvankelijk mocht de cursus publicus niet
voor het particuliere berichtenverkeer worden benut.
De kosten van onderhoud werden opgebracht door de
bewoners aan de groote wegen, die de gunstige verkeers-
ligging daarom als een last beschouwden. Toen het
Rom. Rijk uiteen viel, geraakte ook de postorganisatie
in verval, behalve in het Kaliefenrijk.
Eerst in de middeleeuwen ontwikkelde zich het
berichtenverkeer opnieuw door kerkelijke instellingen,
universiteiten en corporaties, die aan schriftelijk ver-
keer behoefte hadden. Re benden, monniken en pel-
grims namen brieven tegen belooning mede. De handel
was aanvankelijk op dit occasioneele verkeer aange-
wezen. Geleidelijk ontstonden geregelde bodediensten,
o.a. bij de Hanzesteden en de Duitschc ridderorden.
Ook de „Metz^er” -diensten speelden in midden-
Europa langen tijd een rol in het verkeer tusschen stad
en platteland, waar de slagers vee opkochten. Metter-
tijd stelden de steden speciale postboden aan.
In de 15e en 16e eeuw ontstond in Europa de
s t a a t s p o s t, die zoowel het staats- als het par-
ticuliere verkeer diende; in Frankrijk onder Lodewijk
XI in 1464; in Duitschland onder Maximiliaan I,
die in 1493 Franz von Tavis met den postdienst be-
lastte (en deze aan zijn geslacht verpachtte); in Enge-
land onder Jacob I in 1619, waaruit in 1635 een al-
gemeene postdienst ontstond. De postdiensten vormden
een bron van inkomsten voor den staat (fiscale doel-
einden) en werden vaak verpacht.
b) Het postwezen in den modernen tijd. Lang-
zamerhand traden de fiscale belangen naar den ach-
tergrond. De post werd een instelling ten dienste van
de alg. economische en cultureele belangen van een
land, zoodat ook niet en minder rendabele diensten
ten algemeenen nutte werden onderhouden. De ont-
wikkeling van het moderne p. wordt gekenmerkt door
een drietal belangrijke gebeurtenissen. 1° De opkomst
van de spoorwegen en de ontwikkeling van bet verkeer.
Wat de spoorwegen betreft, werd in alle landen bet
postnet bij den staat geconcentreerd (de post behoefde
niet meer een eigen vervoerapparaat te bezitten). Aan
het vervoer ter zee, m a i 1 p o s t, dat snel en regel-
matig transport van de scheepvaart verlangde, ver-
leende de staat veelal subventies (Engeland 1837,
Ned. en Italië in de 60er jaren, enz.). 2° Een tweede
belangrijke gebeurtenis vormde het uniformeeren der
tarieven, naar het voorbeeld van de Eng. post, waar
de voorstellen van Rowland Hill (Post office reform)
werden aanvaard en het one-penny porto voor brieven
werd ingevoerd. Dat tarief stelsel zag af van den af-
stand in het binnenland, de tarieven werden gediffe-
rentieerd naar het gewicht en door middel van post-
zegels vooruit betaald. 3° De totstandkoming van de
Wereldpost unie (Union postale universelle,
Welt post verein of Algemeene Postvereeniging). Von
Stephan, die het verbrokkelde Duitsche postwezen
had geconcentreerd, was de leider van het eerste Inter-
nat. Postcongres te Bern in 1874, waar uniforme ta-
rieven voor hei. internat, postverkeer w’erden vast-
gesteld en het transito verkeer werd geregeld. Tevens
werd een permanent Internat. Bureau te Bern inge-
steld. Aanvankelijk traden tot de vereeniging 22 landen I
toe, met een uitgestrektheid van 37 millioen km 2 en
102 millioen inwoners. Bij het 25-jarig bestaan in 1899
besloeg het gebied 350 mi 11. km 2 met 1 075 mill. in-
woners. Thans omvat deze unie alle zelfstandige
landen der wereld.
C) Postwezen in Nederland. Het p. is hier ont-
staan uit het gebruik van voetboden door den staat
of de grootere steden. In 1752 trad een gecentraliseerde
staatspost in werking, maar deze bleef voorloopig be-
perkt tot de staten Holland en West-Friesland. In
1803 werden de overige provincies aan de staatspost
getrokken. Tijdens de inlijving bij Frankrijk golden de
Fransche postreglementen, die tot 1850 van kracht
bleven. Van 1850 af was alleen de staat bevoegd tot
bet intercommunaal postverkeer (post monopolie).
Betaalde tot dan, de geadresseerde het briefport, voort-
aan mocht dit ook door den afzender geschieden. In
1870 kwamen de gedwongen frankeering door den af-
zender en de uniforme brief porti. De briefkaarten
werden ingevoerd in 1869, de postwissel in 1871, de
Rijkspostspaarbank en het pakkettenvervoer (tot
5 kg) in 1881. Het pakketvervoer was reeds in handen
van een particuliere onderneming (Van Gend en Loos),
zoodat de post voor dezen dienst geen monopolie ver-
kreeg.
Thans geldt de Postwet van 1891 met de daarna ge-
volgde Kon. Besluiten. In 1913 werden Posterijen, Te-
legraphie en Telephonie (P.T.T.) aangewezen als
staatsbedrijf, zoodat jaarlijks een afzonderlijke be-
groeting moet worden opgemaakt. De leiding berust
bij den directeur-generaal der P.T.T.
Voor het toezicht op de uitvoering van den dienst zijn
7 inspectieafdeelingen en één inspectie der spoorweg-
postkantoren, alsmede 18 telefoondistricten ingesteld.
De inspecteurs oefenen toezicht uit op de post-, bij-,
en hulppostkantoren, poststations en postagentschap-
pen. De post- en telegraafkantoren te Amsterdam, Den
Haag, Rotterdam en Utrecht ressorteeren rechtstreeks
onder het hoofdbestuur. Aan het hoofd van een post-
kantoor staat een directeur.
In 1918 werd een > Postchèque- en girodienst inge-
steld. In 1920 begon men het luchtpostvervoer te
organiseeren. In 1927 werd een Postraad inge-
steld, welke tot taak heeft den betrokken minister en
den directeur-generaal desgevraagd of uit eigen be-
weging van advies te dienen. De Postraad houdt toe-
zicht op de wijze, waarop het staatsbedrijf der P.T.T.
aan zijn maatschappelijke functie beantwoordt.
L i t. : Postgids (I 1936): J. Bruns, Das Postwesen
(1907) ; H. J. Doedens, Wet tot regeling der Brievcn-
posterij (1918) ; W. Kiisgen e.a., Handwörterb. des Post-
wesens (1927) ; W. Rignalda, Hoofdtrekken geschiedenis
Ned. Postwezen (1895) ; C. F. D. Marshall, The British
Postoffice (1926) ; Sax, Die Verkehr3mittel (II 1920) ;
L'Union postale Universelle, 1874-1924, Mémoire pu-
blié par le Bureau international, Genève. Snel.
D) Postwezen in België. De eerste systematische
organisatie van het postwezen in de Belg. provincies
dagteekent van de 16e eeuw, nl. van het jaar 1516,
waarin Maximiliaan van Oostenrijk aan Franz von
Taxis opdracht gaf een koerierdienst in te richten tus-
schen Brussel en Weenen. In 1543, onder keizer Karei
V, werd de dienst uitgebreid en werd Leonard von
Taxis tot alg. postmeester der Nederlanden benoemd.
Voor de locale diensten bleven nog de plaatselijke
boden bestaan, door den magistraat van hun stad ge-
commissioneerd. Een ordonnantie van 17 Maart 1701,
uitgaande van keurvorst Maximiliaan-Immanuel, gaf
nieuwe uitbreiding aan het postwegennet van het
123
Postwissel — Postzegelkunde
124
binnenland. Dit zelfde jaar werd voor de eerste maal
een alg. tarief voor gansch het land ingevoerd. Onder
het Franseh regime was het postwezen in België ge-
regeld door de wet van 16 Frimairc jaar V.
Het thans van kracht zijnde systeem berust op de
wet van 30 Mei 1879, aangevuld en gewijzigd door de
wet van 26 Juni 1889. Vlg. de wet van 1879 is het post-
wezen belast met: a) het inzamelen, vervoeren en uit-
deelen van alle briefwisseling van welken aard ook,
daarin begrepen monsters van koopwaren, zakenpa-
pieren, drukwerken en dagbladen; b) het uitgeven van
postmandaten; c) het innen voor derden van kwitan-
ties en andere effecten met of zonder protest; d) het
aannemen van > postabonnementen; e) het in ont-
vangst nemen van deposito’s en stortingen op de Alg.
Spaar- en Lijfrentekas ; f) het te koop stellen van
postzegels, enz. Door de wet van 28 Dec. 1912 werden
de postdiensten uitgebreid door de inrichting van den
postcheck- en girodienst. Verder zijn aan het post-
beheer de telefoon- en telegraafdiensten verbonden.
Na den Wereldoorlog werd het beheer der posterijen
eveneens belast met zekere werkzaamheden voor de
uitvoering der sociale wetten: o.m. het uitgeven van
pensioenkaarten en lijfrentezegels. De laatste coördina-
tie van de wetten, die betrekking hebben op het post-
wezen, dagteekent van 10 Sept. 1936. Rondou.
L i t. : Giron, Dict. de Droit adm. (II, s. v. Poste aux
Lettres) ; Pandectes Beiges (LXXVIII, s. v. Poste aux
Lettres) ; Officieel postboek van België (ed. 1 Jan. 1937).
E) Postwezen in Ned.-Indië. In den Compagnies-
tijd (> Oost-Indische Compagnie) was het particuliere
brievenvervoer aan strenge bepalingen gebonden, ten
einde het bekend raken van al, wat den handel der
O.I.C. betrof, te voorkomen. Het verkeer had bijna
geheel te water plaats, waarbij het zeer veel last onder-
vond van de zeeroovers. In de 17e en 18e e. was de
14-daagsche verbinding Batavia — Semarang de eenige
geregelde. Het eerste officieele postkantoor werd 26
Aug. 1746 te Batavia geopend.
Groote verbeteringen werden ingevoerd door Daen-
dels, die den grooten postweg, in de lengte over geheel
Java loopend (Anjer — Banjocwangi), ca. 1000 km lang,
liet aanleggen, waardoor de reis West — Oost van 40 tot
6 dagen werd verkort. Van hem is ook de instelling
van de geregelde paardenposterij.
Tegen w. organisatie. De post-, telegraaf- en
telefoondienst ressorteeren onder het dept. van Ver-
keer en Waterstaat. Voor den dienst is Ned.-Indië ver-
deeld in 6 inspectie-afdeelingen. Plaatsen, waar geen
post- of hulp -postkantoor is gevestigd, ontvangen en
verzenden de post door middel van: a) de districtspost,
ingesteld voor de geregelde uitwisseling van dienst-
brieven tusschen de ambtenaren in een gewest; b) den
ambulanten dienst langs de daarvoor aangewezen lijnen
van de Staats-spoor- en tramwegen; c) de aan boord
van vsch. schepen van de K.P.M. gevestigde fungeeren-
de hulp -postkantoren.
L i t.: J. H. Beer van Dingstee, De ontwikk. v. h.
Postwezen in Ned.-O.-Indië. De Indische Gids (1928,
988 vlg.).
Postwissel. Hiervan wordt in de practijk slechts
gebruik gemaakt voor overmaking van kleine bedra-
gen, omdat het postwisselrecht vrij hoog is. Er is geen
maximaal bedrag vastgesteld. Op de keerzijde van het
formulier, dat per gewone bestelling aan den geadres-
seerde wordt bezorgd, is plaats voor een endossement.
Voor buitenlandsche p. is een maximaal bedrag vast-
gesteld. De overmaking van gelden kan door middel van
de telegraaf bespoedigd worden (telegrafische p.).£neh
Post zegelkunde of philatelie (( Gr.
philos = vriend; ateleia = vrijdom van lasten) is de
studie der door de staatsregeeringen of van harentwege
gemachtigde ondernemingen uitgegeven postwaarden
(Victor Suppantschitsch). Hieronder vallen dus niet
alleen postzegels, maar ook portzegels, dienstzegels,
postbladen. briefkaarten, enz.
De uitvinding der postzegels wordt heden algemeen
toegeschreven aan James Chalmers, een Schot, die
reeds in 1834 gegomde proeven ontwierp. Den
Engelschman Rowland Ilill komt echter de eer toe,
ze ingevoerd te hebben (6 Mei 1840).
Uit den aard der zaak worden op postzegels in de
eerste plaats de regeerende vorsten af geheeld. Verder
beroemde personen en heiligen en ten slotte allerlei
zaken van meest onderscheiden aard.
Evenals alle landen gaf de Kerkelijke Staat van
1862-1868 vsch. series zegels uit, die wegens hun be-
trekkelijk hooge waarde veelvuldig nagemaakt zijn.
Toen in 1929 den paus weder wereldlijk gebied werd
toegekend, verscheen er onmiddellijk een serie zegels
met de beeltenis van Pius XI, sindsdien gevolgd door
vele andere.
Pas omstreeks 1860 is er voor het eerst sprake van
het verzamelen van postzegels. In het laatste deel der
19e e. ontwikkelde de p. zich tot de liefhebberij, die
tot in onze dagen nog groeiende is door het voortdurend
grooter wordende aandeel, dat de postzegels in de
geschiedkunde en de economie van alle landen gaan in-
nemen. Zelfs heeft de p. zich tot een wetenschap ont-
wikkeld, die ook de geschiedenis der posterijen vóór
1840 tot haar studiegebied heeft getrokken (leerstoel
aan de univ. van Baltimore; ph ilatel istisch proef-
schrift te Leipzig). De postzegel zelf is tot een
handelsartikel geworden, waarin jaarlijks over de
geheele wereld vele millioenen worden omgezet.
In tal van landen zijn postmusea ontstaan,
die kostbare collecties bevatten. Die in het Britsch
Museum (de Tapling-collectie) en in het Reichspost-
museum te Berlijn zijn de meest bekende. Ook Neder-
land heeft zijn postmuseum in Den Haag, waarvoor
de aan het Rijk vermaakte verzameling Waller den
grondslag heeft gelegd.
Organisatie. De philatelisten zijn over de geheele
wereld in vereenigingen en bonden vereenigd, terwijl
er ook een internationale bond bestaat. De eerste in
Ned. was de Ned. Postzegel verzamclaarsbond (1884),
in 1886 omgedoopt in Ned. Vereeniging van Postzegel-
verzamelaars. In Londen werd reeds in 1869 The
Royal Philatelic Society opgericht en in Frankrijk in
1874 La Société fran^aise de Timbrologie.
Door de behoefte aan onderling contact ontstonden
jaarlijksche bijeenkomsten, philatelistendagen ge-
noemd, de eerste in 1889 te Mainz. In Ned. in 1906.
In 1908 werd de Ned. Bond van Vereenigingen van
Postzegelverzamelaars opgericht.
Tijdschriften. Het eerste postzegelblad, dat in
1862 verscheen, was The Stamp-Collectors Review
and monthly Advertiser te Liverpool. In Ned. ver-
scheen in 1869 The Philatelic Magazine te Amsterdam.
Het leefde slechts kort. In 1870 kwam van denzelfden
uitgever (Com. v. Rinsum) De Timbrophilist, in de
Ned. taal geschreven. In 1884 verscheen het Ned.
Tijdschrift voor Postzegelkunde onder redactie van
A. Huart en in 1894 gaf de Ned. Ver. van Postzegel-
verzamelaars een standaardwerk uit over de Postwaar-
den van Nederland en zijn koloniën (3 dln.).
De eerste postzegelcatalogus (van Potiquet) ver-
125
Pot — Potentiaal
126
scheen te Parijs in 1861. De allereerste poging in Ned.
een catalogus uit te geven, was in 1863: „De postzegels
van alle rijken en staten”, door P. H. Witkamp. Later
kwamen nog de catalogi van Senf (1892), van Stanley
Gibbons (1893), van Yvert en Tellier (1895), van Michél
(1910), en reeds in 1867 Scott’s Standard Catalogue,
New- York.
Tentoonstellingen. De eerste postzegel tentoonstel-
ling in Ned. vond plaats in 1885 te Amsterdam. Een
internationale expositie had voor het eerst plaats in
1889, bij het 5-jarig bestaan der Ned. Ver. van Post-
zegelverzamelaars.
Lit. : Standaardwerk der postwaarden van Ned. en
koloniën (I en II Nederland, III Suriname en Cura^ao ;
1894-’95) ; Ilandb. der postwaarden van Ned.-Indië
(2 dln. 1923) ; W. G. Zwolle, Handl. voor speciaal-ver-
zamelaars van Ned. poststukken (1933) ; Postzegel-
kunde en Postwezen. Jubileumboek van het Ned.
Maandblad voor Philatelie (1852-1922-1932) ; P. C.
Korteweg, Landmailporten (1928) ; Het Ned. Maand-
blad voor Philatelie (Breda) ; De Philatelist (Rotterdam) ;
De Vraagbaak der Philatelie (uitgave van De Philatelist,
Rotterdam). Zwolle.
Pot, Hendrik, schilder. * Vóór 1585 te Haar-
lem, f 1657 te Amsterdam. Verdienstelijk genre- en
portretschilder, die sterke invloeden van Frans Hals
onderging.
Lit.: Thieme-Bccker, Allg. Künstlerlex.
Potaarde, > Aardewerk; Ceramiek.
Potala, klooster bij Lhasa (Tibet), tevens resi-
dentie van den dalai-lama. Een imposant bouwwerk,
omstr. 1650 door den eersten dalai lama gebouwd op
een heuvel. Het midden, dat de staatsievertrekken
bevat en de heiligdommen met de relieken der dalai-
lama ’s, vormt een groot blok, dat met zijn paviljoens
in Chineeschen stijl de rest van het bouwwerk over-
heerscht, waarin nog duizenden g kamers zouden
zijn. Hendricks.
Potamobius, > Rivierkreeft.
Potamogale, > Waterspitsmuis.
Potamogeton, > Fonteinkruid.
Potaseh is, chemisch gesproken, kalium-
carbonaat (K 2 C0 3 ). Werd vroeger in ruwen vorm
verkregen door hout in een pot te verasschen, tegenw.
uit kaliumzouten door een Leblanc-proces, door om-
zetting met magnesiumcarbonaat, of door electrolyse.
P. wordt vooral gebruikt in de zeep- en glasf abri cage.
Voor bijtende potaseh, zie > Kaliloog. Zernike.
Potawatomi- Indianen, stam der -> Indianen
van N.-Amcrika, Noordoostergebied; ten Z. van het
Michiganmeer; in de staten Michigan, Illinois en In-
diana.
Potcamp (Potkamp), G e r h a r d, apost. vica-
ris der Hollandsche Zending. * 1641 te Borne (Overij-
sel), f 16 Dec. 1705 te Leiden. Werkte 1665- ’81 als
missionaris in Twente en was 1681-1705 pastoor,
sinds 1697 tevens aartspriester van Lingen. Met alle
andere aartspriesters teekende hij 1701 de suppliek
ten gunste van Codde. Na diens schorsing weigerde
hij het gezag van Th. de > Koek te erkennen, doch toen
deze, uit Holland gebannen, zich te Emmerik vestigde,
ontving hij daar 3 April 1704 kennisgeving van onder-
werping namens P. en alle andere Lingensche missio-
narissen. Een jaar later werd P. als onpartijdig buiten-
staander tot apost. vicaris benoemd, ten einde een
scheuring te voorkomen. P. vestigde zich te Leiden,
waar hij, lichamelijk en geestelijk verzwakt, niets was
dan de strooman van Van -> Heussen. Op zijn sterfbed
teekende hij een herderlijken brief (14 Dec. 1705),
waarin de clerus tot vrede vermaand werd. P.’s be-
noeming, hoe goed bedoeld, bleek een vergissing; den
vrede hebben de maatregelen van dezen afgelecfden
man niet kunnen bevorderen. Zie ook > Hollandsche
Zending; > Oud-Katholieken. Rogier.
Lit.: Janssen (in: Nw. Ned. Biogr. Wbk., IV).
Potchef stroom, groot dorp in Transvaal; aan
de spoorlijn Pretoria — Kimberley, aan de Mooirivier,
in een vruchtbare vlakte. Ca. 15 000 inw. P. is in Dec.
1838 gesticht door en genoemd naar den voortrekker -
leider (chef) A. H. > Potgieter. Tot 1862 hoofdstad van
Transvaal (•> Pretoria); het is belangrijk als centrum
voor onderwijs : Theol. School der Doppers en univer-
siteitscollege en een der voornaamste landbouwscholen
met proef plaats. Besselaar.
Potemkin, Gregorius Alexandro-
w i t s j, bijgenaamd de T a u r i ë r, Russ. staats-
man. * 24 Sept. 1739 te Tsjisjewo (gouv. Smolensk),
f 16 Oct. 1791 in Bessarabië. P. trok als garde-vaan-
drig de aandacht van Catharina II, werd haar min-
naar en gunsteling in 1774 en behield als staatsman
haar vertrouwen tot aan zijn dood. In het binnen-
landsch bestuur was hij almachtig; hij verbond zijn
naam aan de feitelijke bezetting en kolonisatie der
Zuidelijke, op de Turken en Tataren veroverde provin-
ciën, stichtte daar een reeks van steden en havens;
verwierf zich een groot vermogen, waardoor hij te
St. Petersburg kon laten bouwen het Taurische paleis,
waar in 1905 de eerste Doema vergaderde.
Lit.: Brückner, P.’s Glück und Ende (1870) ;
Schiemann, Russische Köpfe (1916). v.Gorkom .
De muiterij op de Potemkin, een naar P. genoemd
Russisch oorlogschip, is een der voornaamste episoden
van de Russ. revolutie van 1905.
Poten. Cultuurgewassen, die voor een goede ont-
wikkeling in een meer nauwkeurig bepaald ruimte-
verband moeten staan, worden geplant of gepoot. In
den landbouw is dit vooral met aardappels het geval.
De pootaardappels (pootgoed) worden in met de
schop, den dichten of den hollen pootstok of poothout
(de zgn. boor) vooraf gemaakte poot- of plantgaten
gelegd, daarna met grond bedekt. De plaats van die
pootgaten wordt soms vooraf met den > markeur
bepaald. Ook wordt veelvuldig in de voor achter den
ploeg of in door den vorentrekker gemaakte geulen
gepoot. De poot- of plantgatmachine maakt het moge-
lijk de platgaten machinaal te maken, de aardappel-
pootmachine legt de aardappels in de gaten of sleuven
en maakt deze daarna ook weer dicht. Tabak, mangel-
w T ortels, koolsoorten en koolrapen, alsmede meerdere
tuinbouwgewassen worden eerst op een kweek- of
> plantbed uitgezaaid om later als jonge planten te
worden uitgeplant of verpoot. Dewez .
Potentiaal. 1° Electrische p. In een
electrisch veld wordt op geladen voorwerpen een
kracht uitgeoefend, m.a.w. indien zulk een lichaam
vrij beweeglijk is, zal het in het veld een verplaatsing
ondergaan. Omgekeerd zal er dus arbeid noodig zijn
om het geladen lichaam tegen de richting der kracht in
te verplaatsen. Nu kan men bewijzen, dat de arbeid,
noodig om een geladen lichaam in een electrisch veld
van een punt A naar een punt B te verplaatsen, geheel
onafhankelijk is van den weg, waarlangs men het li-
chaam van A naar B brengt. Om langs den w r eg 1 of
den weg 2 (zie fig.) te gaan, is dus telkens evenveel
arbeid noodig. Deze arbeid is bijgevolg uitsluitend af-
hankelijk van de plaats van de punten A en B in het
veld. Is die arbeid bijv. 5 eenheden, dan kan men do
127
Potentiaalfunctie — Potgieter
128
punten A en B dus kenmerken door twee getallen, die
5 verschillen, bijv. 2 en 7 of 26 en 31. Men zegt nu,
dat het potentiaal-verschil tusschen
de punten A en B 5 eenheden
bedraagt. Neemt men bijgevolg
voor punt A van het veld een
of ander willekeurig getal aan,
dan is daarmede tevens voor
elk ander punt van het veld een
getal bepaald, te vinden uit den
arbeid noodig om een geladen
lichaam met de eenheid van
lading van A naar dat punt te
verplaatsen. In dat geval geven
deze getallen in elk punt de potentiaal aan,
gelijk het in de natuurkunde wordt uitgedrukt. De
gewoonte is nu, niet aan een willekeurig punt een
bepaald getal toe te kennen, maar aan een punt,
dat oneindig ver weg ligt, het getal 0 toe te kennen.
Op oneind igen afstand heerscht dus de potentiaal
0. De potentiaal van de punten van het veld wordt
dan gevonden door den arbeid te bepalen, noodig om
een positieve eenheidslading van oneindig verren af-
stand naar die punten te brengen. In de electrostatica
vervult het potentiaalbegrip een zeer belangrijke rol.
2° Magnetische p.Op gelijke wijze als in de
electrostatica kan men in de magnetostatica met
vrucht gebruik maken van het potentiaalbegrip. Men
zie daarom boven, sub 1°. Ook hier wordt de poten-
tiaal op oneindigen afstand gelijk 0 gesteld. De mag-
netische potentiaal kan slechts gebruikt worden, zoo-
lang men met magneten te maken heeft, dus niet meer
met het door electrische stroomen opgewekte mag-
netisme. Borghouts.
Potentiaalfunctie (wisk.). ->■ Laplace (sub:
Differentiaalvergelijking van Laplace).
Poten tiaalsproiig (e 1 e c t r.). Indien twee
verschillende metalen met elkaar in aanraking worden
gebracht, krijgt het eene metaal een positieve lading
en het andere een negatieve lading. Er ontstaat dus
tusschen beide metalen een potentiaalverschil. In het
binnenste van elk der metalen heeft do potentiaal ech-
ter overal dezelfde waarde. Aan het grensvlak heeft
bijgevolg een scherpe overgang van de potentiaal
plaats, waarom men spreekt van potentiaalsprong. Bij
aanraking van een metaal met een electrolyt treedt
eveneens een p. op. Daarop berust de werking van de
galvanische elementen. Borghouts.
Potentiaalverschil, > Potentiaal (1°).
Potentialis, Wijs (gramm.).
Potentie (p h i 1 o s.), > Act en potentie ;
Vermogen.
Potentieele aanpassing, > Aanpassing
(plant- en dierk.).
Potentieele energie, ■> Arbeidsvermogen.
Potentieele temperatuur (m e t e o r o 1.).
De p. t. van een luchtmassa is de temp., welke deze
luchtmassa heeft, nadat zij adiabatisch onder den
normalen druk van 1 000 raillibar (= 750,1 mm kwik)
gebracht is. Bijv. : lucht met een temp. van — 20° C
bij een dmk van 550 millibar (op ca. 5 km hoogte in
den dampkring) heeft een potentieele temperatuur
van -1-27 ,6° C. V.d. Broeck.
Poten tiriiieter, > Compensatiemethode.
Poten tilla, > Ganzerik.
Potentiometrisclie titratie of electrome-
trische titratie (s c h e i k.) is een titratie, waarvan
het verloop vervolgd wordt door bepaling der poten-
tiaal veranderingen aan een in de oplossing geplaatste
electrode. In het equivalentiepunt treedt meestal een
groote potentiaalsprong op.
Poterium, > Sorbenkruid.
Poternc, onderaardsche gang in oude kasteden,
vestingen, moderne forten en versterkingen.
Potestaat. Tegen de Noormannen moesten de
Friezen zichzelf beschermen, daar er geen hulp te
verwachten was van de zwakke opvolgers van Karei
den Grooten. Volgens de Friesche kronieken zouden
zij daarom bijzondere machthebbers hebben aangesteld
bil een inval der Noormannen, de zgn. potestaten.
Ook in latere eeuwen zou dit het geval zijn geweest,
wanneer gevaar van buiten dreigde. Het bestaan van
dgl. p. van Friesland wordt thans echter algemeen
ontkend. Ydema.
Potgieter, 1° Andries Hendri k, type
van den Afrikaanschen voortrekker. * 1792, f 1853. P.
was aan voerder van een trek uit Colesberg, waaronder
Paul Kruger (toen 10 jaar oud) en Sarei Cilliers ; kocht
van de Kaffers voor vee het land tusschen Vet- en Vaal-
rivier met latere hoofdplaats Winburg; ondernam een
verkenningstocht naar Zoutpansberg en bestrafte bij
terugkeer in den slag van Vechtkop (Oct. 1836) den
inmiddels gepleegdcn moedwil der Kaffers op de
achtergelaten Boerenvrouwen en -kinderen, toen 40
Boeren 5 000 Kaffers versloegen ; nam deel aan de
verovering van Natal, dat hij wegens verschil met
Andries Pretorius in 1838 verliet; trok naar Transvaal
en stichtte Potchefstroom en stelde een Volksraad in
tot Sept. 1840; was altiid aanvoerder der onverzoen-
lijkste anti-Engelsche elementen; trok Noordwaarts
naar Zoutpansberg, besefte de waarde van een zee-
haven en onderhandelde daarover met de Portugeezen.
P. was de leider met de diepste nationale en religieuze
overtuiging. Besselaar.
2° Everhardus Johannes, schrijver.
* 27 Juni 1808 te Zwolle, f 3 Febr. 1875 te Amster-
dam. P. werd te Amsterdam opgeleid voor den handel
en werkte 1827-
’31 te Antwerpen,
waar hij kennis
maakte met J. F.
Willems. Na den
Belg. opstand
maakte hij een
reis naar Zweden,
om zich in 1832
voorgoed in Am-
sterdam te v esti-
gen, waar hij za-
kenman bleef en
zich in zijn vrij en
tijd aan de lette-
ren wijdde. Hier
maakte hij kennis
met Aern. Drost,
J. P. Heye en R.
Bakhuizen van
den Brink, met wie hij in 1837 De > Gids oprichtte.
Na zijn en Iluet’s ontslagname als redacteur van De
Gids in 1865 maakte hij met Busken Huet een reis
naar de Dantef eesten te Florence. Kort daarop vertrok
Huet naar Indië en maakte P. een aantal buitenland-
sche reizen, waarop hij zijn belangstelling verbreedde
en rusteloos arbeidde aan zijn ideaal om het Ned. gees-
tesleven een waardige plaats in Europa te verzekeren.
Als voorbeeldig ideaal gold voor P. de Hollandscke
129
Pothier — Potlood
130
Gouden Eeuw; om die hoogte te bereiken, prikkelde
hij het Ned. volk met zijn verheerlijking van dien tijd
(Rijksmuseum 1844) en zijn afgeven op den duffen tijd-
geest (* Jan, Jannetje en hun jongste kind, d.i. Jan
Salie, 1842). In frisschen, krachtigen stijl poogde hij
het jonge geslacht de oud-vaderlandsche deugden, den
goeden smaak van Vondel en de geestigheid van Huy-
gens bij te brengen. Deze stijl echter, zwaar, geleerd en
gedrongen, die veel van den lezer eischt, was een der oor-
zaken, dat P. ’s ideaal niet insloeg bij zijn tijdgenooten.
Een diepere oorzaak was, dat zijn liberalisme, zijn neu-
traal naturalistisch godsbesef, dat op de 18e- eeuwsche
Aufklarung steunde, hem belette verder terug te zien
dan de Gouden Eeuw en hij de Middeleeuwen en den
godsdienst slechts aesthetisch kon bewonderen. Zijn werk
kon geen vrucht dragen, omdat het geen worteis had.
Eerst door de jongeren is P. ’s streven gewaardeerd
om zijn liefde voor de schoonheid, voor land en volk,
is zijn breede belezenheid en zijn rustelooze werkkracht
bewonderd naast zijn gevoelige en zuivere taal.
Werken : verzameld en uitg. door Joh. C. Zimmerman
(Werken, 18 dln. 1885). Behalve de hooger genoemde :
Liedekens van Bontekoe (1840) ; Zangen des Tijds ; Het
Noorden in Omtrekken en Tafereelen (1836-’40) ; Een
halve-eeuws wake (1851) ; Florence (1868) ; Leven van
R. C. Bakhuizen van den Brink (1870. onvoltooid) ; De
Nalatenschap van den Landjonker (hierin : Gedroomd
Paardrijden; 1874); Brieven van P. aan Huet (1901).
— Lit. : Alb. Verwey, Het leven van P. (1903); N.
Beets, E. J. P. (1892) ; G. Brom, Romantiek en Katho-
licisme (I 1926) ; Th. v. Hoogstraten, Studiën en Kritie-
ken (II 1891, III 1897) ; Poelhckke (in : De Katholiek,
CXXIV 1902); J. H. Groenewegen, Bibliogr. van P.’s wer-
ken (1890); Brieven van Huet aan P. (1925). Piet Visser.
Pothier, 1° J o s e p h, Fransch Benedictijn,
musicoloog. * 7 Dec. 1835 te Bouzemont, f 8 Dec. 1923
te Conques (België). In 1859 trad hij te Solesmes in de
Orde der Bene-
dictijnen, waar
hij de medewer-
ker werd van
dom > Jausions
aan het herstel
der Gregoriaan-
sche melodieën;
na diens dood
(1870) kreeg hij
de leiding. Eerst
in 1880 werd het
resultaat van
hun werk gepu
bliceerd: Les Mé-
lodios grégorien-
nes,de grondslag
van alle latere
studies op dit
gebied; het eer-
ste practische resultaat was de uitgave van het Liber
Gra dualis in 1883. Later verschenen nog Variae preces
(1888), Liber Antiphonarius (1891), Cantus Mariales
(1903), enz. Ondanks de tegenwerking der > Medicea-
yoorstanders w r erd het werken van P. en zijn medewerkers
in 1901 door Leo XIII min of meer officieel erkend,
en vond zijn bekroning, toen Pius X hem benoemde tot
president der pauselijke commissie tot herstel van den
Gregoriaanschen zang (1904). Reeds eerder was er bij
het restauratie-werk ernstig verschil van meening ge-
weest tusschen P. en zijn voornaamsten medewerker
dom > Mocquereau. Voor de melodische restauratie
baseerde P. zich op de hss. der 12e en 13e eeuw, welker
lezing dichter bij ons muzikaal aanvoelen staat
(„tradition vivante”) dan de meer archaïsche en moei-
lijker te ontcijferen lezing der 10e en 11e eeuw, die
Mocquereau verdedigde. Ook op rhythmisch gebied
was er geen eenheid; P. was een overtuigd aanhanger
van het oratorisch rhythme van > Gontier (> Bene-
dictijnen, sub Gregoriaansch), volgens wien op de eer-
ste plaats de tekst, en niet dc muziek (Mocq.) maat-
gevend was voor het rhythme. Langzamerhand ont-
stond er, vooral door deze kwesties, een verwijdering
tusschen beide geleerden: in 1892 vertrok P. naar
Ligugé en werd in 1898 abt van S. Wandrille. Daar er
echter in den boezem der pauselijke commissie steeds
meer kwesties rezen, werkte P. met zijn particuliere
medehelpers practisch alleen aan de officieele uitgave
van het Graduale (de „Editio Vaticana” van 1907) en
van het Antiphonale Romanum (1912). Na de verschij-
ning van het Antiphonale werd de pauselijke commis-
sie, die feitelijk al jaren ontbonden was, ook rechtens
ontbonden, en P. verliet Rome; de verzorging der
nieuwe Gregoriaansche uitgaven is sindsdien toever-
trouwd aan een sectie der Riten-Congregatie.
Werken: behalve de reeds genoemde, de Propria
van zeer vele diocesen, en vele art. in de Revue du chant
grégorien. Bruning.
2° R o b e r t Joseph, Fr. rechtsgeleerde. * 9
Jan. 1699, f 2 Maart 1772. Iloogleeraar te Orleans,
rechter en rechtsgeleerd publicist. Bekend zijn P.’s
„Pandectae justinianeae in novum ordinem digestae
etc.”, benevens een reeks verhandelingen over het
(oude) Fr. recht (o.a. Traité des Obligations, 1761).
Voorts schreef hij Epitome operis Grotii de jure Belli
et pacis, en enkele verhandelingen over canoniek recht.
Voor de latere Fr. wetgeving (codificatie) is de figuur en
het werk van P. van de allergrootste beteekenis.
Lit.: Oeuvres de R. J. P. (o.a. de uitg. Brussel-Am-
sterdam 1829-\34, in 8 dln., bezorgd door Dupin : in
dl. I uitvoerige biogr. door Dupin). Hermesdorf.
Poti, havenstad in de Sowjet-republiek Georgië aan
de Zwarte Zee; ca. 15 000 inw. ; uitvoer van mangaan-
erts. Badplaats.
Poticlaea (A n t. h i s t.), kolonie van de
Corinthiërs op het schiereiland Pallene (XII 336
E2). De dualistische toestand, w T aarin P. na de Perzi-
sche oorlogen was, nl. als lid van den Attischen zee-
hond, terwijl Corinthe er medezeggenschap hield in
het bestuur, bracht het tot een strijd tusschen P. en
Athene: P. werd ingenomen. Atheensche nederzet-
tingen volgden, totdat Philippus de stad vernielde
(356). Een nieuwe stad, Cassandreia, werd er ca. 50
jaar later gesticht. E. De Waele.
Potlood, algemeen bekend gebruiksvoorwerp.
Het wordt gemaakt door zuiver > graphiet, kleiaarde
en een kleefstof tot een deeg te verwerken. Het deeg
moet daarna in lange draden geperst, op lengte ge-
sneden, rechtgelegd en gebakken worden. Door het
bakken krijgt de potloodstaaf de noodige stevigheid;
hoe meer kleiaarde wordt gebruikt, des te harder wordt
het p. Behalve kleiaarde wordt ook bentoniet ver-
werkt. De staafjes worden vervolgens door hout om-
geven. Hiervoor dient als regel Amer. cederhout, dat
in plankjes wordt gezaagd, waarna hierin gleuven
worden aangebracht. Nadat de staven in de gleuven
zijn vastgelijmd, wordt er een tweede plankje overheen
gelijmd. Na drogen worden hieruit de p. gezaagd en ver-
der afgewerkt. Gekleurde p. worden uit krijt, talk en
een kleurstof gemaakt. Hoogeveen .
XX. 5
131
Potloodaffaires— Pottekant
132
Potloodaffaires worden ter effectenbeurze ge-
noemd schijntransacties, welke slechts ten doel hebben
een koersnoteering uit te lokken, welke niet aan de
realiteit beantwoordt.
Potocki, 1° belangrijk Poolsch regentengeslacht.
a) Graaf Andrzej, *10 Juni 1861 te Krakau,
f 12 April 1908 te Lwow; 1903-’08 Oostenr. stadhouder
in Galicië. Door Roetheensch samenzweerder vermoord.
b) Graaf I g n a c y, * 1750, f 1809. Staatsman,
die de Poolsche constitutie van 3 Mei 1791 hielp tot
stand komen. Groot vijand der Russen; 1794- ’96 in
gevangenschap te Schlusselburg (bij St. Petersburg).
2 ° W a c 1 a w, Poolsch
dichter. * 1626 te Luzna,
f 1696 aldaar. P. behoor-
de tot de Ariaansche sekte
en was een bewonderaar
van Erasmus; in 1658 werd
hij bekeerd tot het Kath.
geloof. Zijn gedichten zijn
grootendeels eerst in de 19e
en 20 e e. in drukverschenen.
Werken (Poolsch): Cho-
cimer oorlog (strijd tegen de
Turken). Trilogie : Wapen-
boek, Tuin der Grappen,
Moralia. — L i t. : Nitsch-
mann, Polnische Littera-
tur. v. Son.
Potosi, hoofdstad van
het gelijknamig dept. in de
rep. Bolivia (VI 160 B5), aan de Z. helling van den
Cerro de P., gelegen op een hoogte van 4 800 m. Ruim
35 000 inw. Middelpunt van den zilvermijnbouw.
Universiteit. Bisschopszetel.
Potpourri, muziekstuk, samengesteld uit be-
kende melodieën of fragmenten. Ontstond in het begin
der 19e eeuw. Iets dergelijks, maar kunstiger van
vorm, waren in de 16e, 17e en 18e e. > priamel en
quodlibet.
Potsdam, hoofdstad van Brandenburg (IX 576
E2), gelegen ten Z.W. van Berlijn aan de Havel op
een der eilandjes van de Havelmeren; ca. 79 000 inw.
(7,2 % Kath.). P. is de vroegere Duitsche residentie.
Men vindt er zeer vele schoone bouwwerken (zie
onder). Als indu-
strieplaats heeft
Potsdam niet veel
te beteekenen. Wel
vindt men er vsch.
wetenschappelijke
instituten. Bekend
zijn het Meteoro-
logisch en Geode-
tisch Instituut en
het astrophysisch
observatorium (zie
onder). Verder zijn
er talrijke oplei-
dingsscholen voor
de diverse functies
in het Derde Rijk
en de N.S.D.A.P.
, _ v . Wijk.
Potsdam. De Fransche kerk. astro-
physisch observatorium, in 1874 op-
gericht (eerste directeur H. C. Vogel), is een der
best geoutilleerde sterrenwachten;» het bezit o.a.
een dubbelen refractor (photogr. en^visueel) van 80
en 50 cm opening. De hier uitgevoerde Potsdamer
Photometrische Durchmusterung (Müller en Kempf;
gepubliceerd 1907) omvat helderheidsmetingen van
alle Noordelijke sterren helderder dan de magnitude
7 5 . Reesinck .
Potsdam beleefde zijn bloei als residentie van
Frederik Willem I en Frederik II, dus in de periode
van de Barok en het Klassicisme. De bekendste
monumenten zijn: de Hof- en Garnizoenskerk (1730,
architect Ph. Gerlach), de Fransche kerk (1752), de
Vredeskerk (1843), de St. Nikolaï (1830, arch. Schin-
kel e.a.), het Slot (vnl. Knobelsdorff, 1748), het Raad-
Potsdam. Neues Palais.
huis (1753), het militaire Weeshuis (1771, Gontard),
de Schouwburg (1795) en vele monumentale woon-
huizen met een Hollandsch (Hollandisches Viertel,
1737) of Ital. karakter. Ten W. van Potsdam ligt het
bekende Park Sanssouci (laat-Barok) met het Slot
(Knobelsdorff), het Neues Palais (1769) en vele andere
monumenten. Modem is de > Einsteintoren van Men-
delsohn. u. Embden.
Potstal, ouderwetsche rundveestal, waaruit de
mest van de dieren gedurende een geheele stalperiode
niet verwijderd werd, maar door het aanbrengen van
voortdurend nieuw strooisel (vroeger vooral plaggen)
zoo goed mogelijk voor een zindelijke ligplaats van het
vee gezorgd werd. Komt in sommige zandstreken nog
vrij veel voor. De p. levert wel veel stalmest van vrij
goede kwaliteit, wat voor de humusvoorziening van
den zandgrond van groote beteekenis is, maar hij is
uit hygiënisch oogpunt (ziekte der dieren en onzinde-
lijke winning der melk) beslist af te keuren. Vele p.
zijn dan ook, vooral na de opkomst der zuivelfabrieken,
in > groepstallen veranderd. Dewez.
Pott, 1° August Friedrich, taalkundi-
ge. * 14 Nov. 1802 te Nettelrede (Hannover), f 5 Juli
1887 te Halle, waar hii sinds 1833 prof. was.
Hoofdwerk: Etymologische Forschungen (6
dln. 2 1859-’76). — L i t. : G. v. d. Gabelentz, A. F. P.
(in : Allgem. Deutsche Biogr., XXVI 1888).
2 ° P e r c i v a 1 , chirurg. * 6 Jan. 1713 te Londen,
f 22 Dec. 1788 aldaar. Bekend door zijn studies over
ziekten van den wervelkolom. Hij beschreef in 1876
het voorkomen van een hoekigen knik in den wervel-
kolom (Pottschc ziekte, Malum Pottii). In tegenstel-
ling met de verkromming van de wervelkolom, die het
gevolg is van Engelsche ziekte, is bij de ziekte van Pott
de knik spits. De oorzaak is meestal een tuberculeuze
ontsteking der wervels, kwaadaardige gezwellen, of
luetische processen. Klessens.
Pottekant, een der vele varianten van de oude
133
Pottenbakkerij — Potvisch
134
Rijselsche kloskant. De omranding komt overeen met
die van de Mechelsche. De mazen zijn echter 8-hoekig
en gevormd door een enkele slingering van 2 draden,
waardoor kleine driehoekjes ontstaan.
Pottenbakkerij, > Ceramiek.
Potter, 1° Frans De, Vlaamsch geschied-
kundige en bibliograaf. * 4 Jan. 1834 te Gent, f 15
Aug. 1904 aldaar. Hoofdredacteur van Het Fondsen-
blad; alg. secretaris van het Davidsfonds (1878-
1904) ; bestendig secr.van de Kon. VI. Acad. (1886-1904).
Werken: naast volksverhalen en verdienstelijke
kindergedichten, Gesch. van de gemeenten der prov.
Oost- Vlaanderen (met Jan Broeckaert, 46 dln. 1864-
1903) ; Gent van den vroegsten tijd tot heden (16 dln.
1884-1904) ; Huiselijke Godsdienst onzer Vaderen (1907).
Hij gaf uit het Dagboek van Cornelis en Philip van
Campene (1870) en een retrospectieve Vlaamsche Biblio-
graphie 1830-1890 (4 dln. 1893-1902). — L i t. : J.
Broeckaert, Jaarb. v. d. Kon. VI. Acad. (1906) ; Jaarb.
v. h. Davidsfonds (1905). A. Boon.
2° Louis Joseph Antoine De, vrijzin-
nig VI. journalist. * 26 April 1786 te Brugge, f 22 Juli
1859 aldaar. Na een verblijf in Italië onderscheidde
hij zich door zijn aanvallen op de Kath. geestelijkheid
en de aristocratie; ook de Holl. regeering, en inzonder-
heid van Maenen, werd vinnig bestreden in zijn blad
Courrier des Pays-Bas. Hiervoor tot gevangenisstraf
veroordeeld, schreef hij van uit de gevangenis oproerige
artikels en ijverde, in tegenstelling met zijn vroegere
opvattingen, voor de Unie met de Katholieken. Een-
maal vrij, zette hij zijn persactie voort, waarop hij
verbannen werd. Bij het uitbreken der Belg. omwente-
ling spoedde hij zich naar Brussel, maakte deel uit van
het Voorloopig Bewind, en verklaarde zich in de
openingsrede van het Nationaal Congres voor een re-
publikeinschen regeeringsvorm. Toen zijn ideeën niet
aanvaard werden, trok hij zich uit het politieke leven
terug. Uytterhoeven.
3° P a u 1 u s, schilder. * 1625 te Enkhuizen, f 1654
te Amsterdam. Zijn specialiteit was het schilderen van
dieren, in welk genre hij boven al zijn landgenooten
uitblonk. Ook het landschap wist hij zeer stemmingsvol
uit te beelden. Hij werkte meestentijds te Amsterdam,
waar hij jong stierf.
Lit.: Bode, Holl. u. fiam. Malerschulen (1917);
v. Arps-Aubert, Die Entwickl. d. reinen Tierbilder i.d.
Kunst P. P. (1932). Schretlen.
Potter van der Loo, 1° D i r c, vader van 2°.
* Ca. 1370, f 1428. Edelman, beurtelings in den dienst
van Albrecht, Willem VI, Jacoba van Beieren, hertog
Jan van Beieren en „mijnen Heere van Bourgognen”.
Tijdens een dienstreis naar Rome (1411), waar hij
niets van het opkomende Humanisme heeft opgemerkt,
maar zich vooral verveelde, heeft hij zijn groot leer-
dicht Der > Minnen Loep ontworpen en begonnen.
Op lateren leeftijd heeft hij zich van de leugens der
poëten en van hun valsche historiën afgewend, om in
proza een Italiaansch stichtelijk geschrift Fiore di
vertu als Blome der doechden te bewerken.
L i t g. : van BI. der D. door P. S. Schouten O.F.M.
(1904). — Lit.: Inl. tot de uitg. van Minnenloep, door
Leenderts Wz. (1846-’47) ; C. Lecoutore, in : Taal en
Letteren (1904); H. P. J. v. Alfen, in: Tschr. voor Ned.
Taal- en Letterk. (1905). V. Mierlo.
2° G e r y t, zoon van 1°. Geboorte- en sterfjaar
onbekend. Een tijdlang (1438-1454) raad in den liove
van Holland, 1440 baljuw van ’s Gravenzande ; vertaal-
de, waarschijnlijk in haar geheel, de kroniek van Frois-
sart; alleen de tweede helft ervan is bewaard gebleven.
U i t g . : N. de Pauw (1898). V. Mierlo .
Potter-Bucky diaphragma, een in de ge-
neeskunde gebruikt apparaat, bestaande uit een
raster van zeer dunne laagjes lood en hout, ong. 1 cm
breed en 50 cm lang. Deze zijn met hun platte zijde
tegen elkander geplakt, zoodanig dat zij met hun korte
zijde naar een punt op ong. 65 cm afstand zijn gericht.
Wanneer in dit punt het brandpunt van een röntgen-
buis wordt geplaatst, zal door de loodlamellen een fijn
streepvormig beeld op de film ontstaan. Anders ge-
richte stralen worden door de loodlamellen tegengehou-
den. Wanneer dit raster tusschen een patiënt en een
film is geplaatst, zullen dus secundaire door het li-
chaam uitgezonden stralen, die allerlei andere rich-
tingen hebben, de film niet zwarten. Daardoor wordt
sluiering hiervan voorkomen. Gedurende de opname
wordt het geheele raster zijdelings bewogen, met het
gevolg, dat de door de loodlamellen gemaakte schadu-
wen niet zichtbaar zijn in het filmbeeld. Het dia-
phragma dankt zijn naam aan Bucky, die het denk-
beeld aangaf, en Potter, die het geheel bruikbaar maak-
te voor de practijk. Ueukensfeldt Jansen.
Potteries, industriedistrict in N. Staffordshire,
Engeland, beroemd door de fabricage van aardewerk
en porcelein. Centrum Stoke-on-Trent.
Potles, gem. in het N.W. van de prov. Hene-
gouwen (XIII 176 A2); opp. 1 257 ha, ca. 1 600 inw.
(vnl. Kath.); landbouw, veeteelt. Rivier de Schelde.
Oudheidkundige vondsten; kerk met gedeelten uit de
M.E.; oud kasteel „Du Quesnoy”, in hoeve veranderd;
P. omvatte een reeks heerlijkheden. V. Aslroeck.
Pottier, Antoine, huisprelaat, sociaal voor-
man. * 22 Febr. 1849 te Spa, f 28 Nov. 1923 te Rome.
Doctor in wijsbegeerte en godgeleerdheid, werd hij
leeraar in moraal-theologie aan het groot-seminarie
van Luik en daar was hij, reeds vóór Rerum Novarum,
een der grootste pioniers der Christelijke sociale be-
weging in België. Gesteund door zijn bisschop, mgr.
> Doutreloux, vormde hij wat men noemt de School
van Luik, waarbij tal van vooraanstaande mannen
in het land zich aansloten. Luik met P. was een der
hevigste brandpunten in den strijd. In vsch. brochures
en zijn blad Le Bien du peuple lichtte hij het vraagstuk
toe en mocht het genoegen smaken de bekrachtiging
ervan te zien in Rerum Novarum. Na den dood van
mgr. Doutreloux trok hij naar Rome, waar hij leeraar
werd in de sociologie van het Coll. Leonianum. Daar
bleef hij dezelfde rustelooze apostel en gaf er in 1900
uit De jure et justitia, de meest gezaghebbende verkla-
ring van Rerum Novarum. Vgl. > Sociologie. Allossery.
Potvisch.
Potvisch of cachelot (Physeter catodon L.),
een soort van de fam. der potvischachtigen, van de
orde der walvisschen. Leeft behalve in de Ijszeeën, in
alle zeeën en is vaak aan de Ned. kusten aangespoeld.
135
Poucet — Poupehan
136
Hij wordt 23 m lang met een staartbreedte van 5 m.
De groote, vierkante, blokvormige kop is 5 m lang en
3 m hoog. Alleen in de onderkaak zitten 39-52 goed
ontwikkelde tanden, terwijl de onontwikkelde tanden
der bovenkaak door het tandvleesch bedekt blijven.
Tusschen de speklaag en den schedel is een groote
ruimte, gevuld met een olieachtige stof, walrat
of spermaceti, die men ook in andere deelen
van het lichaam vindt. In den darm komt als ziekelijke
afscheiding voor de > amber. Voedsel: vnl. inkt-
visschen. Keer.
Poucet, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI
704 B2); opp. 235 ha, 360 inw. (Kath.); vruchtbare
landbouwstreek; oude heerlijkheid. Eertijds afhanke-
lijk van het hertogdom Brabant.
Poiieke, Karei Van, beeldhouwer. * 18
Juni 1740 te Diksmuide, f 12 Nov. 1809 te Gent. Was
1763- ’69 leerling bij Pigalle (Parijs) en ging daarna
naar Rome. Na deze reis vestigde hij zich te Gent. Van
den aanvankelijken invloed van de Barok wist hij zich,
vooral na zijn 2e reis naar Rome (1789), te bevrijden,
om te komen tot een Klassiciseerende richting met on-
miskenbare reminiscenties aan de toen heroplevende
Antieke kunst. Van Canova’s invloed kan daarbij, om
chronologische reden, geen spraak zijn.
Werken: o.m. H.H. Petrus en Paulus (Gent, St.
Baafs) ; Evangelisten (Brugge, Salvatorkerk) ; gedenk-
teeken van > Palfijn en reliëfs predikstoel (Gent, St.
Jacobskerk). E. De Waele.
Poucqucs, Fr. naam voor > Poeke.
Poudrc de riz (verbastering van poudre d’iris),
iiispoeder, poeder van iriswortel, gebruikt als strooi-
poeder.
Pouqin , Arthur, musicoloog en recensent.
* 6 Aug. 1834 te Chatoauroux (Indre), f 8 Aug. 1921 te
Parijs. Oorspronkelijk orkestviolist, later verslaggever
voor vsch. kranten.
Werken: o.a. monographieën over Campra, Mar-
tini, Meyerbeer, Kreutzer, Bellini, Rameau, Verdi ;
Dictionnaire historique des thé&tres et des arts ; La
musique de violon du XVIe au XVIIIe siècle.
Pouület, Claude Servais Matthias,
natuurkundige. * 16 Febr. 1790 te Eusance, f 14 Juni
1868 te Parijs, waar hij prof. was. In 1837 vond hij de
tangentenboussole, waarmee hij de w r etten van Ohm
onderzocht. Hij schreef een uitstekend leerboek, in het
Duitsch vertaald door J. H. J. Müller, onder beider
naam nog bekend (11e druk: 5 deelen. in 14 bd. 1925-
1933). J. v. Santen.
Poulaille, II e n r y, Fransch literator, wiens
oprecht socialisme zich in zijn proletarisch scheppend
en critisch werk uitbundig betuigt. * 1896 te Parijs.
Werken: Romans : lis ótaient quatre (1925) ; Le
Pain quotidien (1931). Essay: Nouvel &ge littéraire
(1930).
Poulain , Augustin Fran<;ois, Jezuïet.
* 15 Dec. 1836 te Cherbourg, f 19 Juli 1919 te Parijs.
Zijn boek: Des graces d’Oraison (1901), werd zeer ge-
roemd, in vsch. talen vertaald en herhaaldelijk uit-
gegeven. P., zelf mystiek begenadigd, wilde daarin
een handboek voor de practijk geven.
L i t. : Richtstattor, Kath. Mystik (1928). In de tiende
Franschc uitg. van P.’s werk (1923) gaf Bainvel een
inleiding over P.’s leven en w'erken. Feugen.
Poulaines of tootschoenen, de zeer
puntige schoenen, welke in de 14e en 15e eeuw gedragen
weerden. Zie > Kleederdrachten.
Poulcnc, Francis, componist, pianist. * 7
Jan. 1899 tc Parijs. Een der leden van de „Groupe des
Six”. Zijn oeuvre is zeer ongelijksoortig, humoristisch,
doch soms bijna kinderachtig en onbeholpen, en werd
tijdclijk beïnvloed door den kring rond Coctcau.
Voorn, werken: Piano : Mouvements perpé-
tuels (1918) ; Promenades (1921) ; 2 Impromptus (1933) ;
zes gedichten van Apollinaire ; 3 gedichten van Coc-
teau ; Rhapsodie nègre (1917) ; Concert champêtre ;
opera Le Gendarme incompris (1921). — L i t. : H. Mers-
mann, Die mod. Musik (in : Bückens Hdb.) ; Autobiog.
in Bruyr: 1’écran des musicistes (1930).
Poule pintade, > Parelhoen.
Poullet, Prosper A. J. M., burggraaf, Kath.
VI. staatsman. * 5 Maart 1868 te Leuven. Doceerde te
Leuven van 1894 tot 1936 onder meer het internatio-
naal privaatrecht, en werd in 1908 lid van de Ka-
mer der Volksvertegenwoordiging. In 1911 w r erd hij
min. van Kunsten en Wetenschappen en verdedigde
hij de schoolwet op het L.O., waarbij leerplicht en
gelijkstelling van het vrij onderwijs warden ingevoerd;
1918- ’19 was hij voorzitter van de Kamer der Volks-
vertegenwoordiging; herhaaldelijk fungeerde hij daarna
als min. van Econ. Zaken of van Post en Spoorwa-
gen; hii was ook afgevaardigde van België bij den
Volkenbond. Toen hij in 1925 het eerste democratisch
ministerie vormde en zeer te kampen had met finan-
cieele moeilijkheden, werd hij op lage wijze bestreden
door de toenmalige oppositie en was hij verplicht bij
het mislukken van zijn opzet ontslag te nemen. Na den
Wereldoorlog zag hij het rechtvaardige in van den
Vlaamschen strijd, en herhaaldelijk verdedigde hij met
klem de VI. eischen in de Kamer, waar hij om zijn
eerlijk, kalm en klaar betoog steeds groot aanzien ge-
noot. In 1926 w r erd hij staatsminister en in 1930 tot
den adelstand verheven. U ytter hoeven.
Werk: Manuel de droit intern, privé Beige ( 2 1928).
Poulpiquet, Ambrosius de, Kath. theo-
loog. * 25 Juni 1878, f (gesneuveld) 22 April 1915.
1896 Dominicaan, 1902 priester, 1905-14 prof. der
apologetica. Schreef vsch. belangrijke w r erken over
aard en opzet der apologetica en was medeoprichter
der Revue des Sciences Phil. et Théol.
Werken: o.a. L’object intégral de L’ApoIogé-
tique ; Le Miracle et ses suppléances ; 1’Eglise Catho-
lique (posthuum). Pauwels.
Poulseur, gem. in het Z. van de prov. Luik (XVI
704 D2); opp. 508 ha, ca. 1 500 inw. (vnl. Kath.). Ri-
vier: Ourtlie; rotsachtige en beboschte omgeving;
bekende steengroeven; overblijfselen van een kasteel.
P. telde eertijds twee heerlijkheden: P. sous Rahier en
P. sous Renardstein, beide afhankelijk van Stablo.
Geteisterd in 1914. V. Asbroeck .
Pouiul, E z r a, Amer. dichter en criticus. * 30
Oct. 1885 te Hailey (Idaho). Leefde de laatste jaren
vnl. in Engeland, Italië en Frankrijk, tegenw r . in Parijs.
Zijn verzen, zeer oorspronkelijk en van een rijke nuan-
ceering, doorschieten de wereldgeschiedenis en laten
telkens facetten van het verleden opfonkelen als w’aren
ze actueel; vooral geschiedt dit in het lange gedicht
XXX Cantos. Zijn werk eischt eenige voorzichtigheid,
maar is vaak van onvergetelijke schoonheid.
Voorn, werken: Selected Poems (1928) ; XXX
Cantos (1933) ; A Draft of Cantos XXXI - XLI (1935).
Essays: Make it New (1935); Polite Essays (1937). —
L i t. : Jos. Panhuijsen, in : Boekenschouw (jg. 30,
nr. 12, en jg. 31, nr. 1). J. Panhuijsen .
Poupehan, gem. in de Belg. prov. Luxemburg,
arr. Neufchateau (XVI 736 A/B 3); opp. 523 ha, ca.
400 inw\ (Kath.). Leigrond, bosschen, landbouw.
Rivier: Semois.
137
Pourbus — Poynting
138
Pourbus, Frans, genoemd de Jonge,
portretschilder. * 1569 te Antwerpen, f 1622 te Parijs.
Hooggeschat in zijn tijd en achtereenvolgens hofschil-
der in Brussel, Mantua en Parijs. Zijn portretten zijn
eerlijk en hebben verdienste, maar missen toch groot-
heid.
L i t. : Thieme-Becker, AJIg. Künstlerlex. Schrctlen.
Pour le Mérite, hooge Pruisische onderschei-
ding, in 1740 gesticht door Fred. II den Grooten (ver-
nieuwing van de Ordre de la générosité, van 1667),
Pour le Mérite, links voor burgerverdiensten, rechts voor
krij gs verrich tinge n.
sedert 1810 alleen voor krijgsverrichtingen; in 1842
uitgebreid met een klasse ook voor burgerverdiensten.
Teeken: lichtblauw kruis met 8 punten, gekroonde F
en de woorden Pour le Mérite; voor laatstgenoemde
klasse: om een blauwen kring met het devies vier kronen;
daarbinnen een witte kring met 4 x 1FH; in het
hart een gouden adelaar op rood. Lint: zwart met zilver.
Pourpoint, > Wambuis.
Pourrat, H e n r i, Fransch regionalistisch
romanschrijver van de Auvergne. * 7 Mei 1887 te
Ambert (Puy-de-Dome).
Voorn, werken: Lc3 Montagnards (1919) ;
Les Vaillances, farces et gentilesses de Gaspard des
Montagncs (cyclische roman, 1922 vlg.). — L i t. : B.
Crémieux, H. P. (1924).
Pourretia of Puy a, plantengeslacht uit het
Andesgeberete, van de fam. der Bromeliaceeën.
Levert de clnigualgom.
Pousset, gem. in het N.W. van de prov. Luik
(XVI 704 B2); opp. 392 ha; ca. 700 inw. (vnl. Kath.);
landbouw; silex-groeven; oude heerlijkheid afhanke-
lijk van Luik.
Poussiu, 1° Gaspard, eigenlijk: Dughet,
landschapschilder. * 7 Juni 1615, f 25 Mei 1675 te
Rome, in welke stad hij meest werkzaam was. Zijn
kunst is sterk idealiseerend. Leerling van 2°.
2° N i c o 1 a s, schilder. * 15 Juni 1593 (of 1594)
te Villers (Normandië), f 19 Nov. 1665 te Rome. Op
30-jarigen leeftijd naar Rome, waar hij geheel in de
Klassieke sfeer opging. Hij onderging invloeden van
Raffael en Titiaan. Als onderwerp koos hij vooral
mythologie en Oude Testament; hij werd de grond-
vester van het heroïsche landschap. In de Fransche
kunst vond zijn Klassicisme vele navolgers.
L i t. : P. du Colombier, P. (1931) ; Magnc, N. P.
(1928). Schreden.
Pouvillon, E m i 1 e, Fr. regionalistisch roman-
schrijver van de Quercy (dept. Lot). * 1840 te Montau-
ban, f 1906 bij Chambéry.
Voorn, werken: Césette (1881); lTnnocent
(1884); Juan de Jeanne (1886); Chante-Pleure (1890);
Les Antibel (1892) ; Mademoiselle Clémence (1896) ;
Le Voeu d’une Chaste (1900).
Pouwels, R e y n i e r, rederijker, van St. |
Omaars, die zich in 1526 te Utrecht kwam vestigen.
Hem wordt met goed recht toegeschreven het niet
onverdienstelijkc Spel vande Christenkercke, een ver-
dediging van de Kath. Kerk. Of het eerder vrijzinnige,
Erasmiaansche, dan anti-Kath. spel Vanden siecke
Stadt, van hem is, zooals beweerd wordt, is zeer twij-
felachtig.
U i t g. : van Christenkercke : G. A. Brands (1921) ;
van Siecke Stadt: H. F. Grondijs (1917). V. Mierlo.
Povlaktc, gebied in Noord-Italië, doorsneden
door de > Po met haar zijrivieren, ca. 50 000 km 2 ;
een vruchtbare vlakte doorsneden van vele wegen,
spoorwegen en kanalen. In den Tertiairen tijd was de
Povlakte een zeearm, door inzinking ontstaan; deze
is langzaam aan dichtgeslibd. Enkele vulkanische
gebieden verheffen zich uit het laagland (Euganeesche
heuvels, heuvelland van Monferrat). Het vastelands-
klimaat heeft groote verschillen tusschen zomer en
winter en dag en nacht. De regenval loopt uiteen van
60-100 cm per jaar.
Het dichtbevolkte land (met veel Germaansche be-
volking) wordt goed bebouwd (maïs, rijst, tarwe, wijn,
moerbei voor zijderupsen) en heeft een bloeiende rund-
veeteelt. Het is de voornaamste industriestreek van
Italië (ijzer, machines, auto ’s, textiel, papier, chemische
artikelen). Het verkeer is er zeer belangrijk. Heere.
Powakka-kreek of Siparipabo, linker
zijrivier van de Suriname; een der grootste Arow^akken-
dorpen, met Kath. Kerk en school, ligt er aan. Het
oude > Torarica lag vlak bij haar monding.
Powhatan, naam van een stam en van een con-
federatie der > Indianen van N. -Amerika, Zuidooster-
gebied; in den staat Virginia; genoemd naar den stich-
ter, Powhatan.
Powys, 1° John Cowper, essayist en ro-
manschrijver; broer van 2°. * 8 Oct. 1872" te Shirley
(Eng.). In zijn essays en beschouwingen geeft hij blijk
van een zeer oorspr. kijk op de cultuur, die echter zeer
gewaagd wordt, door zijn opvattingen omtrent de sen-
sualiteit. Deze opvattingen bemerkt men ook in zijn
sterk plastische, scherp ontledende romans, vaak be-
too verend door hun donkere pracht, maar juist daarom
nog te gevaarlijker. J. Pankuijsen.
Voorn, werken: Meaning of Culture (1930) ;
In Defence of Sensuality (1930). Romans : Wolf Solent
(1929) ; A Glastonbury Romance (1933).
2° L 1 e w e 1 y n, romanschrijver en essayist;
broer van 1°. * 1884 te Dorchester. Leefde 1914- ’19 in
Zuid-Afrika en was 1920- ’25 journalist in Amerika.
Zijn schetsen, korte verhalen, autobiographieën zijn
van een sterke sfeergeving en niets ontwijkende analyse,
werkelijk, haast o verwerkelijk, en tezelfdertijd myste-
rieus; zijn werk eischt echter voorzichtigheid.
Voorn, werken: Ebony and ïvory (1923) ;
Black Laughter (1925) ; Skin for Skin (autobiographisch,
1925); The Verdict of Bridlegoose (1926). Essays : Thir-
teen Worthies (1924). J . Panhuijscn .
Poynting , John Henry, natuurkundige.
* 9 Sept. 1852 te Menton bij Manchester, f 30 Maart
1914 te Birmingham, waar hij sinds 1900 prof. was.
Van groote beteekenis voor de electrodynamica is zijn
onderzoek over den electromagnetischen energie-
stroom, dat aanleiding gaf tot invoering van den
vector van P. Verder onderzocht hij den
stralingsdruk en bepaalde hij zeer nauwkeurig de gra-
vitatieconstante.
Werken: The pressure of light (1907) ; The earth
(1913). Zijn verzamelde wetensch. werken verschenen
in 1920. J .v. Santen.
139
Poznan— Praag
140
Poznan (Duitsch: Posen), 1° Poolsche provin-
cie; 26 528 km 2 ; 2 200 000 inw. (waarvan 5 / e Polen).
Vlak bouwland met vele bosschen; talrijke suiker-
fabrieken en likeurstokerijen. De prov. P. behoort
met Pomorze tot Groot-Polen en kwam na een Duitsche
overheersching van 140 jaar bij liet herstel van Polen
in 1918 weer tot het moederland terug. Hoofdstad
Poznan.
L i t. : Schütze, Das Posener Land (1925) ; Maas,
Die Entstehung der P. Kulturlandschaft (1927).
2° Hoofdstad der gelijknamige Poolsche
prov.; belangrijk handelscentrum; ca. 260 000 inw.
Zetel van het provinciaal bestuur, garnizoensplaats,
gerechtshof, Ned. consulaat. Univ. (opgericht 1919)
met 4 faculteiten, handelshoogeschool, bibliotheek
Raczynski, museum, theater, zoölogische tuin. Stad-
huis (16e eeuw), slot (door keizer Wilhelm II in 1900
gebouwd in neo-Romaanschen stijl). Vele kerken,
waaronder de Petrus-en-Paulusdom (15e eeuw, her-
nieuwd 1775) met zgn. gouden kapel, Mariakerk,
Maria-Magdalenakerk. Sinds 1921 wordt te P. jaarlijks
in Mei een druk bezochte jaarbeurs gehouden.
De stad P. wordt reeds in de 13e e. vermeld, kwam
in 1793 aan Pruisen en werd in 1919 weer Poolsch.
Het bisdom P. werd in 986 opgericht en res-
sorteerde sedert de 12e eeuw onder Gniezno (Gnesen),
zooals dat thans nog het geval is.
L i t. : Rutten, Polen (1931). v. Son.
Pozzo (Puteus of Pozzi; niet dal of del P.), A n-
d r e a, Ital. schilder en architect; Jezuïet. * 30 Nov.
1642 te Trente, f 31 Aug. 1709 te Weenen. Schilder
van reusachtige werken in gewelven met schijnarchi-
tectuur (S. Ignazio Rome, Liechtensteinpaleis Wee-
nen). Als architect is hij een vertegenwoordiger der
Barok; als theoreticus schreef hij Perspectivae picto-
rum atque architectorum (4 dln. Rome 1693 en 1700).
L i t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. (XXVII); H.
Tietze, A. P. u. die Fürsten Lichtenstein. p. Gerlachus.
Pozzuoli, stad in de Ital. prov. Napels (XIV
320 E4), 40 m boven de zee, ca. 30 000 inw. Bisschops-
zetel. In de oudheid Puteoli, een der belangrijkste zee-
havens, waar ook St. Paulus landde (Act.28.13). Uit
de Oudheid zijn nog over een amphi theater, tempels,
havenwerken enz. Beroemd is de Serapistempel, omdat
in drie zuilen gaten van boormossels zitten (tot 6 m
hoogte), als bewijs dat door bodemdaling (3e tot 16e
eeuw) de tempel in het zeewater stond. Heere.
Pr is in de scheikunde de afkorting van
het element praseodym, dat tot de > aardmetalen van
de cerium-groep behoort.
Praag (Tsjech. Praha), 1° hoofdstad van Tsjecho-
Slowakije, van oudsher hoofdstad van Bohemen; zetel
van aartsbisschop (zie plaat; vergelijk index in kolom
831/832). Praag ligt aan weerszijden van de Vltava
(Mol dan), waarover 9 verkeers- en 2 spoorbruggen.
„Groot-Praag”, door de annexatie van 1920 uit
„Nieuw-Praag” en 37 naburige gemeenten ontstaan,
telt 900 000 inw. (Kath. 58,5 %, Staatskerk 15,8 %,
Prot. 5,5 %, Isr. 4,2 %, zonder gezindte 14,9 %).
Nieuw-Praag had slechts 250 000 inw. en wordt thans
steeds meer ontvolkt ten voordeele van de moderne
woonwijken. Officieel heet P. eentalig, daar statistisch
ruim 90 % van Tsjecho-Slowaaksche nationaliteit is;
vooral op cultureel gebied blijkt echter de belangrijk-
heid van het Duitsche contingent. Onder het „Oude
Praag” verstaat men de arrondissementen Stare Mesto
en Josefov, in welke laatste het > Ghetto is onder-
gebracht. Nove Mesto bestaat uit een laag en een hoog
gedeelte, waarbij Vysehrad (hoogste vesting) aansluit.
Het Hradsjin (Hradcani) is het hoog gelegen oude
koninklijke paleis met eenige kerken en het lustslot
Belvedere, en Mala Strana de rustige helling met
kloosters, adellijke verblijven, legaties en administra-
tieve lichamen. Holesovice-Bubny is een havenwijk
aan de binnenbocht van de Vltava.
De ligging van P. is centraal wat Bohemen en Mora-
vië betreft. De vele erosiedalen in den krijtachtigen
bodem, die naar P. convergeeren, zijn even zoovele
goede toegangswegen tot de stad, welke ontstaan is op
de plaats waar deze wegen bij elkaar kwamen en door-
waadbare plaatsen (prah) den overtocht over de Vltava
mogelijk maakten. Het dal van de Vltava is smal, van-
daar dat P. in de lengterichting is uitgegroeid en ook
de heuvels tot aanzienlijke hoogten volgebouwd zijn;
wat gepaard ging met het rooien der bosschen en wijn-
gaarden.
Middelen van bestaan. Industrie. De hoog-
ovens van Kladno en de steenkolenmijnen van Beroun
leveren grond- en bedrijf stof voor de metaalindustrie,
die 251 fabrieken omvat, w.o. een filiaal van Skoda uit
Pilsen. De levensmiddelenindustrie is berekend op
export (Prager ham). Brouwerijen, papierfabrieken en
chemische industrie zijn belangrijk, terwijl textiel- en
meubelfabrieken op groote schaal producecrcn.
Handel en verkeer zijn na 1918 sterk toe-
genomen, mede te danken aan de internationaliseer ing
van de Elbe (1936 door Duitschland weer vervallen
verklaard). De internat, jaarbeurs trekt vele bezoekers.
Cultuur. P. heeft drie universiteiten : een Tsje-
chische, een Duitsche en een Oekrainsche, twee tech-
nische hoogescholen (Tsjechische en Duitsche), tal-
rijke theaters, musea, bibliotheken en onderwijsin-
richtingen. Sivirsky.
Bezienswaardigheden. Uit de Romaansche
periode zijn slechts enkele monumenten over, w.o. de
ronde Martinikapel op het Vysehrad (12e e.) en de
kloosterkerk St. Georg op het Hradsjin. Met het St.
Agnesklooster (1234) doet de Gotiek haar intrede ;
vroeg-Gotisch (1260) is de Alt-Neu-synagoge, centrum
van het beroemde > Ghetto. In 1333 begint, na een
brand, de vernieuwing van het Hradsjin, den konings-
burcht; de St. Vitusdom wordt begonnen door een
Franschen meester, later voortgezet door de Parlers,
vader en zoons, nimmer voltooid, doch tot op onzen tijd
aangevuld en hersteld. Van de vele belangrijke Gotische
monumenten verdienen nog speciaal vermelding: het
koor der Allerheiligenkerk, de kerk van het klooster
Karlshof (beide van Peter Parler), het koor van de
Teynkerk (1380), het Emaus -klooster en het raadhuis
van de Altstadt (1381) met de beroemde erkerkapel;
verder de Karlsbrücke met de bekende poort-torens,
eveneens van P. Parler (1370- ’90). Laat-Gotisch is de
bekende Groote Zaal in het Hradsjin (1484). Hoofd-
werken der Renaissance in Italiaanschen
geest zijn het Belvedere; het paleis Schwarzenberg, het
jachtslot Stern (1655). Daarnaast vele huizen en
paleizen, die mede Hollandschen invloed verraden. De
Salvator, een Prot. kerk, dateert eveneens uit deze
periode.
In de 17e e. bloeit de Barok, die voorgoed haar
stempel op P. drukt, dank zij de vele werken eerst van
Italiaansche, later ook van Duitsche meesters. Het
aantal kerken (Contra-reformatie) en andere monumen-
ten uit dit tijdvak is zeer groot (het paleis van Wallen-
stein, het slot Troja, de Kruisheerenkerk en andere
kerken). Het Klassicisme volgt, daarna de Neostijlen;
141
Praag — Pradaksjina
142
in de 20e eeuw (1918) doet de moderne architectuur
haar intrede met Jan Kotera en zijn school (kantoor-
gebouwen e.d.). v. Embden.
Geschiedenis. In de 10e eeuw had de dynastie der
Przmysliden een burcht op Vysehrad. Uit den tijd van
keizer > Karei IV van Duitschland (1346- ’78) dateeren
de Karelsbrug, de St. Vitusdom en andere belangrijke
stichtingen, vooral de universiteit. Deze, in 1348 met
vier faculteiten opgericht, was de eerste in Duitschland
en trok vele studenten, ook uit de Nederlanden (o.a.
Geert Groote, Floris Radewijnsz. e.a.). In 1409 ver-
lieten, tengevolge van de Hussietentwisten en de be-
gunstiging, die aan de Tsjechen verleend werd, de
Duitsche studenten Praag, waardoor de universiteit
van Leipzig ontstond.
De Hussietenoorlog (1419- ’33) begon in P.; Georg >
Podiebrad werd in het stadhuis van P. tot koning van
Bohemen uitgeroepen (1458) ; tijdens de regeering van
keizer Rudolf II (1576-1611) stond de stad, als keizerl.
residentie, op het toppunt van haar bloei, doch kort
daarna begon juist aldaar de 30-jarige oorlog (1618- ’48).
Tengevolge van de oorlogsellende daalde de beteekenis
van P. tot die van een provinciestad. Toch werd er in
1866 de vrede van P. gesloten, die Oostenrijk
buiten den > Duitschen Bond sloot. Na 1848 begonnen
de nationaliteiten der Oostenrijksche monarchie zich te
roeren, doch noch de rumoerige bijeenkomst in het St.
Wenzelbad, noch het Slavische congres van dat jaar,
veranderden veel aan de positie van Praag. Met de toe-
nemende industrialisatie werd de slooping der wallen
noodzakelijk (1878). Toen P. in 1918 hoofdstad van de
nieuwe Tsjecho-Slowaaksche republiek werd, was ver-
dere uitbreiding noodzakelijk, waarin de genoemde
annexatie voorzag. De huisvesting van industrieele
en diplomatieke vertegenwoordigingen, garnizoen en
ambtenaren, van centrale lichamen, zooals beurzen,
enz. veranderden het aspect van P. in korten tijd. Nood-
zakelijke hygiënische maatregelen in de oude stad
hebben aan het stadsschoon eenig nadeel toegebracht,
de moderne gebouwen der nieuwe wijken hebben het
echter verrijkt.
L i t. : Em. de Martonne, Europe Centrale (in Geogr.
Univ. IV-2) ; Zigrek, Gomela en Jarolimek, Prag. Zie
nog > Hussieten ; Joannes Nepomucenus. Sivirsky.
Martelaren van Praag, Minderbroeders, werden in
1611 gruwzaam vermoord door de Hussieten. Proces
der canonisatie werd in 1933 wederom opgenomen.
L i t. : Lex. Theol. Kirche (VIII, 424).
2° Het bisdom P. werd als zoodanig in 973 van
Regensburg afgescheiden en onder den metropoliet van
Mainz geplaatst. In 1344 werd het door Clemens VI
tot aartsbisdom verheven. Het kwam echter in de 15e
eeuw tot diep verval door de beweging en de oorlogen
der Hussieten; een der aartsbisschoppen ging tot de
utraquisten over en zijn zetel bleef anderhalve eeuw
onbezet. In de 16e e. drong er ook het Lutheranisme
binnen. De opleving nam een aanvang met de komst
der Jezuïeten (H. Petrus Canisius), en met het bestuur
van kard. Harrach (1623- ’67) zette een tijdperk van
bloei in. Onder de kerkvorsten van de 19e eeuw neemt
kardinaal Schwarzenberg (1850- ’85) een bijzondere
plaats in. Na den Wereldoorlog ontstond een natio-
nale kerk, die een deel van den clerus en een groot
aantal leeken tot zich trok. Het aartsbisdom telt thans
drie suffraganen. Th. Heijman.
Praag , Siegfried Emanuel van,
Ned. letterkundige. * 8 Aug. 1899 te Amsterdam. Zeer
vruchtbaar romanschrijver, die bij voorkeur historische
vrouwenfiguren tot heldin zijner werken kiest. Daar-
enboven goed kenner van de moderne Joodsche lite-
ratuur, waarover hij verscheidene studies publiceerde.
Voorn, werken: Romans : Sam Levita’s levens-
dans (1927) ; La Judith (1930) ; Man van aanzien (1931) ;
De dolle maagd (1933) ; Julie de 1’Espinasse (1934) ;
Madame de Pompadour (1936). Essais : De West-Joden
en hun letterkunde sinds 1860-1926 ; In eigen on vreem-
den spiegel (1928) ; Het Ghetto (1930). Asselbergs.
Praagsehe drank, samengestelde rhabarber-
stroop, stroop tegen galsteen, donker roodbruinestroop;
verkregen door rhabarber- en jalappewortel met ka-
liumcarbonaat en water te infundeeren, in het zoo ver-
kregen vocht suiker op te lossen en dit te mengen met
oranjeschil tinctuur.
Praam, 1° binnen z e i 1 v a a r t u i g voor
goederenvervoer. De vorm is in hoofdzaak die van de
tjalk (> Binnenvaartuig).
2° Een touwtje, dat bij lastige paarden meestal
om de bovenlip, die het meest gevoelig is, wordt ge-
legd en aangedraaid.
Praehtbloem (Donia), plantengeslacht van de
fam. der vlinderbloemigen. Komt met enkele soorten
in Australië voor. D. (Clianthus) speciosa wordt veel
in kassen gekweekt en kan op beschutte plaatsen des
zomers ook in den vollen grond gehouden worden. De
bloemen zijn mooi scharlaken met een paarsblauwe
vlek aan den voet van de vlag. Bonman.
Pracht gras, > Chinagras.
Prachtkaars (Gaura), plantengeslacht van de
fam. der wederikachtigen. Komt met enkele soorten
in N. Amerika voor. G. biennis en G. Lindheimeri
worden als sierplanten gekweekt. De planten zijn
eenjarig tot overblijvend en hebben witte of rosé bloe-
men. Bouman.
Prachtkevcrs (Buprestidae), keverfamilie, waar-
van de meeste soorten in de tropen voorkomen. Schit-
terende metaalkleur. In onze streken 18 kleinere, min-
der fraaie soorten.
Prachtrank (Eccremocarpus), plantengeslacht
van de fam. der Bignoniaceeën. Komt met 3 soorten
in Peru en Chili voor. Als klimplant wordt nog wel
eens gebruikt E. scaber met scharlaken en geelroode
bloemen in trossen. De tegenoverstaande bladeren
bezitten aan hun top een rank. Bouman.
Practici en of uitvoerder is degene, die
voor den beeldhouwer geboetseerde ontwerpen over-
brengt in hout of steen. Men zou het kunnen verge-
lijken met: den componist, die muziek componeert, en
den musicus, die muziek ten gehoore brengt. De vorige
generatie van beeldhouwers voerde zelden eigen werk
uit in een of ander vast materiaal, maar liet dit over
aan den practicien, aan wien toen groote eischen van
vakbekwaamheid werden gesteld. Tegenwoordig is de
beeldhouwer meestal ook de uitvoerder van zijn eigen
werk. Etienne.
Practische rede of r e d e w i 1 is volgens
> Kant de wil, die zichzelf tot wet is, onafhankelijk
van de menschelijke neiging en onafhankelijk van fac-
toren buiten den mensch. > Autonomie (1°).
Pradaksjina (Sanskrit, = toewending van den
rechterkant), in Voor-Indië bepaaldelijk de technische
benaming van een ritueelen ommegang om een plaats
of soms ook wel om een levend wezen, waaraan men
eerbied betuigen wil; men houdt het te vereeren voor-
werp daarbij steeds rechts van zich. Het pradaksjina-
pad of processie-pad lag, bij de stoepa’s, binnen de
daaromheen gebouwde balustrade.
143
Pradeele — Praecipitinen
144
Pradeele, gem. in Fransch -Vlaanderen (XI 144
C3); ca. 300 inw., Vlaamsch sprekend. Landbouw.
Prado , Norbertus del, Dominicaan,
theoloog. * 4 Juni 1852 te Pola de Laviano (N. Spanje),
f 13 Juli 1918 te Freiburg (Zw.). Werd 1869 Domini-
caan. Was hoogleeraar aan de univ. te Manila, sedert
1891 te Freiburg (Zw.). In de groote theol. strijdvragen
staat hij altijd op streng Thomistisch standpunt.
Werken: o.a. De Scientia media (1903) ; De gratia
et libero arbitrio (3 dln. 1907) ; De veritate fundamentali
Philosophiae Christianae (1911). — L i t. : E. Commer
(in : Divus Thomas, 1919, 2 vlg.). Lambermond.
Pradoto is de naam van een rechtbank in de Vor-
stenlanden op Java (Soerakarta en Jogjakarta) in de
beide hoofdsteden Solo en Jogja. Deze p. zijn feitelijk
hof rechtbanken voor leden der vorstelijke families
zoowel voor civiele als voor crimineele zaken (Rijksbl.
Jogja 1916).
Pradt, Dominicus Dufour de, bis-
schop, politicus. * 23 April 1759 te Allanches (Haute
Auvergne, Fr.), f 18 Maart 1837 te Parijs. In 1789 lid
der Generale Staten. Na de > Constitution civile du
clergé week hij uit naar België en Duitschland, doch
na den staatsgreep van 18 Bmmaire keerde hij terug
naar Parijs en werd een der meest slaafsche aanhangers
van Napoleon, die hem tot zijn aalmoezenier maakte,
in 1805 tot bisschop van Poitiers en in 1808 tot aarts-
bisschop van Mechelen benoemde. Ofschoon door Rome
niet erkend, wist hij stilaan, tegen het kerkelijk recht in,
zich meer en meer met bestuurszaken te bemoeien. Hij
is het, die Napoleon zou opgestookt hebben het beruchte
schismatieke, zgn. nationale, concilie van Parijs in
1811 samen te roepen. Na den val van Nap. sloot hij
zich aan bij Talleyrand en de Restauratie; bedankte
voor zijn bisdom en leefde sindsdien onder naam van
Abbé de Pradt te Parijs of bij Allanches, "waar hij een
50-tal boeken en brochuren liet verschijnen, die hem
herhaaldelijk gerechtelijke vervolgingen kostten en
waarvan er drie op den Index -werden geplaatst. Hij
stierf aan een beroerte, na zich met de Kerk te hebben
verzoend.
L i t. : E. Duchesne, in Biogr. nat. Belg. (XVIII) ;
Ch. Terlinden, Guillaume I et 1’Eglise cath. en Bel-
gique (I 1906). Allossery.
Pradzjnaparamita (Sanskrit, = de volmaakt-
heid der -wijsheid), in het > Mahajana de hoogste
volmaaktheid van den Bodhisattwa, bestaande in de
wetenschap, dat alles „leeg” (sjoenja) is. Zij wordt be-
schreven in duizenden verzen tellende „philosophische”
verhandelingen en veelvuldig in de kunst als godin
voorgesteld. Zoetmulder.
Prae-animisme. Tylor (in: Primitive Culture)
zette, in evolutionistischen gedachtengang, het zielen-
en geestengeloof, als het meest eenvoudige begrip, aan
het begin van de ontwikkeling der godsdiensten. Latere
evolutionisten kwamen tot de overtuiging, dat er nog
een eenvoudiger denkstadium aan dit animisme moest
zijn voorafgegaan. Dit leidde tot meerdere theorieën,
die men, in tegenstelling met het animisme, als prae-
animisme kan samenvatten. De begrippen, in deze
theorieën verkondigd, bestaan, maar ze vormen geen
schakels in een ontwikkelingsreeks, daar deze reeks
zelf niet is aan te toonen.
L i t. : W. Schmidt, Der Ursprung der Gottesidee
(I 1926) ; K. Th. Preuss, Die geistige Kultur der Natur-
völker (1923). Bouwman.
Praceambrlum (Antécambrien), aardperiode
voor het begin van het > Cambrium; meer bekend
onder de namen > Archaeicum en > Algonkium.
Praceentor (Lat., = voorzanger), liturgische
naam voor den eersten der zangers (cantores) van den
koordienst, en leider der > Schola. Vgl. > Primi-
cerius.
Praeceptor Germaniae (Loeraar van Ger-
manië), eeretitel van Hrabanus Maurus en van Me-
lanchton.
Praeccssic, 1° (n a t u u r k.) in het algemeen
de rondgaande beweging van de as van wenteling van
een wentelend lichaam, dat aan een of meer uitwendige
krachten onderworpen is. De as beschrijft dan een
cirkelkegel, praecessiekegel , met eenparige snelheid,
als de snelheid der wenteling eveneens eenparig is.
Men kan het verschijnsel reeds bij een gewonen draai-
enden tol waarnemen, wanneer de draai ingssnelheid
geringer wordt of indien de tol van den aanvang af niet
goed verticaal is „neergezet”. Het verschijnsel der p. is
van groot belang bij het bepalen der bewegingen van
hemellichamen.
L i t. : Geiger en Scheel, Ilandb. der Physik (V 1927) :
Grimsehl, Lehrb. der Physik (I 1929). A. Mulder.
2° (S t e r r e n k.) De aantrekking van de maan en
de zon op den eenigszins afgeplatten aardbol veroor-
zaakt een p. van de draaiingsas der aarde. Deze be-
schrijft nl. een kegel, met een opening van 47° om de
pool van de ecliptica. Een omloop duurt ong. 26 000
jaar. De invloed van de maan op de p. is de grootste,
omdat deze het dichtste bij staat, maar de zon draagt
er ook nog belangrijk toe bij.
Een gevolg van de p. is een geleidelijke verandering
van de rechte-klimming en declinatie der sterren. Een
der snijpunten van aequator en ecliptica lag oudtijds
in het sterrenbeeld Ram en dit punt werd daarom punt
Ram genoemd. Tegenwoordig ligt dit punt ten gevolge
van de p. in het sterrenbeeld Visschen, maar het heet
nog steeds punt Ram. Evenzoo zijn ook de andere
teekens van den Dierenriem t.o.v. de gelijknamige
sterrenbeelden verschoven. Zie ook > Poolster. De
p. is reeds door Hipparchus (190-125 v. Chr.) uit ver-
gelijkingen van oude en nieuwe sterplaatsen ont-
dekt. P. Bruna.
Prae-Clielléen, het eerste stadium van het
vroeg-Palaeolithicum. In N.W. Frankrijk is deze pri-
mitieve cultuur het best vertegenwoordigd (St. Acheul
bij Amiens), door vuursteenen werktuigen, die ge-
vonden werden in lagen, die duidelijk gescheiden waren
van het Chelléen en het Acheuléen. De bewerking van
deze steenen bestond vnl. in het verwij deren van hin-
derende hoeken en kanten en het bruikbaar maken van
sneden en punten. De skeletresten van > Mauei
(Homo Heidel bergensis) belmoren wellicht tot het
prae-Chelléen.
L i t. : Commont, in : 1’Anthrop. (19 1908, 527-572) ;
Ebert, Reallex. d. Vorgesch. (X, s.v.). R. De Maeyer.
Praecipitinen noemt men stoffen, die in het
dierlijk lichaam ontstaan, wanneer soortvreemd eiwit
wordt ingespoten, welke stoffen dan in staat zijn met
dat soortvreemde eiwit een neerslag te vormen. Bijv.:
wanneer een konijn ingespoten wordt met paarden-
eiwit (bijv. paardenserum), maakt het konijn p. tegen
dat paardeneiwit. Dientengevolge geeft het serum van
dat konijn, samengebracht met paardenserum, een neer-
slag. Deze reactie is zéér specifiek, d.w.z. de p., op-
gewekt door paardenserum, geven alleen een neerslag
met paardenserum en niet met bijv. menschen- of
hondenserum. Het eiwit van zeer verwante diersoorten
(bijv. paard — ezel) wordt echter door dezelfde p. neer-
geslagen.
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
POMPEJI
1. Straat met rechts het forum, op den achtergrond de Vesuvius. 2. Via dell’ Abondanza. 3. Peristilium in het huis
der Vettii. 4. Galerij langs het peristilium in het huis van Amorinus Doratus. 5. Straat met grafmonumenten. 6. Atrium
in het huis van Marcus Obellius Firmus. 7. Vertrek in het huis der Vettii. 8. Atrium in het zgn. Casa delle Nozze d’Argento.
PRAAG
1. Karelsbrug met het Hradsjin op den achtergrond. 2. De zgn. Kruittoren. 3. Museum. 4. De Teynkerk. 5. Links:
aartsbisschoppelijk paleis, rechts: paleis van den president. 6. St. Vitusdom. 7. Bruggen over de Moldau.
8. St. Wenceslausplein.
145
Praeclara gratulationis — Praedestinatie
146
Deze reactie wordt gebruikt om den aard en de her-
komst van allerlei sera of eiwithoudende vloeistoffen
te bepalen. Men verwekt bij een konijn p. tegen men-
schenserum, bij een ander p. tegen paardeneiwit, bij
een derde p. tegen hondeneiwit, enz. Wanneer men nu
een eiwithoudende vloeistof heeft en men wil weten,
van welk dier dat eiwit afkomstig is, brengt men deze
vloeistof samen met al de aldus bereide praecipiteeren-
de konijnensera. Wanneer dan bijv. alleen het met
hondeneiwit opgewekte serum een neerslag geeft, is
men zeker met hondeneiwit te maken te hebben. Der-
gelijke reacties worden in de gerechtelijke geneeskunde
gebruikt om den aard en de herkomst van bloedvlekken
te bepalen. Bij de keuringsdiensten wordt de reactie
gebruikt bijv. om uit te maken of er in worst honden-
of kattenvleesch verwerkt is, en zoo zijn er nog vsch.
toepassingen. Wyers.
Praeclara cjratulationis, encycliek van paus
Leo XIII over de eenheid der afgescheiden Kerken, uit-
gevaardigd in 1894. Met de encycliek S a t i s cog-
n i t u m van 1896, doet zij een rechtstreeksch beroep
op het O. om terug te keeren tot den waren schaapsstal.
Uit g. : Acta S. Sedis (jrg. 26 1894).
Praeconcs (Lat., < praedicare = bekend maken),
1 ° vendumeesters bij de oude Romeinen.
2° Officieele herauten in den Rom. staatsdienst bij
gerechtszittingen, senaats- en volksvergaderingen,
volksspelen.
Pracconium paschale (Lat. praeconium =
verheerlijking), naam voor den lofzang, dien met
Paaschzaterdag de diaken zingt bij de wijding der
Paaschkaars. Oorspr. waren deze lofzangen zeer ver-
scheiden, heden zijn er nog drie verschillende in ge-
bruik: in de Romeinsche (aan vangend met > Exsul-
tet), de Ambrosiaansche en de Mozarabische liturgie.
Praed, 1° Rosa Carolina Mack-
w o r t h, Eng. romanschrijfster, behandelt vnl.
thema’s uit Australië. * 1851 in Australië.
Werken: Romans, o.a. Dwellers by the River
(1902) ; The Maid of the River (1905) ; Lady Bridget in
Never-Never Land (1915).
2° W i n t h r o p Mackworth, Eng. dichter
en essayist, later politicus en kamerlid. Schrijver van
vnl. humoristische en politieke verzen. * 1802, f 1839.
Werken: Poema (1844, 1864) ; Political and Occa-
sional Poema (1888).
Pracdestinatianen, > Praedestinatie (sub C),
en > Praedestinatus.
Praedestinatfanismc, leer der Praedestina-
tianen (> Praedestinatie, sub C).
Praedestinatie (<^fLat. praedestinare = voor-
beschikken) is de goddelijke voorbeschikking van
bepaalde redelijke wezens tot het eeuwig heil.
A) Het is Katholieke geloofsleer, dat er een god-
delijke p. is. Deze leer is niet als dogma door een
speciale definitie der Kerk vastgesteld, maar wel in
haar algemeene leering opgenomen en wordt in som-
mige bepalingen van het Concilie van Trente als ge-
loofspunt verondersteld. Deze leer berust op de H.
Schrift, o.a. Mt.25.34; Joh. 10.27 ; Act.13.48; Rom. 8.28-
30 ; Eph. 1.4-11. Ook in de Overlevering, welke het
heil van den mensch altijd erkend heeft als afhankelijk
van Gods voorkennis en wilsbeschikking, ligt deze
leer vast. Naast het leerstuk der p. staat het leerstuk
der reprobatie (verwerping), hetwelk inhoudt, dat
God krachtens eeuwig raadsbesluit bepaalde redelijke
wezens van het eeuwig heil uitsluit. Het bestaan der
reprobatie is Kath. leer, steunend op H. Schrift en
Overlevering. Het bestaan van p. en reprobatie blijkt
bovendien uit dezen grond: al wat God in den tijd in
zrjn schepselen uitwerkt is van eeuwigheid door Hem
gekend en gewild.
Er bestaat tusschen p. en reprobatie volgens de
Kath. leer dit essentieele verschil : krachtens de p., af-
hankelijk van Gods voorbeschikkenden wil, vol<Whet
eeuwig heil van den uitverkorene en ook de verdienste-
lijke, genadevolle werken, waardoor het heil wordt
bereikt. Bij de reprobatie is wel de eeuwige straf ge-
volg van Gods willen, maar de zonde waarom gestraft
wordt is geen gevolg van Gods willen der zonde De
zonde wordt door God slechts toegelaten. De p. is
onfeilbaar zeker, om de onfeilbare zekerheid van
Gods kennis en de onfeilbaarheid van zijn raadsbe-
slmt. Deze onfeilbaarheid gaat samen met de mensche-
lijke vrijheid in het verwerven van het eeuwig heil
Maar geen mensch weet zonder een bijzondere open-
baring met onfeilbare zekerheid, dat hij gepredesti-
neerd is (Conc. van Trente; Denz. 805). Wel zijn er
teekenen, waaruit de p. van een mensch met voldoende
zekerheid vaststaat.
H) Katholieke schoolmceningen. Het sub A vast-
gestelde wordt door de Katholieken algemeen aan-
vaard. Onder de Kath. theologen wordt gedisputeerd
omtrent de volgende punten:
1 ° Men kan de p. vatten compleet en incompleet. De
complete p. betreft zoowel het eeirwig heil als de wer-
ken uit genade, waardoor het eeuwig heil wordt ver-
diend. De incomplete p. betreft alleen het eeuwig heil
of alleen de genade. Algemeene Kath. leer is, dat de
complete p. niet afhankelijk is van het vooruitzien
door God van menschelijke verdienste. Op de vraag,
of de incomplete p. tot eeuwig heil er is zonder vooruit-
zien van verdienste (m.a.w. of ze onvoorwaardelijk is),
antwoorden de Thomisten en eenige Molinisten be-
vestigend, Molina en het meerendeel der Molinisten
ontkennend.
*■ -D® reprobatie kan onderscheiden worden in posi-
tieve en negatieve reprobatie. Negatieve reprobatie is
het toelaten door God, dat eenigen het doel missen.
Positieve reprobatie is de wil van God om eenigen te
straffen met eeuwige straf. Volgens de Katfi. leer is de
positieve reprobatie voorwaardelijk, nl. om de voor-
ziene schuld. De vraag of de negatieve reprobatie on-
voorwaardelijk is (zonder vooruitzien van schuld)
wordt ontkennend beantwoord door de Molinisten,
bevestigend door veel Thomisten.
C) Volgens > Calvijn heeft God naar zijn eeuwig
welbehagen, zonder aanmerking van zonde of deugd,
sommigen gepraedestineerd ten leven en anderen tot de
eeuwige verdoemenis (Decretum horribile). God heeft
de zonde niet slechts toegelaten, maar gewild. De
inwendige roeping door den Geest geeft den uitver-
korene de rotsvaste zekerheid van zijn uitverkiezing.
De predestinatieleer van Calvijn was reeds geleerd
door oudere zgn. „praedestinatianen”: Godschalk, Wi-
clef en Hus. Luther hangt haar wel aan, maar minder
uitdrukkelijk dan Calvijn. Del atere Lutheranen gaven
haar meer en meer prijs. Niet alle Geref. Kerken aan-
vaarden de leer van Calvijn omtrent de p. in al haar
scherpte. Het > infralapsarisme won het van het
-> supralapsarisme en in de praedestinatieleer van
Arminius en de Remonstranten bleef van de absolute
p. van Calvijn weinig over. > Praedestinatiestrijd.
L i t. : zie de handboeken, o.a. A. Mulders, Van den
eenen God (1931) ; P. Potters, Verklaring v. d. Kate-
chismus (VI 3 1928, 13-16). Voor de leer van Calvijn zie
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
147
Praedestinatiestrijd — Praehistorische godsdiensten
148
ook : C. Friethoff, De Goddelijke P. (1936). Krehng.
Praedestinatiestrijd. Op verschillende tijden
is de kwestie der > praedestinatie druk besproken en
soms heftig omstreden; zie o.a. > Praedestinatus
(5e eeuw), > Godschalk (9e eeuw) en > Praedestinatie
(16e-17e e., Katholieken onderling en Protestanten
tegen Katholieken).
Praedestinatus, of Liber P., door Sirmond in
1643 uitgegeven, is een eigenaardig werk. Boek 1 is een
kettercataloog; de laatste ketterij is die van de prae-
destinatianen. Boek II geeft voor, door een praedesti-
natiaan te zijn geschreven en het veel grootere Boek 111
weerlegt dan dit werk. Men heeft dit geloofd maar
het is voldoende zeker, dat de samensteller zelf boek 11
gefingeerd heeft om aldus de door hem verfoeide
praedestinatieleer des te beter te kunnen bestrijden.
Het geheele werk werd geschreven door > Amobius
Junior tusschen 432 en 439.
U i t g. : Migne, Patrol. Lat. (LIII). — Lit.: Morin,
Etudes, Tcxtes et Découvertes (1913) ; Bardenhewer,
Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924). Frames.
Praedicaat, > Gezegde. Voor psycholo-
gisch gezegde, > Onderwerp.
Praeciicaatsnomen , > Gezegde.
Praedicabilia of zegbaarheidstitels
(logica) zijn de vijf algemeene gronden of wijzen,
waarop in een > oordeel het gezegde aan het onder-
werp kan worden toegekend, nl. als wezenlijke be-
paling (volledig: soortbegrip; onvolledig: geslachts-
be°rip; vervolledigend: soortelijk onderscheid), of als
niet-wezenlijke bepaling (noodzakelijke eigenschap,
bijkomstigheid). J ' * S assen -
Lit.: J. Th. Beysens, Logica ( 3 1923, 40-48).
Praedicamenten , > Categorieën.
Praedieatief, * Bijvoeglijk.
Praeëxistenlianisme , de leer, volgens welke
de menschelijke ziel vóór de verccniging met het li-
chaam bestond, maar wegens persoonlijke schuld m een
lichaam gekerkerd wordt. > Origenes nam het via Phi-
lo van Plato over. Zijn leer werd veroordeeld op het
5e alg. concilie in Konstantinopel (553). Franses.
Praeëxistentie = voortbestaan; voor de dwaal-
leer hierover, zie > Praeëxistentianisme.
Pracëxistentie-thcorie, door Dubois-Rey-
mond opgestelde theorie ter verklaring der electro-
physiologische verschijnselen (> Bioëlectriciteit), vol-
gens welke de zenuw- en spiervezels achter elkaar
geschakelde electro -motorische deeltjes bevatten en
in rustend levend weefsel praeëxistentie van den stroom
aangenomen zou moeten worden.. Tegenwoordig
neemt men de zgn. > alteratie - the o r i e
Chamuleau.
WCill • # Pi
Praefectuur, > Apostolisch prefect.
Praefix of voorvoegsel is evenals een
> suffix of achtervoegsel of een > infix of invoegsel
een woorddeeltje, dat met een ander woord (of wortel)
een afleiding vormt. Ned. p. zijn bijv. be in beloven,
beminnen, ont in ontkleeden, onthouden. Er zijn ta-
len, die geen in- of suffixen, doch alleen p. kennen.
> Afleiding.
Praciorma tic- theorie (b i o 1.), praemen-
delistische erfelijkheidstheorie, volgens welke de on-
togenese zou bestaan in de verdere ontwikkeling van
vormen en organen, die op het oogenblik der bevruch-
ting reeds aanwezig, gepraeformeerd, zijn.
Praeglaeiaal, ■> Ijstijden.
Praehistorie, wetenschap, die zich bezighoudt
met de geschiedenis van een volk of land, van den aan-
vang af tot den tijd der oudste geschreven berichten
betreffende dit volk of land. Het einde van de prae-
hist. periode en het begin van den hist. tijd kunnen
verschillen van volk tot volk, van land tot land.
In het middelpunt van het praehist. onderzoek staan
de stoffelijke resten van woningen, nederzettingen,
graven en de gebruiksvoorwerpen, welke deze onge-
noemde volken in den bodem hebben nagelaten: ze
zijn de getuigen van hun bestaan, bedrijvigheid en
beschaving. Het opzoeken, bestudeeren en classifi-
ceeren dezer overblijfselen behoort tot het domein der
praehist. archaeologie, die dan ook de voornaamste
hulpwetenschap is der praehistorie. Andere hulpwe-
tenschappen zijn de anthropologie, de palaeontologie,
de geologie en de ethnographie.
Rekening houdend met de stof, waaruit achtereen-
volgens de gebruiksvoorwerpen meestal vervaardigd
waren, heeft men de p. ingedeeld in een Steentijd, een
Bronstijd en een Ijzertijd (Drie-periodensysteem van
Thomsen).
Van belang voor het chronologisch rangschikken der
bodemarchieven is hun stratigraphische ligging, waar-
door de eene als ouder of jonger dan de andere kan
beschouwd worden. Naast de stratigraphische methode
volgt de praehistoricus eveneens met hetzelfde doel de
typologische methode, die de ontwikkeling nagaat
van de vormen van een zelfde soort voorwerpen. Een
absolute chronologie kan verkregen worden, wanneer
met niet-gedateerde vondsten tevens voorwerpen uit
andere streken aangetroffen worden, die goed geda-
teerd zijn (bijv. Grieksch vaatwerk, Romeinsche mun-
ten). De verspreiding van het archaeologisch materiaal
kan ten slotte scherp afgebakend worden en aan be-
paalde cultuurgroepen toegeschreven worden, waar-
door de p. er toe komen kan de banden te kennen, welke
deze groepen aan later komende hist. geslachten ver-
binden.
Dank zij deze verschillende methodes heeft de p.
belangrijke resultaten verkregen en is ze een weten-
schap geworden, die op een soliede basis is opge-
trokken en meteen uit de handen van het dilettantisme
is gerukt. Het standaardwerk van de p. is Ebert’s
Reallexikon der Vorgeschichte (15 dln. Berlijn 1924-
1932). R- De Maeyer.
Praehistorische godsdiensten zijn de gods-
diensten van de volkeren uit het verleden, waarover
geen geschreven getuigenissen bestaan. Om deze
godsdiensten te kennen, beschikt de wetenschap dus
enkel over stoffelijke overblijfsels, die ze tracht te ver-
staan naar analogie van de opvattingen en gebruiken
van nog bestaande natuurvolkeren of van volkeren,
wier godsdienst door hist. documenten beter bekend
is. We geven hier enkel, wat we van het standpunt der
praehistorie uit over de godsdiensten der oudste
menschheid weten, met uitsluiting bovendien van de
godsdiensten, die we reeds in hun nationalen eigen
aard kunnen achterhalen, zooals de Germaansche, de
Cretensische, enz.
l ü Over de godsdiensten van het Oud-Palaeoli-
thicum weten we zeer weinig. De oudste bekende ge-
vallen van doodenbegraving komen voor bij de men-
schen van het Neandertalras, waaraan de zgn. Mousté-
rien-cultuur wordt toegeschreven. De wijze, waarop
deze begraving geschiedde, verraadt het geloof in een
voortbestaan na den dood, maar zegt verder niets over
de ermee verbonden godsdienstige opvattingen.
De laatste jaren werd de aandacht gevestigd op drie
zeer belangrijke vondsten van op eigenaardige wijze
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
149
Praelatus nullius— Praemotie
150
neergelegde schedels en beenderen van holenberen in
een hol in Zwitserland, een ander in Beieren en nog
een op de Oostenrijksch-Joego-Slavische grens. De
omstandigheden waren van dien aard, dat vsch. prae-
historici hierbij gedacht hebben aan een berenoffer,
zooals er nu nog door sommige Siberische stammen
aan het Hoogste Wezen worden opgedragen. Het is
echter niets anders dan een hypothese, waarvoor geen
verdere gegevens gevonden werden.
2° Voor het Jong-Palaeolithicum hebben we meer
sporen. De talrijke rotsteekeningen en de graven uit
dien tijd wijzen op een zeer gecompliceerde en ge-
differentieerde mentaliteit. De rotsteekeningen van
Frankrijk en Noord-Spanje laten magische praktijken
vermoeden, zooals de totemistische jagerstammen van
lieden ze nog beoefenen, met de bedoeling de dieren
in hun macht te krijgen of hun vruchtbaarheid te be-
vorderen. De afzonderlijk begraven, versierde of tot
drinkschalen verwerkte schedels doen aan den schedel-
cultus van sommige animistische cultuurvolkeren
denken. Vsch. vrouwenfiguren in reliëf in de rots uit-
gehouwen w T orden vaak als vruchtbaarheidsgodinnen
geïnterpreteerd, alhoewel hieromtrent geen zekerheid
kan worden verkregen.
3° Over de Neolitische godsdiensten weten w r e al
niet veel meer dan over de Jong-Palaeolithische. De
voor het Neolithicum kenmerkende > dolmens, die
hoogst waarschijnlijk van een uit het Oosten komend
zeevarend volk afkomstig zijn, wijzen op een groote
vereering voor de dooden. Daarom echter werden aan
de eronder begraven dooden nog geen bijz. krachten
toegekend. Wel wijzen de vele voorwerpen van dage-
lijksch gebruik, die in de graven gevonden worden, op
het geloof in een voortbestaan in lichamelijke gedaan-
te. Toch komt in het Neolithicum de lijkverbranding
voor, wat doet veronderstellen, dat de groepen, die ze
beoefenden, in de mogelijkheid van een voortbestaan,
los van het lichaam, geloofden. De kinderlijkjes in
kruiken, die op de Grieksche eilanden onder de wo-
ningen gevonden w T erden, waren hoogst waarschijnlijk
afkomstig van > bouwoffers. De beteekenis der
> menhirs, die vaak in verband met de dolmens of de
graven voorkomen, is niet duidelijk. Werden ze gedacht
als verblijfplaats der zielen, of werden ze vereerd als
woonplaats der godheid zooals de Semietische betylen,
of leggen ze getuigenis af van eigenlijke steenveree-
ring? Sommige waren voorzien van vrouwenborsten.
Dit zou doen veronderstellen, dat ze vrouwelijke god-
heden voorstelden. De overige zeer talrijke mannelijke
en vrouwclijke figuurtjes in de graven kunnen een-
voudig als votieve geschenken of als vervangers van
anders voor de dooden gebrachte menschenoffers ge-
diend hebben. Verder treffen we in het Neolithicum
nog sporen aan van boom- en diervereering. We weten
echter niet, of deze heilige boomen en dieren om zich
zelf dan wel om een of ander verband met de godheid
vereerd werden. Over de manier, waarop de godheid
vereerd werd, w r eten we ook niets met zekerheid.
4° Het Bronzen tijdperk wordt gekenmerkt door een
wijdverspreiden zonnecultus in Gallië, N. Italië,
Midden-Europa en Skandinavië. De zon wordt gewoon-
lijk voorgcsteld door een metalen discus, soms door een
wiel of ster, later vaak tot het sw T astikakruis vervormd.
Deze discussen staan vaak op wagens (bronzen wagen
van Trundholm; zie afb. in kol. 254 in dl. IV), ge-
trokken door een paard. Elders zijn ze voorgesteld in
verband met bootjes (rotsteekeningen in Skandinavië),
wat waarschijnlijk berust op het geloof, dat de zon
’s nachts van het Westen naar het Oosten voer op een
schip. Op het einde van het Bronzen en in het begin
van het Ijzeren tijdperk vergezelt de zwaan zeer dik-
wijls de zonneboot. Samen met zonsymbolen vinden
we ook dikwijls runderkoppen en dubbelbijten, zonder
dat we precies hun verband met de zonvereering kun-
nen aangeven. Verder treffen we in dit tijdperk nog
anthropomorphische vrouwelijke en mannelijke god-
heden aan. Eigenlijke tempels uit het Bronzen tijdperk
zijn niet bekend. De zgn. > stonehenge worden meestal
aangezien voor stamheiligdommen, die uit de dooden-
vereering van het Neolithicum zouden ontstaan zijn.
5° In het IJzeren tijdperk kunnen we met betrekking
tot de dooden vaststellen, dat deze w r eer algemeen be-
graven worden en voedsel, wapens, gebruiksvoorwerpen,
en de mannen zelfs vrouwen en de vrouwen kinderen
meekrijgen in het graf. Dit alles wijst op het geloof in
een lichamelijk voortbestaan. De verschillende wagen-
tjes uit dit tijdperk moeten met den zoncultus in ver-
band staan. Het is goed mogelijk, dat men met zulke
wagens, maar in groo teren vorm, rondreed om voor de
bezochte streken den zegen der zon te verkrijgen. Of
naast de zon nog andere anthropomorphische góden
vereerd werden, weten we niet, want de talrijke over-
gebleven beeldjes stellen niet noodzakelijk godheden
voor. Bellon .
L i t. : C. Clemen, Urgeschichtliche Religion (1932) ;
L. Capitan, La préhistoire (1931) ; O. Menghin, Weltge-
schichte der Steinzeit (1931) ; H. Obermaier, Urge-
schichte der Menschheit (1931) ; Th. Mainage, Les reli-
gions de la préhistoire : L’ége paléolithique (1921).
Praelatus nullius, > Prelaat.
Praelegaat noemt men het legaat, hetwelk
iemand krijgt, die zelf erfgenaam is. Het is een soort
legaat bij vooruitmaking, daar de bevoordeelde door
het legaat bij verdeeling van den boedel het hem ge-
maakte vooruit neemt en hij dus meer geniet dan de
andere erfgenamen. Dunselman .
Pra el i minair en (volkenrecht). Daar
het opstellen van een definitief vredesverdrag dikwijls
veel tijd in beslag neemt, werden somtijds voor-
loopige vredesverdragen of p. ge-
sloten, waarin de hoofdbeginselen vervat waren, die
later in het definitief vredesverdrag uitgewerkt wor-
den. Zoo zijn vooral bekend de p. van Versailles, ge-
volgd door den vrede van Frankfort na den Fransch-
Duitschen oorlog van 1870- ’71. De Wereldoorlog heeft
geen p. gekend. L.Janssens.
Praeludium (ook praeambulum of
prélude), voorspel van een muziekstuk, dat in
vele gevallen tot een zelfstandige compositie ontwik-
keld wordt. Vindt zijn oorsprong in de improvisatie
en ontstond als geschreven stuk in de 17e eeuw.
Praemissen (logica) zijn de voorafgaande
oordeelen, welke in een redeneering als bekend of
gegeven gelden, en waaruit de conclusie als ge-
steld moet worden afgeleid. •> Maior; Minor.
L i t. : J. Th. Beysens, Logica ( 3 1923, 133).
Pracmonstratenscrs, •> Norbertijnen.
Praemotie. Ieder schepsel is in zijn werking
afhankelijk van de medewerking van de eerste Oor-
zaak : God. Omtrent deze medewerking, speciaal met
betrekking tot de vrije daden van den mensch, bestaat
verschil van opvatting. Volgens het Molinisme werkt
God met den vrijen wil mee, maar de w T il bepaalt zich-
zelf tot het feitelijk handelen. Volgens het Thomisme
komt de wil door de goddelijke werking van potentieel
tot feitelijk handelen. De goddelijke inwerking gaat
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
151
Praemunire — Praet
152
dus oorzakelijk, niet tijdelijk, aan de vrije wilsdaad
vooraf. Deze goddelijke inwerking wordt daarom
praemotio, d.i. vóórbeweging, genoemd. Kreling.
Praemunire (Lat., = voorbehoeden), naam van
een Eng. parlementair statuut van 1353, waarbij ver-
boden werd in Engeland beneficies te aanvaarden uit
handen van den paus, pauselijke interventie in kerke-
lijke benoemingen toe te laten, e.d.
Praeneste, tegenw. > Palestrina, stad in Lati-
um, waarvan als stichter een zoon van Vulcanus of
een afstammeling van Odysseus vermeld wordt. De
bloei van P. in de Oudheid valt van 150-100 v. Chr.;
het werd geroemd om zijn wijn, olijven en goudsmeed-
kunst en, in het Keizerrijk, als zomerverblijfplaats.
Archeologische opgravingen brachten er aan het licht
tempels (orakeltempel v. Fortuna), stadsmuren, mo-
zaïeken en vooral kostbare grafvondsten. E. De Waele.
Praenomen (Lat., = voornaam). Bij de Ro-
meinen dienden enkele, wainig talrijke benamin-
gen (Titus, Publius, Lucius e.a.) als individueele, niet
erfelijke, voornamen, terwijl de andere (> gentilicium,
cognomen, agnomen) familienamen waren of konden
worden. De p. worden meest afgekort geschreven (P. =
Publius, L. = Lucius enz.).
L i t. : > Persoonsnaam. Mansion.
Pracpositie, > Voorzetsel.
Praepuberteit (= voorpuberteit), naam voor
jeugdperiode, die voorafgaat aan de -> puberteit en
deze inleidt. Bij jongens valt ze ongeveer tusschen 12
en 15 a 16, bij meisjes tusschen 11 en 14 jaar. Licha-
melijk kenmerkt deze periode zich door een inzetten-
den groei na een tijd van rust, door groote beweeg-
lijkheid en door een teveel aan energie, die langs aller-
lei wegen een uitweg zoekt. Het kind toont in deze
jaren een beginnende onrust, sterken vrijheidsdrang,
zelfverzekerd optreden en zelfgenoegzaamheid. Op
avontuur en kattekwaad bedacht, treitert en plaagt
het de volwassenen; is brutaal, spoedig geraakt en
ongehoorzaam, ruw in zijn uitdrukkingen, bij het spel
en in den omgang met anderen. Kort aangebonden
slaat de jongen er gauw op los, w T il zich overal doen
gelden, tracht door lichamelijke krachttoeren indruk
te maken en de aandacht te trekken, komt op voor zijn
„eer”, waar hij veel en gewichtig over praat, maar die
nog een weinig verdiept begrip voor hem is. Vol bravour
in "woord en gebaar, vindt de jongen de eeuwdg onder
elkaar gichelende, tegen hem snibbige meisjes slap,
zwak en flauw; deze op haar beurt verwijten den jongen
ruwheid en onbehouwenheid. De neiging tot samen-
klitten, tot groep- en bendevorming treedt op. In
groepjes maken de jongens plannen en trekken er dan
op uit. Een sterke behoefte aan spel en sport gaat
vergezeld van een groeiende belangstelling voor knut-
selen en voor lectuur (avontuurlijke verhalen).
Aan het einde der p. treedt een, vooral bij de meisjes
veelal duidelijk waarneembare, negatieve phase (duur
ong. 2-9 maanden) op als inleiding tot de puberteit.
Het kind wordt gesloten, passief, traag en lusteloos,
isoleert zich, toont een verminderde belangstelling
voor de dingen van het dagelijksche leven (school- en
huiswerk ondergaan hiervan den invloed), maakt
begonnen dingen niet af, toont een vijandige houding
tegenover de buitenwereld en een groote vatbaarheid
voor slechte invloeden. Bij de meisjes treedt aan het
einde der negatieve phase gewoonlijk de eerste men-
struatie op.
L i t. : Puberteit. Berger.
Praeputium (Latijn, = voorhuid), huidplooi,
welke het voorste gedeelte van de penis van mensch en
zoogdieren bedekt.
Prae-Raffaëlieten is de verzamelnaam voor
eenige Eng. schilders, wier idealen verwant waren aan
die der Ital. kunst vóór Raffael. In 1848 wrerd te Lon-
den de „Pre Raphaelite Brotherhood” gesloten tus-
schen W. Holman Hunt, J. E. Millais en D. G. Ros-
setti . Later kende men ook aan andere schilders dezen
naam toe. Vooral de M. E. en het Quattrocento hebben
voor deze meesters zoowel naar vorm als inhoud groote
bekoring. Naast religieuze onderwerpen brengen zij
gaarne middeleeuwsche legenden en sagen in beeld.
Zij kiezen daarbij min of meer gestyleerde vormen en
verwerken deze, zooals Burne Jones en Walter Crane,
op decoratieve wdjze. In kracht van expressie staan zij
echter bij de door hen zoozeer bewonderde kunstenaars
der M.E. en der vroege Renaissance ten achter.
L i t. : H. W. Singer, Der Praraphaelitismus in Eng-
land (4 dln. 1912). Korevaar-Hesseling .
Prae-Romantiek noemt men, in aansluiting
bij de nieuwere Fransche letterkundige terminologie,
de bew T eging, die voorafgaat aan de eigenlijke volle
Romantiek, en waarin de meeste kenmerken, welke
deze laatste, als gesloten verschijnsel, karakteriseeren,
reeds afzonderlijk en sporadisch optreden. De P.-R.
ontwikkelt zich in dc groote West-Europ. letterkun-
den zoow r at tusschen 1750 en 1800. Alle vormen van
reactie tegen de > Auiklarung treden reeds in haar, als
afzonderlijke trekken van geïsoleerde schrijvers, op:
bevrijding van het menschelijk gevoel uit de koude
redelijkheid, w T erkelijkheidsontvluchting en eyasie-
drang, vrijheidszucht van het individu, nationalisme,
mediëvisme, primitivisme, piëtistisch getinte reli-
giositeit. Groote figuren van de P.-R. zijn bijv. Rous-
seau, Herder, Young, Thomson, Klopstock, Gessner,
Crabbe, Bums, de jonge Goethe en Schiller (Sturm-
und-Drang!), Baggesen, Bellmann, Franzén, Bellamy,
Feith, Bilderdijk en Karamzine. Baur.
L i t. : P. van Tieghem, Le préromantisme (1930) ;
II. Tronchon, Romantisme et préromantisme (1930) ;
A. Viatte, Les sources occultes du Romantisme (1928) ;
A. Monglond, Le préromantisme francais (1930 vlg.).
Praesanctificala (laat-Latijn, = voorafgehei-
ligde), liturgische naam voor de H. Hostie op Witten
Donderdag geconsacreerd om in de Goede-Vrijdag-
plechtigheden genuttigd te worden. > Missa Prae-
sanctificatorum.
Pracscriptio (R o m. recht). Met p. wordt
eigenlijk aangeduid een bestanddeel der > formula,
dat men te Rome aan de intentio (eisch) liet vooraf
gaan (vandaar de benaming), indien men de beslissing
van den rechter op grond van overwegingen van billijk-
heid of doelmatigheid anders wdlde doen uitvallen dan
het verouderde ius civile zou meebrengen. Praescriptio
is later de gebruikelijke term gew r orden voor > ver-
jaring. Hermesdorf.
Praesepe (sterrenbeeld), -> Krib.
Praet, 1° Jan, noemt zich de zeer verdienste-
lijke, maar overigens onbekende auteur van een uit-
voerig gedicht, dat door den uitgever genoemd werd
Leeringhe der Zalichede, een zedenkun dig-mystiek
leerdicht, dat feitelijk opgevat werd als een verheer-
lijking van Maria. Het begin ontbreekt, nog 4 900 vv.
zijn over; echt lyrische stukjes onderbreken er de toch
dichterlijke beleering of uiteenzetting. Hij w T as een
West-Vlaming; misschien een leek, en leefde in het
begin der 14e, zoo niet einde der 13e eeuw.
Ü i t g. : J. H. Bormans (1872). V. Mierlo.
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
153
Praetere — Pragmatisme
154
* U !, R S v a n > diplomaat en historicus.
1806 te Brugge, f 1887 te Brussel. Hij maakte deel
uit van de Belg. afvaardiging, die aan Lcopold de
Belg. kroon ging aanbieden; werd privaat -secretaris
van den koning en in 1840 groot-mcester van het kon
huis; deze waardigheid bekleedde hij ook onder Leo-
pold II. P. had aldus een zeer grooten invloed op de
Belg. politiek. Uytlerhoeven .
Praetere, Maurits de, tooneelauteur. * 2
Jan. 1885 te Gent. Bestuurder aan de Rijks Middelbare
School aldaar. Hij schrijft een eenvoudig, stevig kloeke
taal en dialoog, gedistingeerd zelfs. Ook de bouw is
solied en de psychologie flink doorgevoerd. Later wordt
het bescheiden realisme overwoekerd door boertige
overdaad. Zedelijk wel eens op het randje af. Pseud.
A. J. Harm.
, W Een Dwaling (1922) ; Als de Bodem
begeeft (1924) ; In het Duister (1929). A. De Maeyer.
Practeritie (< Lat. praeterire = voorbijgaan)!
een stijlfiguur, aanwezig, als men beweert iets te ver-
zwijgen, terwijl men het intusschen zoo sterk mogc-
hiken nadruk geeft. Bijv. Flechier in zijn lijkrede op
lurenne: N’attendez pas messieurs, que j ’ ouvre ici une
scène tragique, que je représente ce grand homme
étendu sur ses propres trophées, que je découvre ce
corps pale et simglant, auprès duquel fume encore la
foudre qui Ta frappé.
Praetcxtatus-catacombe. De naar den
overigens onbekenden Praetextatus genoemde cata-
combe werd begin 2e eeuw aangelegd aan de Via
Appia ongeveer tegenover die van S. Callistus. De
Rossi ontdekte er de graven van SS. Tiburtius en
Valerianus (> Caecilia) e.a. Men vindt er biibelsche
schilderingen.
L i t. : zie onder > Catacomben. Franses.
Praetor, benaming, waarmede aanvankelijk te
Rome de consul wordt aangeduid. In 367 v. Chr. wordt
de praetuur als afzonderlijk ambt in het leven geroe-
pen, sedert 337 v. Chr. ook voor plebejers toegankelijk
Hoofdtaak: zorg voor goede rechtsbedeeling (iuris-
dictio). Aan den p. heeft de ontwikkeling van het Rom.
recht veel te danken. Hij vaardigt > edicta uit op
grond van het hem toekomende ius edicendi. De p.
wordt benoemd door den consul, later door de > comitia
(centiiriata, volksvergadering); hij heeft het recht de
volksvergadering bijeen te roepen en voor te zitten. In
242 v. Chr. werd naast den p. urbanus de functie van
een afzonderlijken p. ingesteld: p. peregrinus (zie •>
Peregrini). . Hermesdorf.
Praetor lanen , Romeinsch gardekorps in den
keizertijd. Opgericht door Augustus. Georganiseerd in
9 cohorten van elk 1 000 man. Oorspr. lagen de te
Rome in garnizoen gehouden leden bij families inge-
kwartierd. Maar Tiberius bouwde hun een kazerne
(castra praetoria) in het N.O. van Rome. Door Vitel-
lius werden de p. in 16 cohorten verdeeld. De p.
hebben in de geschiedenis van het Rijk, en met name
bij de troonopvolging, een zeer voorname rol gespeeld.
Zij vermoordden en stelden aan, ja zij verkochten zelfs
eens bij opbod den troon (193). Constantijn ontbond
deze troepen. Slijpen.
Praetorium Agrippinac, Romeinsche vesting
en vlootbasis, vermoedelijk Arentsburg bij Voorburg.
Praetorium van Pilatus, > Jerusalem (sub
Topographie, kol. 531).
Praetorius (eigenlijk Schulz of Schulze), 1°
Hieronymus, componist en organist. * 10 Aug.
1560 te Hamburg, f 27 Jan. 1629 aldaar. 1580 cantor
te Erfurt, in 1586 organist aan de Jacobikirche te
Hamburg.
.i^L? r ?r en .V vocale com P°sities, o.a. Cantioncs sacrae
ao99j, Magnificat, tezamen uitg. in „Opus musicum
novum et perfectum”. — L i t. : H. Leichtentritt, in:
Denkm. D. Tonkunst (XXIII).
* * i c h a e 1, componist en muziekschrijver.
15 hebr. 1571 te Kreuzburg, f 15 Febr. 1621 te Wol-
fenbuttel. Men treft in P.’s werken zoowel de meer-
kol? 0 schrijfwijze aan voor vocale en instrumentale
muziek als ook den concerteerenden stijl. Koralen
vindt men bij hem in alle vormen. Het meest bekend
door zijn theoretisch werk Syntagma musicum (3 dln.
1615-1620 ;* facsimile-uitg. d. W. Gurlitt in 1927),
een der voorn, bronnen over instrumenten en instr!
muziek der 17e eeuw.
Uitg.: (voll.) d. Fr. Blume (1927 vlg.). — Lit.:
Fr. Blume, Das Werk des M. P. (in: Zschr. Musik
o' * 7 l* -r, Piscaer.
Practs (ook: P r a t z), M a r t i n u s, bisschop
van Ieperen. * 1603 te Brussel, van Spaaiische afkomst,
f 7 Oct. 1671 te Duinkerken, tijdens een bezoek aldaar.
In 1665 bisschop van Ieperen.
Praetuberculose, een vroeger veel gebruikte
term, waarmede men den toestand aanduidde, die
aan het manifest worden der tuberculose voorafgaat.
Praetuberculeuze kinderen zijn dus kinderen, waarvan
men denkt, dat ze vroeg of laat aan tuberculose zul-
len gaan lijden. Zulke kinderen hebben dus zorg en
toezicht noodig. Wynands.
Praga, voorstad van > Warschau op den linker-
oever van den Weichsel. In den Poolschen opstand van
1831 werd te P. een bloedige slag tegen de Russen ge-
leverd.
Praga, 1° Emilio, Ital. dichter; vader van
2°. * 26 Dec. 1839 te Gorla (Milaan), f 26 Dec. 1875 te
Milaan. , Navolger van Fransche romantici; schreef :
Fiabe e leggende, weinig oorspronkelijk.
2° Marco, Ital. tooneelschrijver; zoon van 1°.
1862 te Milaan, f 1929 te Como. Behandelde gewaag-
de onderwerpen zooals in Le Vergine en in het bittere,
realistische stuk La moglie ideale.
Pragmatieke Sanctie, een rijkswet, die een
belangrijke staatkundige aangelegenheid blijvend
regelt. De meest bekende zijn: 1° die van Bourges
(1438): de tot rijkswet verheven besluiten der vergade-
ring van de Fransche geestelijkheid te Bourges, in
hoofdzaak bestaande uit de 23 hervorm ingsdecreten
van Bazel. Zij luidden het Gallicanisme in. 2° De P. S
van keizer Karei VI (19 April 1713), waarbij de Oosten-
rijksche erflanden een ondeelbaar geheel worden ver-
klaard en de opvolging bij gemis van mannelijke
nakomelingen aan de vrouw wordt toegekend.
Opgeheven voor Oostenrijk in 1918, voor Hongarije
in 1921. ^ Wachters.
Pragmatische geschiedenis is de beschou-
wing van het hist. gebeuren onder het oogpunt van de
motieven en drijfveeren der hist. handelende personen,
met de bedoeling om daardoor uit het verleden leer-
zame en practische conclusies te trekken voor het he-
den en de toekomst; het gevaar van subjectieve inter-
pretatie en waardeschatting van het hist. gebeuren is
daarbij zeer groot.
Lit.: A. Feder, Lehrb. d. hist. Methodik (Rcgcns-
burg 31924). ^ p, Sassen.
Pragmatisme, een benaming, die het eerst
gebruikt werd door Ch. S. Peirce en vooral ingang vond
door het werk van William James: Pragmatism, a
New Name for Some Old Ways of Thinking (1907). Een
Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . .
155
Praguerie — Prang
156
kentheorie, waarin als waarheidsnorm eener theore-
tische stelling geldt haar practische bruikbaarheid en
noodzakelijkheid voor het menschelijk leven of een-
voudig haar feitelijke erkenning door dc menschelijke
daad, & beschouwd als uiting der op de waarheids-
erkenning gerichte natuur van den mensch. •> Le-
vensphilosophie; Modernisme; Relativisme; Utili-
tarisme. v - d ' Ber 9'
Pracjucrie, een opstand van den Franschen adel
in 1440 tegen Karei VII onder leiding van Karei van
Bourbon en met deelname van den dauphin Lodewijk.
Zoo genoemd wegens de overeenkomst met het op-
treden der Hussieten in Praag.
Pralia, Tsjech, naam voor * Praag. t
Prahova, zijrivier van de Jalomnitza m V ala-
chije, Roemenië, stroomt langs Sinaia. De bovenloop
der P., waarbij zich petroleumbronnen bevinden,
wordt gevolgd door de spoorlijn Boekarest — Kronstadt,
die door den Predealpas gaat. #
Prairial (Fr., = wcidemaand; < prairie = weide),
9e maand van het jaar in de tijdrekening der eerste
Fransche Republiek. Zij liep van 20 of 21 Mei tot 18
of 19 Juni van onze tijdrekening.
Prairie. Tusschen den meridiaan van 95 W. en
het Rotsgebergte, in N. Amerika, liggen de groote
vlakten, The Great Plains, of de zgn. prairies. De bo-
dem bestaat uit lagen van het Krijt en oud-Tertiair,
waar de vlakke tafelbergen, de Mesa’s, bovenuit
steken. Het klimaat is continentaal; droge heete zo-
mers en koude winters. De spaarzame neerslag valt
in het voorjaar. De regenval neemt van O. naar W. af.
Het droge klimaat belemmert den boomgroei; het
geheele gebied is, waar het niet in cultuur is gebracht,
met kort gras begroeid. In het O. zijn groote gebieden
voor den landbouw in gebruik genomen (maïs en
koren). In het W. is het hiervoor te droog; daar is
alleen extensieve veeteelt mogelijk. De bodem is rijk
aan mineralen. Er is een aanzienlijke kolenvoorraad,
maar van nog meer belang is de petroleumproductie
(meer dan 50 % van de Ver. Staten). Het land is zeer
dun bevolkt; het grootste deel van de bevolking leeft
op de uitgestrekte farms. De steden zijn verzorgings-
kern en marktplaats voor de omgeving. De bevolking
is zeer gememrd; de Indianen, deoorspr. bewoners, zijn
tot enkele reservations temggedrongen. Naast de
Blanken van allerlei nationaliteit treft men er Negers
en Mulatten aan. In de Zuidelijke staten wonen veel
Mexicanen. . . D. Brouwer.
Prairiehoncl (Cynomys socialis Raf.), een soort
van de fam. der eekhoornachtigen ; bewoont N. Ame-
rika. Het 40 cm lange lichaam is ineengedrongen, de
kop groot, de staart zeer kort. De bovenzijde is licht
roodbruin, de onderzijde vuilwit. De p. maakt een
blaffend geluid. Hij leeft in groote troepen in dorre
grasvlakten, waar zijn kolonies aan de heuveltjes van
uitgegraven aarde te herkennen zijn. Zijn voedsel
bestaat uit grassen. Hij houdt een langen winterslaap.
Zie afb. bij > Knaagdieren. . Keer.
Prairie wolf of coyote (Canis latrans Sav),
een soort van de fam. *der hondachtigen. Leeft in
Centraal -Amerika. Het lichaam is 1 m, de staart
40 cm lang; hoogte 55 cm. Het lichaam is met lang,
geelgrijs haar bedekt. De p. voedt zich met levende
en doode dieren. Hij leeft eenzaam of paarsgewijze. Keer .
Prajoda (Balisch Kawi, = krijgsman, krijgslie-
den), naam van een in 1937 op Bali opgericht militair
hulpkorps van inheemschen. Bij deze hulptroepen zijn
beroepsmilitairen als instructeurs ingedeeld.
Prak, Jacob Luning, psycholoog. *20
Oct. 1898. Promoveerde in de wijsbegeerte te Gro-
ningen. Psychologisch adviseur te Den Haag. Vooral
bekend als ijveraar voor de toepassing van tests ter
verbetering van de onderwijs-resultaten.
Werken: o.a. De Psychotechniek der beroeps-
keuze (1925) ; School, beroep en aanleg (1932).
Prakrit, in ruimen zin benaming van een groep
Middel -Indische talen, die zich parallel met (maar
onafhankelijk van) het Sanskrit uit het oudste Indisch
hebben ontwikkeld, en naar alle waarschijnlijkheid
reeds ca. 600 v. Chr. over de door Ariërs bezette ge-
bieden van Voor-Indië verspreid waren. Buiten het
* Pali en de opschriften van Asjoka (> A<joka) be-
rust onze kennis van het P. op de Prakrittalen in engen
zin, nl. een aantal in uitsluitend literair gebruik voor-
komende, geographisch onderscheiden (> Magadhi,
Maharasjtri e.a.), doch met de gesproken volkstaal
slechts onrechtstreeks verbonden kunsttalen. Zie > In-
dië (VII Taalk. overzicht). Scharpé.
Prakritletterkundc. Deze omvat de > Pali-litera-
tuur (> Boeddhistische literatuur; Dzjataka; Boed-
dhaghosja; Mahawamsa; Milindapanha) ; de in Ardha-
magadhi en > Maharasjtri gestelde godsdienstige
boeken der Dzjaina’s (> Jaina’s) en ten slotte een niet
zeer productieve kunstliteratuur. De lyriek, hoofd-
zakelijk liefdeslvriek, is vooral te vinden in de Satta-
sai (700 strophên) van vorst Ilala Satawahana (le of
2e eeuw n. Chr.), een niet zonder kunstzin gecompi-
leerde keur van volksliederen in Maharasjtri, waarvan
de kern tot het begin onzer jaartelling reikt. Aan
kunstdichtwerken zijn bewaard de epen Setoebandha
(vóór de 6e eeuw n. Chr.) en Gaudawaha (historisch,
ca. 750 n. Chr.), plus het tooneelstuk (uitsluitend in
P.) Karpoeramandzjari van > Radzjasekhara. In
het Sanskrit tooneel komen als regel gedeelten in het
P. voor, in overeenstemming met den socialen stand
van de personages. Zie verder ook > Kathasaritsagara.
L i t. : Winternitz, Ge9ch. d. ind. Litt. (III 1922) ;
v. Glasenapp, Die Literaturen Indiens (1929). Scharpé.
Praktizijns, in N e d. in de oorspr. beteekenis
rechtsgeleerden, die aan partijen hun diensten bewijzen
bij het voeren van een proces. Men had twee soorten
p.: procureurs en advocaten, die beide pleidooien
konden houden. Practisch is sinds 1879 het verschil
tusschen hen gering. Hun rechten en verplichtingen
worden geregeld in het zgn. Reglement nr. III (K.B.
van 14 Sept. 1838, Stbl. 36). Tegenwoordig verstaat
men onder p. niet-academisch gevormde adviseurs
(zgn. zaakwaarnemers).
Pr all triller (muzie k), melodische versie-
ring, bestaande uit één (*w) of twee (^ v ) bewe-
gingen van den hoofdtoon met zijn bovensecundc.
Prambanan, > Tjandi Prambanan.
Pranatan is een vanw T ege de zelfbesturen Soera-
karta en Jogjakarta uitgegeven verordening. Het Eur.
bestuur houdt hierop een wakend oog.
Prancl(t)aucr , J a k o b, Oostenrijksch archi-
tect uit den tijd der hoog-Barok. * 1658 te Stans (Tirol),
f 16 Sept. 1728 te St. Polten. Tot zijn belangrijkste
werk behooren: kerk en klooster te > Melk (1702
vlg.), deelen van het klooster St. Florian (1708 vlg.),
de bedevaartskerk te Sonntagsberg (1706 vlg.). Zie afb.
2 op de pl. t/o kol. 801 in deel III.
Prang, een conisch-pyramidale, vaak met een
slanke spits bekroonde, tempel -toren of terrassen-
tempel, waarvan de Khmers in Kambodzja (> Cam-
bodja) het oer-type bouw r den (bijv. te Louvo, 10e eeuw;
157
Prang Sabil — Preces
158
te > Angkor Wat, 12e e.). De Siameezen namen dezen
bouwvorm over (13e en 14e e.), die daar het geliefde
type van sacralen bouw werd (bijv. 2 p. te Saxanalay,
13e e.); de vorm werd steeds slanker en kreeg ten slotte
den suikerbrood vorm. Op Java zijn de Boroboedoer
en de tempelgroep van Loro Djonggrang in Pram-
banan eveneens af te leiden van de Khmersche
P ran g- # Hendricks.
Prang Sabil, Indonesische naam voor den
> Heiligen Oorlog of Dzjihad.
Praseem (p e t r o 1 o g i e), een variëteit van
kwarts, donkergroen door insluitsels van actinoliet.
Praseodym, » Aardmetalen.
Prat, Ferdinand, Jezuïet, exegeet. * 10
Febr. 1857 te Rodez (Fr.), thans woonachtig te En-
ghien (België). Schrijver van belangrijke werken over
St. Paulus en O. H. Jesus Christus.
Voorn, werken: La Théologie de St. Paul (I
2 o 1930, II 17 1931); Saint Paul ( 3 1922); Jésus Christ, sa
vie, sa doctrine, son oeuvre (2 dln. 2 1933).
Pratella, Francesco Balilla, Ital.
componist en schrijver over muziek. * 1 Febr. 1880.
Hoewel zijn stijl op het volkslied is gebaseerd, is hij
propagandist van het futurisme.
W e r k e n : geschriften : Evoluzione della musica ;
Teoria della musica ; Musica Italiana. Composities :
kamermuziek ; opera’s : Lilia (1905), La Sina d’Vargoun
(eigen tekst, 1909), L’aviatore Dro (id., 1920). — L i t. :
G. M. Gatti, Musicisti moderni d’Italia e di fuori (1920).
Pratensis, J u d o c u s, Lat. naam voor Jos-
quin des -> Préz.
Pratesi , M a r i o, Ital. schrijver. * 11 Nov.
1842 te Santa Fiora suil’ Amiata, f 3 Sept. 1921 te
Florence. Schreef novellen en romans in voornamen
stijl, alhoewel hij van boerenafkomst was. Het best
in romans over Toscaansch provinciestadsleven.
Prati, G i o v a n n i, Ital. dichter. * 27 Jan.
1814 te Campo Maggi ore (Trente), f 9 Mei 1884 te
Rome. Leidde een lichtzinnig leven vol politieke ver-
wikkelingen. Zijn gedicht Edmenegarder is van belang
voor de ontwikkeling der Ital. romantische poëzie.
L i t. : G. Gabetti, G. P. (1912). Ellen Russe.
Prato in Toscana, stad in de Ital. prov. Flo-
rence, 60 m boven zee, ca. 70 000 inw. Dom (13e eeuw)
met bekende werken van Donatello, Lippi en Della
Robbia. Textielindustrie.
Prauw, alg. benaming voor de primitieve vaar-
tuigen bij de inboorlingen in overzeesche gewesten.
Vooral in den Indischen Archipel is de p. nog algemeen.
Praxcas, dwaalleeraar van begin 3e eeuw,
waarsch. dezelfde als Epigonus, die door Hippolytus
van Rome werd bestreden. P. overtuigde den paus
van de dwaling der Montanisten, doch dwaalde zelf
in de Triniteitsleer door Vader en Zoon te vereenzel-
vigen. > Monarchianisme. Franses.
L i t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (II
2 1914) ; Bardy, in : Rech. Science rel. (XII 1922).
Praxeclis, Heilige, maagd. Tijd onbekend. Zij
liet een kerk inrichten, die begin 9e e. door paus
Paschalis I door de tegenwoordige S. Prassede werd
vervangen. De legende maakt van P. een dochter van
> Pudens en zuster van > Pudentiana. De kerk is rijk
versierd met mozaïeken uit den tijd van paus Pascha-
lis. Het gebeente van P. rust er met dat van vele heili-
gen uit de Priscilla-catacombe. In een kapel wordt de
geesel kolom vereerd, die 1223 door kard. Col onna uit
het H. Land naar Rome werd gebracht (echtheid is
moeilijk te bewijzen).
Lit.: Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses.
Praxiologie ( ( Gr. praxis = handeling, logos =
studie) is een psychologische richting, die zich bezig-
houdt met de bewegingen, handelingen, daden, dus
met de uitwendige reacties van mensch of dier als
geheel genomen; komt overeen met ->• Behaviorisme,
met dit onderscheid evenwel, dat ze het bewustzijn
niet ontkent of als waardeloos uitschakelt, v. d. Veldt.
Praxiteles, Grieksch beeldhouwer uit de 4e eeuw
v. Chr. Van zijn kunst, die in de góden niet het boven-
menschelijk, verheven karakter, maar menschelijke
jeugd en schoonheid ziet, en die uitmunt door zachte
vleeschmodeleering en de geestes -uitbeelding, kende
de Oudheid een 50-tal werken, waarvan er één, de
Hermes van Olympia, in het origineel bewaard is.
Enkele andere werken zijn door min of meer geslaagde
copieën bekend: Apollon Sauraktonos (hagedis-dooder),
Aphrodite van Cnidos, de uitrustende Sater, Artemis
uit Gabii (zie afb. 10 op de pl. t/o kol. 353 in deel
XII). E . De Waele.
Prayon van Zuylen van Nyevclt, A 1-
f o n s, Vlaamsch schrijver en polemist. * 19 Nov.
1848 te Gent, f Dec. 1916 te Londen. Advocaat, lid
der Kon. VI. Acad. Behalve volksno vellen (onder
pseud. Alfred Terlaenen), schreef hij
bijdragen over geschiedenis (Korte Staatk. Gesch. v. h.
Iersche Volk, 1902), rechtskunde (De Belg. Taalwetten
toegelicht, 1892) en Vlaamschen taalstrijd. A. Boon.
Preanger Regentschappen, > Priangan.
Prebende ( Lat. praebeo = toereiken) betee-
kende oorspr. het deel der gezamenlijke inkomsten
van een kapittel, dat iedere kanunnik voor levens-
onderhoud ontving. Sedert den tijd, dat het gemeen-
schappelijk leven der kanunniken is opgehouden,
wordt onder p. verstaan het > beneficie der afzonder-
lijke kanunniken; uitsluitend in deze beteekenis
wordt p. in het tegenw. kerkelijk wetboek gebruikt
(C.I.C. can. 391-422). Evenwel wordt p. ook gebezigd
in ruimeren zin van beneficie van onverschillig welken
geestelijke. Schweigman.
Precariorechten, rechten ter zake van het
hebben van voorwerpen, welke door particulieren
onder, op of boven voor den openbaren dienst bestem-
den grond of water zijn aangebracht (balcons, uithang-
borden, erkers e.d.). Afgeleid van > precarium.
Ned. belastingrecht. De p. van de
gemeenten, welke in wezen (zie boven) overeenkomen
met ontvangsten ter zake van domeinen, zijn gecon-
strueerd als plaatselijke belastingen. Zie art. 275, 3e
lid, Gemeentewet. In de Prov. wet ontbreekt een be-
paling over deze rechten; er zijn prov., die haar langs
privaatrechtelijken weg heffen. M. Smeets .
In België zijn deze rechten meestal bekend
onder den naam van „vergeldingstaksen” als zijnde
een vergelding voor het gebruik van het openbaar
domein. De gemeenten kunnen ze heffen krachtens art.
76 sub 5°, en 77 sub 5° van de gemeentewet. Rondou.
Precarium, Romeinschrechtelijke instelling,
waarbij aan iemand toegestaan wordt het feitelijk ge-
bruik eener zaak, echter met dien verstande, dat deze
toestemming te allen tijde, onmiddellijk en geheel een-
zijdig ingetrokken kan worden door hem, die haar ver-
leende (precario dans). P. is niet als een contract te
beschouwen. De precarist (gebruiker) kreeg
de zaak in gebruik op eigen verzoek (preces, bede, ter
bede), hetgeen de benaming verklaart. Vgl. het art.
> Bede. Hermesdorf.
Lit.: A. S. de Blécourt, Kort Begrip ( 4 1932).
Preces (Lat., = smeekbeden), onderscheiden in
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
159
Precieusen — Preekstoel
160
p. f e r i a 1 e s (op weekdagen) en p. domini-
c a 1 e s (op Zondagen), gebeden die op sommige
dagen in vsch. getijden van het Breviergebed worden
gelascht. > Prex.
Precicusen (^ Fr. précieux = kostbaar, ver-
fijnd), aanvankelijk eervolle benaming voor elegante
en hoogbeschaafde dames als die van Hotel de Ram-
bouillet (17e eeuw, eerste helft); later ongunstige be-
teekenis: dames, die in gemaakten stijl, met gemaakte
uitspraak en manieren spreken, zich het air geven van
geleerd of zeer gedistingeerd te zijn. Zulke heeft
Molière vereeuwigd in Les précieuses ridicules (1659). •?-
Euphues; Gongorisme;Marinisme. v. d. Eerenbeemt,
Precipiaiio, Humbertus, graaf van,
* 1625 te Besan^on, f 9 Juni 1711 te Brussel. In 1672
tot lid benoemd van Hoogen Raad der Nederlanden en
van Bourgondië te Madrid; 1682 bisschop van Brugge;
1690 aartsbisschop van Mechelen. Speelde een voor-
name rol in den strijd tegen het Jansenisme.
Precipitaat, 1° (scheik.) ander woord voor
■> neerslag.
2° (L a n d b.) Tweebasisch phosphorzure kalk, die
als bijproduct bij de bereiding van lijm uit beenderen
wordt gewonnen. Minder als meststof dan wel onder
den naam van phosphorzure voederkalk bij de vee-
voeding aangewend. > Fertifos. P. bevat 40 %
phosphorzuur (P 2 0 5 ). Dewez.
Prcdealpas (Roemeensch; Hong.: T ö m ö s-
p a s), belangrijkste, 1 050 m hooge pas tusschen
Transsylvaansche Alpen en Oost-Karpaten in Roe-
menië (III 672 F2); spoorlijn Boekarest — Kronstadt.
Preclella (Ital., = voetbank), liturg, naam voor
het geheel van trappen of den voet van het altaar,
waarop de priester staat (suppedaneum), maar vnl.
het voetstuk of onderstuk, waarop het > retabel
rust. In de 15e e. gebruikelijk. De hoogte is zeer ver-
schillend, gewoonlijk is het zoo breed als het altaar
zelf. Het is ofwel vlak en beschilderd (Isenheimer al-
taar: Beweening van Christus; zie pl. t/o kol. 736 in
dl. XII), ofwel voorzien van beeldhouwwerk (Isen-
heimer altaar: voorstelling van Christus met de Apos-
telen). De p. heeft vnl. zijn opkomst te danken aan het
gebruik van vleugelaltaren. p. Gerlachus.
L i t. : J. Braun, Der christl. Altar (II, 322).
Prediker, > Ecclesiastes.
Predikheeren of Predikbroeders, •>
Dominicanen.
Prédis, Ambrogio de, schilder te Milaan.
* Ca. 1455, f na 1510. Leerling van Leonardo, hof-
schilder van Ludovico Moro, later van keizer Maximi-
liaan. Schilderde vooral portretten, die grootc ver-
diensten hebben.
L i t. : Venturi, Storia dell’ Arte ital.
Predmost, plaats op 3 km N.O. van Prerau in
Midden -Moravië (Tsjecho-Slowakije), vermaard we-
gens het ontdekken van kleinkunstvoorwerpen uit het
Aurignacien-tijdvak (laat-Palaeolithicum): o.a. vrou-
wengestalten uit mammoet beenderen en ivoor, enz.
L i t. : Ebert, Reallex. d. Vorgesch. (II, s.v. Böhmen-
M&hrcn ; X, s.v. Predmost).
Preek, in het algemeen een mondelinge voor-
dracht van godsdienst igen inhoud, bij de Prot. hoofd-
bestanddeel der godsdienstoefeningen, bij de Kath.
machtig middel ter verspreiding en instandhouding
van geloof en goede zeden, is in de Kath. welsprekend-
heid een redevoering over een leerstellig of zeden-
kundig onderwerp met argumenten, vooral aan de
gewijde bronnen der Schriftuur en Traditie ontleend,
en met het doel: lecring en opwekking ten goede.
Voor de samenstelling van een p., > zie Redevoering.
Soorten: leerrede, homilie, instructie, panegyriek,
missiepreek, lijdensmeditatie, conferentie, enz. Be-
roemde predikers: de profeten van het Oude Verbond,
Christus en de Apostelen, vele Kerkvaders (Augusti-
nus, Ambrosius, Joannes Chrysostomus), Kerklee-
raren (Bemardus van Clairvaux, Alfonsus de Liguori)
e.a., zooals Bernardinus van Siëna, Leonardus a Porto
Maurizio, Vincentius Ferrerius, Segneri, Bossuet,
Fénelon, Massillon, Bourdaloue, Savonarola, Abraham
a Santa Clara, in Nederland Brugman, p. Bernard
Hafkenscheid, Borr. de Greeve. Velen hebben bundels
preeken uitgegeven.
L i t. : Fl. ab Harlemo, Missionarius practicus seu
Eloquentia sacra (1912) ; A. D. Sertillanges, L’Orateur
chrétien (1930). v. d. Eerenbeemt.
Prcekkruis, oudtijds een kruis, in de open lucht,
nabij kerken, paleizen of op drukke bedevaartplaatsen
op een trapvormige verhooging, vanwaar men het
volk beter kon toespreken.
Preekstoel, kerkmeubel voor de prediking. In
de Kath. kerken geschiedde de prediking aanvankelijk
op de > ambo of > jubee, ook eenvoudig vanaf het
altaar; eerst vanaf de 13e e. kunnen we een uitsluitend
voor de prediking bestemd meubel aanwijzen ; dikwijls
zeer eenvoudig, een verplaatsbare kuip van schrijnwerk.
Vanaf de 15e e. krijgt de p. den vorm van een veel-
hoekige kuip van hout of steen, gedragen door een
pilaar of muurwerk; de kanten van de kuip waren
voorzien van beeldhouwwerk of werden doorzichtig
gelaten, met losse of vaste trap, ook langs een pilaar,
waartegen de p. werd aangebracht, of zelfs ook in de
pilaar uitgespaard; eerst op het einde der 15e e. met
klankbord in pyramide- of pinakelvorm. Beroemd zijn
de p. van Giov. en Nic. Pisano te Pisa, Pistoia en
Siena (zie afb. op de pl. t/o kol. 353 in dl. XIV en afb.
3 op de pl. t/o kol. 52 in dl. I), andere voorbeelden: in
België te Alsemberg (tegenw. in Jubelparkmuseum,
Brussel), Roucourt; in Ned. te Kampen; verder in
Frankrijk te Straatsburg, Avignon; in Duitschland te
Ulm en Freiburg i. Br.; in Oostenrijk te Weenen.
Vanaf de 16e e. krijgt met het Protestantisme de p. een
voornamere rol te vervullen: Renaissance -motieven in
de paneelen van de kuip, cariathiden, colonetten of pi-
lasters stutten den p. Voorbeelden: in Italië te Florence
(S. Croce door B. da Majano ca. 1475); in Duitschland
te Trier en Hildesheim; in Ned. te Den Bosch (St. Jan),
Enkhuizen (Westerkerk), Den Haag (Groote of St. Ja-
cobskerk). Het Barokke ornament geeft aan den p. ge-
weldige afmetingen; meer decoratief dan constructief;
levensgroote beelden stutten het geheel en gebeeld-
houwde draperieën hangen neer van het massale
klankbord; gansch een hemel met engelen en putti
versiert het meubel. Voorbeelden in België en Ned.
te Mechelen (St. Jan), Brussel (St. Goedele door H.
Verbruggen, 1699; zie afb. 3 op de plaat tegenover ko-
lom 401 in deel VI), Antwerpen (Ö.L.Vr.), Oirschot.
In de 18e e. ziet men behalve houten ook marmeren p.,
soms met twee trappen, die toegang geven tot den p.;
het Rococo -ornament siert den p. van de tweede helft
der 18e e. Voorbeelden: in België te Mechelen (kathe-
draal), Leuven (St. Pieter), Gent (St. Bavo, door Del-
vaux), Nij vel (door Delvaux). Voor de 19e e. zijngeenbijz.
exemplaren aan te wijzen; de moderne architectuur past
den p. zeer sterk aan bij de constructie der kerk (Frank-
fort a. d. Main, Neu-Ulm, Küppersteg in Duitschland;
en de talrijke moderne kerken in Ned. en België).
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
161
Prefatie — Premiermijn
162
L i t. : H. Mayer, Deutsche Barokkanzeln (1932) ;
Lex. f.Theol. u. Kirche (V); Gregor Hexges, Ausstattungs-
kunst im Gotteshause (1934) ; Viollet-le-Duc, Dict.
raisonné de 1 'architecture (II, 406-411) ; Gildeboek
(1936, 79-86). p . Gerlachus.
Prefatie (Lat. praefatio = voorrede, inleidend
gebed), naam voor het eerste gedeelte van het groote
Offergebed der H. Mis (> Prex; Anaphora), nl.de
inleiding tot den > Canon. Oorspr. noemde men aldus
den dialoog, die den aanhef van de p. vormt en die
zeer oud en nog volstrekt algemeen is (heden: Domi-
nus vobiscum, . . Sursum corda, . . Gratias
agamus Domino Deo nostro, . . .enz.). De p. is een
lof- en dankzang, besloten met den Engelenzang:
Sanctus, Sanctus ... De verscheidenheid der p. was
oorspr. zeer groot (althans in het Westen); heden ge-
bruikt de Rom. liturgie er 15, al naar het feest, dat
gevierd wordt ; ook de Requiemmis heeft sinds 1919
een eigen p. De Ambrosiaansche liturgie kent er meer,
en sommige bisdommen en kloosterorden hebben er
nog voor hun bijz. feesten. In de Oostersche liturgieën
is er gewoonlijk slechts een enkele in gebruik.
L i t. : Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (II 1933) ;
Fortescue, in : Cath. Encycl. (s.v. Preface). Louwerse.
Prefectuur, apost., > Apostolisch prefect.
Preferente aandeelen, -> Aandeel.
Preger, Johann Wilhelm, Prot. theo-
loog. * 25 Aug. 1827 te Schweinfurt, f 30 Jan. 1896 te
München. Lid der Beiersche Academie van Weten-
schappen. Onderzoeker op het terrein der middeleeuw-
sche Duitsche mystiek, die hij echter sterk ziet als
voorbereiding tot de Hervorming.
Voorn, werken: M. Flacius lllyricus (2 dln.,
1858-’61) ; Gesch. der deutschen Mystik im M.A. (3 dln.
1874-'93 ; IV niet verschenen). — L i t. : Hauck’s
Realencycl. f. prot. Theol. u. K. ( 3 XVI). Feugen.
Pregl, F r i t z, Oostenrijksch chemicus. * 3
Sept. 1869 te Laibach, f 13 Dec. 1930 te Graz. Prof.
in Graz (1903 en 1913) en te Innsbruck (1910). Be-
roemd door zijn onderzoekingen over de micro-analyse,
de methode, waarbij met zeer kleine hoeveelheden
nauwkeurig de chemische samenstelling van de stoffen
kan worden bepaald. In 1923 verkreeg hij den Nobel-
prijs voor chemie. Naar hem is genoemd de Pregl-jood-
opiossing, welke als desinfectiemiddel wordt gebruikt.
Werk: o.a. Die quantitative organ. Mikroanalyse
( 3 1930). Hoogeveen.
Prehniet, een lichtgroen rhombisch kalk-alumi-
niumsilicaat, verwant met de zeolieten en op dgl.
wijze voorkomend.
Prei (Allium porrum), looksoort, behoorend tot de
fam. der lelieachtigen. Bloemen meestal groenachtig
wit. P. wordt veel als groente gekweekt. De onder-
einden der bladeren maakt men gaarne door diepe
planting wit. Sommige rassen kunnen buiten over-
winteren.
Preis, Jean des, > Jean des Preis.
Prelaat, in het algemeen: priester of bis-
schop, die uit hoofde van zijn ambt rechtsmacht heeft
in liet uitwendige rechtsgebied; in het bijzonder: a)
seculiere geestelijke, die dezen titel van den paus ont-
vangt (huisprelaat); bloote eeretitel zonder rechts-
macht; gaat niet verloren bij het overlijden van den
paus; b) bij de Premonstratensers, overste van een
zelfstandig klooster. P. nullms, seculier of regulier
riester, die rechtsmacht heeft over een bepaald ge-
ied; van hem geldt alles wat gezegd is van den
> abbas nullius. Drehmanns.
Prelaatshoed, > Galerus.
Preller, l°Gustav Schoeman, Z. Afrik,
prozaschrijver. * 4 Oct. 1875 te Klipdrift. Aanvanke-
lijk was P. kantoorbediende; na den Transvaaloorlog
werd hij journalist en schreef hij in Land en volk, The
Moon, De Pers, en werd redacteur van De Volksstem.
Hij is een der baanbrekers van de eigen Afrik, ge-
schiedschrijving en letterkunde, mede door de op-
richting van Die Afrikaanse Taalgenootschap (1905) en
van het tijdschrift Die Brandwag (1910). Piet Visser .
Werken: Laat 't ons toch ernst wezen (1905) ;
Piet Retief (1906) ; Baanbrekers (1915) ; Kapt. Hindon
(1916) ; Dagboek van Louis Trigardt (1917) ; Voortrek-
kermense (I 1918, II 1920) ; Gen. Botha (1920). Oorlogs-
wag (1923) ; Hist. opstelle (1925); Sketse en opstelle
(1928). — L i t. : Schoonees, Die Proza van die Twede
Afrikaanse Beweging (1927) ; Besselaar, Z. Afrika in de
Letterkunde ; Dekker, Afrik. Literatuurgesch.
2 Ü L u d w i g, Duitsch Klass. philoloog. * 15
Sept. 1809 te Hamburg, f 21 Juni 1861 te Weimar.
In zijn bekende werken Gr. mythologie (2 dln. 1854-
1860) en Röm. Mythologie (1856) komt hij op voor een
allegorische, natuur-symbolische verklaring van den
mvthus. Schreef samen met Ritter: Historia philoso-
phiae Graecae-Romanae (1838, 3 1898). E . De Waele.
Prélude, > Praeludium.
Prémesquos, Fr. naam van > Permeke.
Premie, 1° de prijs, waarvoor een verzekeraar
een bepaald belang verzekert.
2° De prijs, waarvoor een zgn. > premieaf faire
wordt afgesloten, en tegen betaling waarvan de we-
derpartij zich verbindt om binnen een bepaalden ter-
mijn tot een overeengekomen prijs zekere fondsen te
leveren of te ontvangen. Ariëns.
Premieaffaire is ter effectenbeurze van Amster-
dam een transactie, waarbij de eene partij (premie-
gever) zich het recht bedingt om tegen betaling eener
premie van de andere partij (premietrekker) gedurende
een zekeren tijd hetzij een zeker fonds tegen een be-
paalden koers te koopen (p. o m te leveren),
hetzij een zeker fonds tegen een bepaalden koers te ver-
koopen (p. om te ontvangen). De premie-
gever beperkt dus zijn risico tot de premie, die hij
betaalt, terwijl zijn winstkans onbeperkt is. De p. om
te leveren wordt ook wel haussepremie of
c a 1 1 genoemd, de p. om te ontvangen baisse-
premie of p u 1 1. Zie > Keur. De p. behoort
onder de speculatieve affaires te worden gerangschikt.
L i t. : W. v. Lutterveld, Effecten (1933). Buysmans .
Premiejagers is in den effectenhandel
de benaming voor degenen, die bij een emissie inschrij-
ven met de bedoeling de toegewezen stukken zoo spoe-
dig mogelijk met een kleine winst te verkoopen. Vaak
convenieert het den p. niet de toegewezen stukken te
betalen op den stortingsdag, zoodat zij op de koers-
ontwikkeling onmiddellijk na den emissiedag een on-
gunstigen invloed uitoefenen. Zie ook > Emissie.
Premieleening , obligatielening, bij welker
periodieke uitloting, naast het aan eiken obligatie-
houder bij uitloting komende bedrag, voor de houders
van een zeker aantal door loting te bepalen obligaties
nog geldprijzen of premies ter beschikking worden
gesteld. Obligatie. Buysmans.
Premieloon, > Arbeidsloon (kol. 718).
Premieobligatie, > Obligatie ; Premie leening.
Premiereserve, > Verzekeringswiskunde.
Premiermijn, voornaamste diamantmijn in
Z. Afrika; ligt in Transvaal, 40 km ten O. van Preto-
ria, het eerst bewerkt in 1902; vindplaats van den
> Cullinan, den grootsten diamant der wereld.
XX. 6
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
163
Premiestelsel — Presentiegeld
164
Premiestelsel, > Loonstelsels.
Premieverzekcrinfl , verzekering, waarbij de
voor de verzekering verschuldigde premie onder het
verzekerd voorwerp wordt begrepen. Zij komt in
N e d. voor in de zeeverzekering. Het W. v. K. ver-
meldt haar in art. 612.
In het Belg. W.v.K. wordt de verzekering der
premie niet vermeld onder de voorwerpen, die voor
verzekering vatbaar zijn; nochtans wordt algemeen
aangenomen, dat de terugbetaling der premie kan ver-
zekerd worden.
Prémontré , stamklooster der Orde van Premon-
streit; gesticht door den H. Norbertus in 1120 nabij
Laon en tot 1126 door hem bestuurd. De abt van P.
was het hoofd der Orde en in zijn abdij werden de
generale kapittels gehouden. Nadeelig werkte echter
de aanstelling van commendataire abten (zie > Com-
mende). In 1790 werd het klooster geconfisqueerd; de
waardigheid van „Dominus Pr aemonst ratensis” werd
op het alg. kapittel van 1908 toegekend aan den
generaal der Orde. Th. H tijman.
L i t. : Ch. Taïée, P. (2 dln. Laon 1873-’74).
Prent, algemeene benaming voor velerlei repro-
ducties in verschillende technieken, vormen en groot-
ten. Zie ook > Devotieprentje en > Volksprent. Meer
in het bijzonder worden de termen prent en prentkunst
gebruikt voor de Engelsche gravures der 18e eeuw,
toen in mezzotint en stippelgravure en dgl. technieken
veel werd gewerkt en dikwijls in kleuren gedrukt, vnl.
als reproductie naar schilderijen; deze benaming zegt
echter niets t.a.v. de wijze van vervaardiging. De
mezzotint noemt men in Frankrijk ook „manière
anglaise”; de graveurs William Ward, James Ward
e.a. reproduceerden daarin schilderijen van Morland,
enz. De stippelgravure werd vooral beoefend door
Bartolozzi, Ryland e.a. naar origineelen van Angelica
Kaufmann, Morland, enz.
De Japansche houtsneden noemt men ook wel Ja-
pansche prent (> Japan, sub VII D).
Preparator, machine voor het prepareeren of
ritsen van klaverzaad, indien daarin veel > hard-
schalig zaad voorkomt. Zij bestaat in hoofdzaak uit een
cylinder, waarvan de binnenwand met een harde soort
cement bekleed is, waartegen de zaden door een rond-
draaiende schroef geslingerd worden. De zaadhuid
wordt dan min of meer gekrast en de wateropname en
ontkieming verbeterd. Dewez.
Prepareer zout is natriummetastannaat, Na 2
Sn0 8 (> Tin, sub Tinverbindingen).
Prerogatief des Konings, > Koning.
Prerov (D. Preran), stad in Moravië (Tsjecho-Slo-
wakije); 22 000 inw.; metaalindustrie.
Presbameer, > Prespameer.
Presbyacusls (< Gr. presbus = oud) (ge-
ne e s k.) is ouderdomsdoofheid. Vooral de lage en
de hooge tonen worden minder goed gehoord. Ook het
tikken van een horloge wordt slecht of niet gehoord.
Presbyophrenie (g e n e e s k.) is een bepaal-
de vorm van > dementia senilis of praesenilis.
Presbyopie of ouderdomszien is de verzwakking
van het > accomodatievermogen bij toenemenden
leeftijd; berust op verharding van de lens en maakt
deel uit van de leef tijdsveranderingen. Bij > emmetro-
pie wordt de p. gewoonlijk merkbaar omstreeks de
45 jaren. Dan begint lezen, schrijven en handwerk op
den gewonen afstand moeilijker te worden; het eerst
bij zwakke verlichting. Bij hypermetropie (> overver-
ziendheid) wordt de p. iets vroeger gevoeld; ze wordt
later opgemerkt bij zwakke myopie (> bijziendheid).
Hulp wordt verleend door het opzetten van een posi-
tieven bril. Bij brekingsafwijkingen moet het nummer
van dit positieve glas opgeteld worden bij het getal
van het glas, dat ter correctie van de afwijking
noodig is. Rubbrecht.
Pr csbyteraat , priesterschap; het p. is op een na
de hoogste graad onder de H. > Wijdingen. > Priester
(sub B).
Presbyter-assistens (laat-Latijn, = bijstaan-
de priester), priester, in pontificale plechtigheden den
celebrant toegevoegd als eerste •> minister. Daarbuiten
is hij alleen toegestaan aan een nieuwgewijden priester
bij diens eerste H. Mis.
Presbyterianisme, in het algemeen, in
tegenstelling met het > episcopale stelsel van Luthe-
ranen en Anglicanen, het Calvinistisch systeem van
kerkorganisatie, waar de leiding berust bij ouderlin-
gen (Gr. presbuteroi = ouderen) en predikanten der
gemeente. ->■ Protestantisme (sub C, a).
In het b ij z o n d c r heeten Presbyterianen de leden
der kerkelijke gemeenten in Engeland, Schotland,
Ierland en N. Amerika, die een presbyteriale kerkor-
ganisatie hebben. Alleen in Schotland en Noord- Amerika
tellen zij ettelijke millioenen. Ook hebben zij groote
missiekerken in Indië, China, Japan, Australië, Kongo
en elders.
Presbyterium , vereeniging, college van pries-
ters, vandaar ook: plaats van bijeenkomst dier priesters
in de oude basilieken achter het altaar (met den bis-
schopszetel in het midden). Later: naam voor de ge-
heele ruimte om het altaar tot aan de Communiebank.
Vgl. > Koor (2°). Louwerse.
Prescott, William H i c k 1 i n g, Amerik.
geschiedschrijver. * 4 Mei 1796 te Salem (Mass.), f 28
Jan. 1859 te Boston. Hij legde zich toe op de geschiede-
nis van Spanje en Spaansch- Amerika; zijn werken, die
zich door een merkwaardige literaire waarde onder-
scheiden, genoten een grooten bijval, maar zijn par-
tijdig en nu verouderd. Willaert.
Werken: Ferdinand and lsabella (3 dln. 1839) ;
The conquest of Mexico (3 dln. 1843) ; The conquest of
Peru (2 dln. 1847) ; Hist. of Philips II (3 dln. 1855-
•58). — U i t g. (voll.) d. W. H. Munro (1904).
Presennmg, kleed van zeildoek, meestal ge-
teerd, waarmede luiken op schepen waterdicht worden
afgedekt.
Presentatie, Maria-; > Mariafeesten (sub
B); Opdracht van Maria.
Congregatie van O. L. Vrouw Presentatie, Bene-
dictijnsche Congregatie. Zie > Benedictijnen (in N. en
Z. Ned., kol. 656 onderaan).
Presentatietijd (b i o 1.), > Inductie (2°).
Presentiegeld, vergoeding voor het bijwonen
van vergaderingen; kan o.m. worden toegekend aan
de leden van den gemeenteraad en der Prov. Staten
(in België: Prov. Baden) voor het bijwonen der raads-
en statenvergaderingen.
In het k e r k e 1. recht zijn p. uitkeeringen,
waarop de tot den koordienst verplichte kanunniken
van kathedrale en collegiale kapittels recht hebben,
zoo dikwijls zij bij koorgebed en conventueele mis wer-
kelijk aanwezig zijn. Bestaan reeds sedert de 2e helft
der 11e e. Het tegenwoordig dienaangaande geldende
kerkel. recht: C.I.C., vooral can. 395, 405,418,420, 421.
De C.I.C. gebruikt steeds de benaming „distributiones”,
rcsp. ., distributiones quotidianae” (Lat., = uitkeerin-
gen, resp. dagelijksche uitkeeringen). Schweigman .
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
165
Presgaux— Pretorius
166
Presgaux, gem. in de prov. Namen (XVIII 240
A5); ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 779 ha; landbouw;
houthandel.
Presles, gem. in het O. van de prov. Henegou-
wen (XIII 176 F4); opp. 824 ha, ca. 800 inw. (vnl.
Kath.); landbouw, veeteelt; steengroeven, kleiaarde;
merkwaardige Rom. vondsten. Te P. had verraoede-
lijk een veldslag plaats van J. Caesar tegen de Ner-
viërs. Oude heerlijkheid, afhankelijk van het prins-
bisdom Luik. v. Asbroeck.
Presov, Tsjech, naam voor > Eperies.
Prespamccr, op de Grieksch-Joegoslavische
grens gelegen meer (XII 384 C2); opp. 288 km 2 ; 906 m
boven zee, 64 m diep. Geen bovengrondsche afvloeiing,
maar waarschijnlijk onderaardsche afwatering naar
het Meer van Ochrida.
Pressa Köln 1928, de zeer belangrijke inter-
nationale perstentoonstelling, welke in 1928 te Keulen
werd gehouden en waar de dagbladpers van heel de
wereld vertegenwoordigd was. Bijzonder trokken de
modernste hoog- en diepdrukmachines de aandacht.
Pressburg, Duitsche naam voor > Bratislava.
Presspaan, een isolatiemateriaal, gemaakt uit
gezonde taaie vezelstoffen, welke vrij vet gemalen
worden en wijl ze hierom moeilijk te ontwateren zijn,
worden ze meestal op vsch. rond zeef machines in vsch.
lagen door den afnaamcylinder te samen , .gekoetst”,
(zie > Papier, sub Fabricatie). Om de gelijkmatige
structuur en geringe porositeit, de hooge gelijkmatige,
mechanische vastheid en het vrij zijn van electrisch
geleidende substantiën, wordt p. meestal voor elec-
trisch materiaal gebruikt. Tielens .
Pressus, siemeum bij het Gregoriaansch in ge-
bruik; samengesteld met een > oriscus.
Prcsswood zijn houtvezelplaten, toegepast als
binnenwerksch isolatiemateriaal voor warmte en ge-
luid. Het materiaal bestaat uit lange houtvezels
(stoomexplosie) van loof- en vooral van naaldhout, bij
fabricage in papvorm tot platen gegoten en ingedroogd
onder lichten druk. Is vochtwerend. Hetzelfde hout-
vezelmateriaal, onder hoogen druk (250-400 at) zonder
bindmiddel samengeperst, levert het Presswood
(Duitsch Pressholz), waarvan de Brinellhardheid
27-40 kg /mm 2 kan bedragen. Dit „pressed wood” heeft
een hooge slijtsterkte (vloeren, draag-„metaal”); kan
ook buitenwerks toegepast worden, bijv. als beton-
bekisting. Beijnes.
Prestant, in het front staand orgelregister.
> Orgel.
Preston, fabrieksstad in Lancashire, Engeland
(XII 464 F5), bij de uitmonding van de Ribble in de
Iersche Zee; ca. 120 000 inw. Textielindustrie. Be-
langrijk spoorwegkruispunt.
Preti, M a 1 1 i a, genaamd II Cavaliere
Calabrese, schilder. * 24 Febr. 1613 te Tavema,
t 13 Jan. 1699 op Malta. Kwam vroeg naar Rome;
beïnvloed door Dominichino en Caravaggio, maar
ontwikkelde zich zeer persoonlijk. Zijn stijl vertoont
groote kracht; een der belangrijkste figuren der Rom.
Barok.
L i t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Schretlen.
Pretoria, administratieve hoofdstad der Unie
van Z. Afrika sedert 1910 (I 536 F7); 1 500 m boven
den zeespiegel ; de burgerlijke gemeente P. beslaat met
haar voorsteden ruim 1Ó0 km 2 van de vlakte tus-
schen de Magali esbergen en den Witwatersrand; ze
wordt doorsneden door de Aapjesrivier, een zijtak
van de Limpopo; inwoners: 65 000 Blanken, 21500
Inboorlingen, 2 000 Kleurlingen en 1 500 Indiërs. P.
is gesticht in 1855 door M. W. Pretorius; sedert 1862
in opvolging van Potchefstroom hoofdstad van Trans-
vaal en zetel van den gouvemeur-generaal. Het cen-
trum der stad is het Kerkplein, een der schoonst aan-
gelegde op het Z. halfrond; de Kerkstraat is 10 km
lang; onder de openbare gebouwen, sommige als de
Raadzaal en het Hooggerechtshof nog dateerende uit
den republikeinschen tijd, munt vooral uit het Unie-
gebouw ter huisvesting van regeeringsdepartementen ;
verder kerken en scholen, waaronder de univ. van P.
met zijn beroemde faculteit van landbouw en vee-
artsenijkunde. Als nijverheidscentrum boogt P. o.a.
op de Staatsijzer- en staalfabrieken, die plaatselijk
gedolven ijzererts door middel van dito steenkool om-
zetten in artikelen voor publiek en particulier gebruik.
Beroemd is het standbeeld van pres. Kruger door Van
Wouw. Bpswlnnr
Pretorius, 1 ° Andries Wilhelmus
J a c o b u s, leider van de Voortrekkers; vader van
2 . * 1799, f 1853. Kwam naar Natal na den moord op
Retief en het ver-
trek van A. H.
Potgieter, leidde
den beslissenden
slag bij Bloedri-
vier (16 Dec.
1838), hielp bij
de stichting en
het bestuur der
republiek Natal
(1838- ’43), werd
na de annexatie
afgevaardigd om
de zaak der Boe-
ren te bepleiten
bij den Kaap-
schen gouver-
neur, sir Henry
Pottinger, die
weigerde hem te
ontvangen (1847), verliet daarop met de meeste Afri-
kaners Natal en trok naar Magaliesberg bij Pretoria,
verloor den slag van Boomplaats (1848) in den Oranje-
Vrijstaat tegen sir Henry Smith; trok terug naar Trans-
vaal, gekozen tot commandant-generaal van Potchef-
stroom en Rustenburg tegen A. II. Potgieter (1851),
sloot met Groot-Brittannië de Zandri vier-
Conventie (1852), waarbij Transvaal onafhan-
kelijk verklaard
werd, en verzoen-
de zich met Pot-
gieter. Bekroon-
de zijn levens-
werk door onaf-
hankelijkheid te
veroveren voor
Transvaal.
Besselaar .
2° Marti-
nus Wessel,
jresident der
Zuid-Afrik. Re-
publiek ; oudste
zoon van 1°. *
1819 te Graaff
Reinet, f 19 Mei
1901 te Potchef- m. W. Pretorius.
A. W. J. Pretorius.
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
167
Preuss— Préz
168
stroom. Maakte met zijn vader den Grooten Trek mede,
nam deel aan den slag bij Bloedrivier (1838), trok na de
bezetting van Natal naar den Oranje- Vrijstaat en
Transvaal en volgde zijn vader op als commandant-
generaal in 1853. Versloeg het Kafferhoofd Makapaan
in 1854 en streefde naar verzoening der partijschappen
en vereeniging der kleine in één groote Boerenrepubliek,
zelfs met den Oranje- Vrijstaat. Werd eerste president
der Z. Afrik. Republiek (1857-’71); van Oranje-
Vrijstaat (l860-’63). Hij slaagde in 1864 in het samen-
smelten der vier kleine rep.: Potchef stroom, Lijden-
burg, Utrecht en Zoutpansberg, waarmede een einde
kwam aan de burgertwisten. Hij veroverde deelen van
Beetsjoeanaland en trachtte een zeehaven te verkrijgen
op Portug. gebied; deze buitenlandsche uitbreidings-
zucht leidde tot zijn val in 1878; hij onttrok zich aan
het openbare leven na de verkiezing van pres. Paul
Kruger in 1883. Besselaar.
Preuss, Konrad Theodor, ethnoloog.
* 2 Juni 1869 te Preuss. -Eylau. Directeur van het Mu-
seum für Völkerkunde te Berlijn en prof. in Amerik.
oudheidkunde aan de univ.; aldaar; maakte wetensch.
reizen naar Mexico (1905-’07) en Columbia (1913-’19).
Werken: o.a. Ursprung der Religion u. Kunst
(in: Globus 1904-’05); Die geistige Kultur der Naturvölker
( 2 1923) ; Glauben u. Mystik im Schatten des Höchsten
Wesens (1926). .. .
Preutsehheid, ontaarding en overdrijving van
het > schaamtegevoel.
Preventie (r e c h t). Men spreekt van de p
of preventieve werking, die van een straf uitgaat,
wanneer de uitwerking van een straf gericht is op het
voorkomen van norm -overtredingen in de toekomst.
Men maakt onderscheid tusschen generale p., d.w.z.
de werking op de rechtsgenooten in het algemeen, en
speciale p., de werking op den schuldige in het bijzon-
der. Bosch van Oud-Amelisweerd.
Preventieve geneeskunde, > Voorzorg
(geneesk.).
Preventieve hechtenis , andere term voor voor-
loopige > hechtenis.
Preveza, 1° Grieksche nomos (= departement)
(XII 384 B3); opp. 1 607 km 2 (1932), ca. 80 000 inw.
(1928). 2° Iloofdstad van den gelijknamigen nomos
(XII 384 B4) aan den ingang van de Golf van Arta;
ruim 10 000 inw. (1928).
Prévost, Marcel, Fransch romancier van
de psychologische richting. * 1 Mei 1862 te Parijs. Zijn
overvloedige productie is moreel belast en artistiek
van middelmatig gehalte. Als leverancier van onge-
zonde literatuur maakte hij naam, niet het minst in
het buitenland. Lid der Fr. academie sinds 1909
Werken: o.a. reeksen Lettres de femmes (1892 vlg.)
Lettres k Framjoise (1902); Les Don Juanes (1922); Sa
maitresse et moi(1925). — Li t. : Jules Bertaut,M.P.(1904)
Prévost d'Exilcs, abbé Antoine-Fran
<; o i s, Fransch romancier, behoorend tot de voor
aanstaande figuren van het vóór-Romantisme. * 1
April 1697 te Hesdin (Artois), f 23 Nov. 1763 te Chan
tilly. Verliet het klooster en doorkruiste vele landen
vnl. Nederland en Engeland. Rijke belangstelling
voor Engeland verwekte hij met Le Pour et le Contre
(1733- ’40) en hij baande den weg voor een ruimere
cosmopolitische geestesontvankelijkheid als directeur
van het toonaangevend Journal étranger (1755 vlg.).
P. is een raak, doch vaak te pathetisch schilder van de
alles verterende en beheerschende liefde, die noch
door menschelijke noch door goddelijke wetten zich
laat inperken.
Werken: o.a. Histoire du chevalier Des Grieux et
de Manon Lescaut (1731) ; Hist. des Voyages (25 dln.
1747-’60) — L i t. : V. Schroeder, Un romancier fr.
au 18e s.: l’abbé P. (1898); H. Harrisse, L’abbé P.
(1896) ; Eug. Lanerre, „Manon Lescaut” de l’abbé
Prévost (1930). Willemyns .
Prcx (Lat., = bede), oude naam voor het gebed
bij uitnemendheid: het Eucharistisch gebed der H.
Mis. > Anaphoor; Prefatie; Preces.
Prcyer, Wilhelm, physioloog. * 4 Juli
1841 te*Mosside bij Manchester, f 15 Juli 1897 te W T ies-
baden. Van 1869 tot 1893 hoogleeraar in de physiologie
te Jena. Hij is de geestelijke vader van de proefonder-
vindelijke kinderpsychologie.
Werken: o.a. : Die Seele des Kindes (1882) ;
Elemente der allg. Physiologie (1883) ; Elemente der
reinen Empïindungslehre (1877) ; Hypnotismus (1890) ;
Die geistige Entwicklung der ersten Kindheit (1893);
Zur Psychologie des Schreibens (1895).
Preysing (eigenl. Preysing Lichtenegg-Moos),
'08
graaf Konrad
v o n, bisschop
van Berlijn. * 30
Augustus 1880
te Kronwinkel
(Beieren). Was
eerst in diplo-
matieken dienst;
werd priester ge-
wijd in 1912;
was van 1913- ’17
dompredikant te
München. Bis-
schop van Eich-
stadt in 1932,
daarna, in 1935,
van Berlijn.
Werken: o.a.
_ . DerLeserkreis der
Mgr. von Preysing. Philosophoumena
Hippolyts (1914) ; Gesellschaftssitten und Sittengesetz
(1927). Vertaalde de werken van Fred. Will. > Faber.
Préz, Josquin des (Judocus Pratensis),
Ned. componist, een der grootste meesters aller tijden.
Ca. 1450 in Henegouwen, waarsch. te Condé, f 27
Aug. 1521 te Con-
dé. 1474 kapel-
zanger te Mi-
laan. Van 1503
praebendehouder
te Condé, waar
hij als proost van
het domkapittel
stierf. Uit zijn
veelomvattend
werk noemen wij:
drie boeken 4-st.
missen, andere
missen in hs. te
Rome, München,
Kamerijk enz.;
talrijke motetten
in verzamelingen
. , „ , bij Petrucci, At-
Josquin des Préz. taingnant en Th.
Susato; Fransche chansons bij Attaingnant, enz.
Zijn werk wordt door professor A. Smijers bij de Ver.
voor Ned. Muziekgesch. uitgegeven (reeds 16 afl.).
Niet ten onrechte werd P. door tijdgenooten de „Prins
der Toonkunst” genoemd. Van zijn meester Ockeghem
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
169
Prezzolini— Priem
170
heeft hij de verfijnde techniek van het contrapunt; hij
ontwikkelt echter den door-imiteerenden stijl naar het
gelijkwaardig behandelen van alle stemmen. Zijn
groote persoonlijkheid straalt het meest uit in den
ongeëvenaarden zin voor welluidendheid en zuiver
plastische stemverbindingen. Lenaerts.
L i t. : A. Smijers, J. d. P. (in: Proceedings of the
Mus. Assoc., 53 1927) ; O. Ursprung, J. d. P. Eine Cha-
rakterzeichnung (in : Buil. Union musicol., VI 1926).
Prezzolinl, Giuseppe, Ital. essayist. * 27
Jan. 1882 te Perugia. Jeugdvriend van -> Papini,
beschreven als Giuliano in Un Uomo finito, mede-
oprichter van het tijdschrift Leonardo. P. sloot zich
echter aan bij Croce en diens philosophie van het
idealisme. Tegenw. directeur van La Casa italiana
van de Columbia univ. te New York.
Voorn, werken: La coltura italiana (1923) ; La
vita di N. Machiavelli fiorentino (1927). Ellen Russe.
Priamel (<^Lat. praeambulare = vooruitwande-
len), 1 ° (p h i 1 o 1.) kort gedicht, verwant aan het
> epigram, geheel gericht op den slotregel. Vooral
in Duitschland; met name Hans Rosenblüt, 15e eeuw,
Neurenberg.
L i t. : Uhl, Die deutsche P. (1897).
2 ° (M u z i e k) In Duitschland in de 16e eeuw
de naam voor een komisch lied (vaak meerstemmig),
dat samengesteld was uit fragmenten van bekende
liederen. In instrumentale composities van de 17e e.
vindt men de p. ook aangeduid in den zin van > prae-
ludium of praeambulum. de Klerk.
Priamus (Gr. m y t h.), de oude koning van
Troje, zoon van Laomedon, echtgenoot van Ilecuba.
Hij had 50 zoons, o.a. Hector, Helenus, Deïphobus
en Paris, en 50 dochters. Bij de inneming van Troje
werd hij door de Grieken verslagen (Vergilius’ Aeneis).
Priangan of Prcanger Regentschappen, a f d e e-
1 i n g (residentie) van de prov. West-Java (XIV
496 B/C 2-3); omvat de regentschappen Bandoeng,
Soemedang, Tasikmalaja, Tjiamis en Garoet; opp.
13 655,35 km 2 , waarvan 457 440 ha droge en 227 603 ha
natte (sawah) bouwvelden der Inheemsche bevolking;
3 448 796 inw. (eind 1930), w.o. 27 231 Eur., 33 003
Chin. en 1 066 andere Vreemde Oosterlingen. Het
grondbezit der Inh. bevolking is voor het overgroote
deel erfelijk individueel, een gering percentage wordt
communaal met vaste aandeelen bezeten. P. is bijna
geheel bergland, dat in het Z. en O. in heuvelland over-
gaat. In het N.Ó. en in het Z.O. strekken zich vlakten
uit. Het aantal bergtoppen is zeer groot. De Hali-
moen (1 750 m), Salak (2 215 m), Gede (2 962 m),
Pangrango (3 020 m), Boerangrang (2 057 m) en
Tangkoebanprahoe (2 072 m) liggen aan of op de
West-Noordgrens; de Patoca (2 386 m) en Malabar
(2 343 m) liggen ten Z. van Bandoeng, de Kendang
(2 608), Papan da jan (2 660 m), Tjikoeraj (2 818 m),
Galoenggoeng (2 230 m), Talagabodas (1 870 m) en
Goentoer (2 244 m) liggen om Garoet. Tusschen deze
toppen liggen zeer vruchtbare hoogvlakten, waar zeer
veel rijst, vruchten, aardappelen en groenten worden
geteeld. Zeer belangrijk zijn de ondernemingen van
thee, kina, rubber, aetherische oliën en tapioca. De
S.S.lijn van W. naar O. Java, als ook de verbinding
Batavia — Buitenzorg — Bandoeng doorsnijdt dit res-
sort. Bevolking bijna geheel Soendaneesch, taal Soen-
daneesch. Brokx.
De P. vallen, wat de Kath. missie betreft, onder
de apost. prefectuur van Bandoeng.
Priapismus (geneesk.), naar > Priapus ge-
noemd verschijnsel, waarbij de zwellichamen van den pe-
nis door de tonische spanning in de bulbocaverneuze
spieren sterk en zelfs zeer pijnlijk gezw ollen zijn. Alleen
bij partieele beschadiging van het ruggemerg boven
de genitale ruggemergcentra komt p. voor. Klessens.
Priapus (Gr. myth.), god van de vrucht-
baarheid van het land, vooral van de tuinen. Hij werd
vooral vereerd in Lampsacus, aan den Hellespont.
Later was hij ook god van de herders en van de schip-
pers en visschers. Hij is de zoon van Aphrodite en
Dionysus. > Priapismus.
Pribram, > Heiliger Berg (2°).
Pridvvorow , Russisch, in Bolsjewistische kringen
hoog geprezen satyricus, die onder pseud. Demjan
B j e d n ij (de arme Demjan) schrijft. Hij is een ty-
pisch voorbeeld van den zgn. orthodoxen „proletkult”
(trouw aan Marx blijvende proletarische ontwikkeling):
zijn verzen zijn niet anders dan rijmelarij. v. Son.
Prie, Hercule Jozef L o d e w ij k T u-
rinetti, markies van, Ital. staatsman.
* 27 Nov. 1658 in Piemont, f 12 Jan. 1726 te Weenen.
Ging als ambassadeur van Piemont te Weenen in 1691
over in dienst van Oostenrijk. Na den vrede van Utrecht
(1713) verkreeg hij het beheer over de Zuidelijke Ne-
derlanden, wier gouverneur prins Eugenius van Savoye
door militaire bedrijvigheid afwezig bleef. In 1716
heeft hij den titel van gevolmachtigd minister. Zijn
hooghartige houding was oorzaak van de muiterij, die
leidde tot de veroordeeling van den ambachtsdeken
Anneesens. Het ontslag van prins Eugenius in 1724
als gouverneur veroorzaakte tevens het heengaan van
P. Hij vertrok naar Weenen, waar hij trachtte zijn be-
heer te rechtvaardigen.
Prieel, een tegen zon, wind en regen en ook tegen
nieuwsgierige blikken eenigszins beveiligde rustplaats
in den tuin, waarin de noodige tuinmeubelen. De een-
voudigste vorm is wel een overhuiving door de beplan-
ting zelf. Beter is een p., gemaakt van latwerk, dat
men laat begroeien. Grootere p. zijn vaak gedeeltelijk
of geheel van planken en /of van steen gemaakt. Dan
worden het echter al meer tuinhuizen, die een
dak krijgen en van vaste of opengaande ramen en een
deur worden voorzien. Het tuinhuis kan vrijstaand of
bijv. in aansluiting aan den tuinmuur worden ge-
bouwd. In zeer groote tuinen en parken kan het tuin-
huis weer tot paviljoen uitgroeien. Zoowel in
p. als in tuinhuis moet aan den vloer de noodige
aandacht geschonken worden, vooral bij vochtigen
bodem. Hendricks.
Prieel van Troyen, Mnl. gedicht, misschien
oorspronkelijk (ca. 900 w.) van den Gentenaar Segher
Dieregotgaf, wellicht nog uit het einde der 12e eeuw.
Het schildert vooral de hoofsche Trojaansche edelen
en dames in een prieel, waar ze allerlei galante ge-
sprekken voeren en hoofsche liefdesverklaringen af-
leggen. Het werd opgenomen, te zamen met Paerle-
ment van Troyen, en nog een derde gedicht van den-
zelfden Dioregotgaf, over den Grooten Strijd, „daer
hem her Hector ende Achilles in onderspraken”, in
van Maerlant’s Historie van Troyen.
U i t g. : Blommaert, Oud-Vl. Ged. (I 1838) ; J. Ver-
dam, Episodes uit Maerlant’s Historie van Troyen
(1874) ; en in de voll. uitg., door N. de Pauw en E. Gail-
liard, van de lstori van Troyen (1889-’92). V. Mierlo.
Priem- (w i s k.), > Ondeelbaar. Priem-
getal = ondeelbaar getal. Priemfactor =
ondeelbare factor.
Priem [Lat. prima (hora) = eerste (uur)] (1 i-
Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . .
171
Priene — Priester
172
tur g.), naam van het eerste der zgn. Kleine Uren
van het Koorgebed, oorspr. (eind 4e eeuw in het
Oosten) ochtendgebed genoemd en gebeden met zons-
opgang. St. Benedictus (f 543) gaf het den naam van
Priem. Het had den vorm der andere drie: Terts, Sext
en Noon. Later voegde zich eraan toe het zgn. Offi-
cium capituli (> Capitulum, 2°), samengesteld uit
zegeningsgebeden over den dagarbeid der monniken,
voorafgegaan door de lezing van -> Martyrologium
(en Necrologium) en gevolgd door die van een
hoofdstuk van den Regel (> capitulum) met als slot
den zegen van den abt.
L i t. : Callewaert, De Breviarii Rom. liturgia (Brug-
ge) ; Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (1933) ;
Koenders, Handb. der Liturgie. Louwerse.
Priene, oude stad in het dal van den Meander in
Klein-Azië; het oudste P., teruggaand tot in praehist.
tijd, werd in de 4e eeuw v. Chr. vervangen door het
jongere P., dat terrasgewijze tegen het Mycale-ge-
bergte aangebouwd werd met een rechthoekig straten-
net. De ruïnen bij Kelebesj toonen ons een Hellenische
stad met zuilengangen, tempels enz.
L i t. : Wiegand en Schrader, P. (1904) ; A. v. Gerkan,
Das Theater von P. ; K. Regling, Die Münzen v. P.
(1927). W. Vermeulen .
Prierias (eigenl. Mazzolini), S i 1 ve ster,
Dominicaan, bestrijder van Luther. * 1456 te Prierio,
f 1523 te Rome. Was generaal -vicaris van de Lombar-
dische provincie, inquisiteur, prof. in de Thomistische
theologie te Rome. Eerst tegenstander van Reuchlin,
later ook van Luther, wiens aflaatthesen hij met zijn
Dialogus en, na Luther ’s Responsio, met een nieuw
geschrift bestreed. P. stelde ook de vormelijke aan-
klacht op voor het proces tegen Luther. Zijn meest ver-
spreide werk is de Summa Summarum. Tegenover
Luther valt hij vaak in overdrijvingen. Wachters.
Priessnitz, Vincenz Franz, een der
grondvesters der watergeneeskunde. * 4 Oct. 1793
te Grafenberg (Silezië), f 28 Nov. 1851 aldaar. P. was
een eenvoudige boerenzoon met een aangeboren intuï-
tie voor de juiste bestudeering van physische proble-
men en toepassing daarvan in de geneeskunde. Zijn
waterkuur bestond vooral uit zeer krachtige koud-
wateraanwendingen. Het zgn. Priessnitz-
verband (> Omslagen) wordt nog zeer veel in de
geneeskunst toegepast. Mom .
Priester. A) Bij de Joden. Voor den tijd van
Moses wordt in het O. T. geen eigen priesterstand ver-
meld. In opdracht van God werden Aaron en zijn zonen
priester gewijd door Moses. Deze wijding gold voor alle
nakomelingen. Van wijding is later geen sprake meer.
Aaron was hoogepriester, op den eerstgeborene van de
familie zou dit hoogepriesterschap overgaan. De andere
zonen waren p., de andere leden van den stam levieten.
Zoo was het Israëlietische priesterschap aan een be-
paalde familie verbonden. Volgens sommige niet-
Kath. auteurs zou het Israëlietisch priesterschap
ontstaan zijn na de Babylonische gevangenschap. Deze
theorie is in strijd met de duidelijke gegevens van het
Oude Testament.
De p. van het O.T. leefden in bepaalde steden, waren
gebonden aan bepaalde voorschriften, maar droegen
alleen bij hun priesterdienst bepaalde kleeding. Deze
dienst bestond in het brengen van de offers en de ver-
zorging van het heiligdom. David verdeelde hen in
24 klassen, die op de beurt dienst deden. De boeken
van het O. T. geven een onvolledig en onduidelijk beeld
van de geschiedenis en van het practisch leven der p.
Hun invloed schijnt vooral in later tijd van weinig
beteekenis geweest te zijn.
L i t. : o.a. A. van Hoonacker, Le saeerdoce lévitique
dans la loi et dans 1’hist. des Hébreux (1899). C. Smits.
B) Bij de Katholieken, a) Dogmatisch. Krachtens
de hypostatische vereeniging is de mensch Christus van
nature tot middelaar tusschen God en de menschen en
dus tot hoogepriester gesteld. Als zoodanig heeft hij
het offer van zijn leven aan God opgedragen tot ver-
zoening voor heel het menschdom.
In de Kerk wordt het priesterschap van Christus
voortgezet in een afzonderlijken stand, die, als orgaan
van de Kerk, in haar naam en in afhankelijkheid van
het priesterschap van Christus, het ééne offer aan God
opdraagt. Dat dit priesterschap een afzonderlijken
stand vormt, neemt de Kerk aan met heel de Overle-
vering, die bevestigd wordt door 2 Tim. 1.6, waaruit
blijkt, dat door een speciale wijding de p. boven het
volk verheven wordt. Maar ook neemt de Kerk met
de Protestanten het priesterschap in algemeenen zin
aan, zooals 1 Petr.2.9 dit leert. Dit houdt in, dat ieder
het geschapene, voor zoover dit onder zijn macht ligt,
aan God moet onderwerpen.
In den priesterlijken stand bestaat een rangorde.
Het volledigst wordt de priesterlijke macht bezeten
in het episcopaat. De bisschoppen kunnen alle priester-
lijke bedieningen uitoefenen en met name ook anderen
tot p. wijden. Op het episcopaat volgt het presbyteraat,
dat de macht geeft tot het opdragen van het H. Mis-
offer, tot biechthooren, tot het toedienen van het
H . Oliesel , terwijl de p. tegenw. ook de gewone bedienaar
van het H. Doopsel is. Het diaconaat geeft de macht
om den p. in de H. Mis te helpen en in buitengewone
gevallen de H. Communie uit te reiken en plechtig het
II. Doopsel toe te dienen.
Deze verschillende graden van het priesterschap
worden verkregen door de verschillende wijdingen,
welke samen het Sacrament van het H. Priesterschap
vormen en behalve een vermeerdering der heiligma-
kende genade en speciale dadelijke genaden een merk-
teeken indrukken, waarvan de priesterlijke macht af-
hankelijk is.
Voor de w ij d i n g e n als liturgische plechtig-
heden, zie > Wijdingen. Voor de inwendige vereischten
voor roeping tot het priesterschap, zie het artikel
> Roeping.
L i t. : Al. Janssens, De Heilige Wijdingen (2 dln.
1933-’35). v. d. Putte .
b) Opleiding. Deze omvat de geestelijke en weten-
schappelijke vorming der candidaten voor het priester-
schap en duurt ten minste 12 jaren. De Kerk geeft er
sterk de voorkeur aan, dat de candidaten hun opleiding
geheel ontvangen aan speciaal daarvoor bestemde
internaten, nl. > seminaries (voor opleiding tot
wereldgeestelijke) of daarmee gelijkstaande klooster-
scholen. Voor de lagere (gymnasiale) studies dient het
> klein -seminarie, terwijl het hooger onderwijs in de
wijsbegeerte (minstens 2 jaren) en de theologie (min-
stens 4 jaren) aan het > groot -seminarie wordt ge-
geven. Voorschrift is, dat ten minste de theologische
cursus wordt gevolgd aan een door de kerkelijke overheid
opgericht seminarie of andere instelling van Kath.
kerkelijk > hooger onderwijs, en dat de studenten
gedurende dien tijd in het seminarie of eigen convict
wonen (C.I.C. can. 976 §3 en can. 972 § 1). W. Mulder.
Voor de opleiding der p. in vroege ren tijd,
zie Priesteropleiding.
C) De Protestanten leeren, dat Christus een éénige
Priestercodex-
offerande gebracht heeft als éénige hoogepriester en
dat wij daarom geen andere priesters nevens Hem
noodig hebben. De verwerping van het priesterschap
als sacrament is de consequentie van de ontkenning
van de Goddelijke instelling der kerkelijke hiërarchie
en van het wezenlijk verschil tusschen clerus en leeken.
De Protestant erkent een zgn. priesterschap aller
geloovigen, omdat hij uit kracht zijner verlossing door
Christus Gode dankoffers verplicht is. In dezen samen-
hang wordt het priesterschap dus in oneigenlijken zin
opgevat.
L i t. : H. Bavinck, Geref. Dogmatiek (2e dr.) ;
Kuyper, E Voto Dordraceno (I) ; Katschthaler, Theolog.
dogm. spec. (IV) ; Wemle, Calvin (z.j.). Lammertse.
D) Bij de heidenen. Het priesterschap in den
vollen Katholieken zin van het woord vinden we in het
heidendom niet. De heidensche priesters zijn slechts
priester in een analogen zin. De mensch, die zich door
gebed of offer tot de godheid wendde, vreesde vaak
noch de juiste formule, noch de noodige riten te kennen,
of achtte zich onwaardig rechtstreeks met de godheid
te verkeeren. Bovendien eischte de gemeenschappelijke
eeredienst, dat bij de uitoefening daarvan iemand
vóórging, als vertegenwoordiger der gemeenschap
tegenover de godheid optrad. Daarnaast is de lijn tus-
schen de priesters, die de religieuze riten voltrekken en
in den dienst der gemeenschap staan, en de toovenaars,
die bovenzinnelijke krachten of lagere geesten tot hun
dienst willen dwingen, vaak niet zuiver te trekken.
1 ° Natuurvolkeren. Wij mogen aannemen,
dat eerst de oudste van de familie, de stamvader, in
naam der familiegemeenschap als priester is opgetreden.
Dit gebruik vinden we zonder twijfel terug bij de
patriarchale organisatie, en leeft voort in de koningen
van de Semietische en Indo-Europeesche volkeren en
zelfs in de staatsambtenaren der Grieken en Romeinen,
die in naam van het volk de offers opdroegen. Waar de
jeugdwijdingen in zwang waren, werd een bijz. rol toe-
vertrouwd aan de ouderlingen, die als bewaarders van
de stamoverleveringen de jeugdige candidaten onder-
richtten over hun sociale en religieuze plichten en
tevens de ceremonies der jeugdwijdingen leidden.
Naast deze mannen treden ook anderen naar voren, die
op een of andere manier bewezen hebben in nauwere
betrekking tot de godheid te staan: extasen, wonder-
volle gebedsverhooringen, een heilig leven, eigenaar-
dige lichamelijke kenmerken, enz. gaven het bewijs van
die bijz. verhouding. Zoo bestond, en bestaat nog, bij
de Pygmeeën van West-Centraal -Afrika een zeer ge-
ziene medicijnman (Ndjoax), wien de eeredienst van
den Schepper door gebed en offer (dit laatste eerst
later) was toevertrouwd. In de latere culturen vinden
we gewoonlijk twee klassen van mensch en, die tot de
hoogere machten in bijz. betrekking staan. De eene
klasse wordt bemind en geacht en werkt tot heil van de
gemeenschap: de priesters; de anderen, eerder toove-
naars te noemen, worden gevreesd, maar toch ook te
hulp geroepen.
2° De cultuurvolkeren. Deze vsch. mo-
tieven vinden we in een varieerende vermenging terug
in de nationale godsdiensten van de Antieke culturen.
Bijna overal vinden we het motief terug, dat de koning
de eigenlijke hoogepriester, de bemiddelaar tusschen
het volk en zijn god is. In veel gevallen maakt hij aan-
spraak op goddelijke waardigheid. Het sterkst is dit
tot uitdrukking gekomen in Egypte. Maar onder den
koning of, waar de koning plaats heeft moeten maken
voor een meer republikeinsche staatsinrichting, zooals
Priesterkoning 174
in Griekenland en Rome, onder den staat, staan dan
de verschillende priesters, die in den dagelijkschen
eeredienst de bemiddelaars zijn tusschen het volk en
de góden. Toch is dc rol dezer priesters in deze verschil-
lende nationale godsdiensten zeer verschillend. In
Egypte zijn ze op de eerste plaats de hovelingen van
den god, in Babylon de bemiddelaars bij het offer, in
Griekenland is hun rol eerder die van raadgevers bij
den te volbrengen eeredienst, in Rome waren de ponti-
fices op de eerste plaats staatsdienaren en raadgevers
van de staatsambtenaren, die religieuze riten hadden
uit te voeren; in het Indische Brahmanisme steeg de
beteekenis van de rol der priesters met de stijgende 5 be-
teekenis van het Brahraanistisch offer. Vaak werden
de priesters en priesteressen beschouwd als een soort
incarnatie van hun god; soms vervulde de priester maar
de rol van den god gedurende een of andere religieuze
ceremonie, zooals de hierophant in mysteriën van
Eleusis of de Mexicaansche priester, die bij het men-
schenoffer den zonnegod incarneerde. Het geloof van
het Lamaïsme, dat de Dalaï-Lama en de Taski-Lama
geïncarneerde Boeddha’s waren, was gebaseerd op de
leer over de Bodhisatwa’s en de hemelsche Boeddha’s.
> Lamaïsme. In verband met het offer werd van de
priesters dikwijls verwacht, dat zij uit de ingewanden
der offerdieren de gunstige of ongunstige voorteekens
zouden weten af te lezen. Anderen moesten dc orakels
verklaren, zooals de profeten en de exegeten van Del-
phi. Verder waren zij de bewaarders der religieuze
overlevering, de opstellers van de godsdienstige hym-
nen, de leiders van godsdienstige optochten enz. In
oogenblikken van ramspoed gaven zij raad over de
middelen, die moesten aangewend worden om den
toom der góden te bezweren. Eigenlijke zielzorgers
evenwel zijn de officieele priesters van deze nationale
eerediensten niet geweest. Deze rol kreeg de priester
eerst in godsdiensten of sekten, die meer belang hecht-
ten aan het innerlijk zieleleven en aan de zedelijke
waarden in het verkeer met de godheid. Daar het
offer, evenals de gedachte aan een eigenlijke bemid-
deling tusschen de religieuze gemeenschap en de god-
heid hier vaak ontbreekt, kan hier maar in een onei-
genlijken zin van priesters gesproken worden zij zijn
slechts verkondigers van de leer, verklaarders der heili-
ge boeken, theologen, opvoeders, zielzorgers, voorgan-
gers in den eeredienst. Hoezeer ze ook in beteekenis
en waarde verschillen, kunnen we onder deze categorie
rangschikken: de Indische goeroe ’s, de Boeddhistische
monniken, de bonzen van de Japansche Jodo-Sjin-
Sjoe, de Mohammedaansche voorbidders (iman),
predikers (khatib), gebedroepers (moeezzin). De macht
der priesters was bij vsch. cultuurvolkeren zeer groot;
vaak vormden zij een goed georganiseerde, zelfbewuste
kaste.
L i t. : K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgeschiedenis
(1935) ; J. Lippert, Allg. Gesch. des Priestertums (2 dln.
1883 ; verouderd) ; R. Ch. Darwin, Die Entwicklung der
Priester und der Priesterreiche (1929, niet-Kath.) ;
Encycl. of Rel. and Ethics (s.v. Priest, Priesthood) ;
Relig. in Gesch. und Gegenwart (IV, s. v. Priestertum) ;
Lex. Theol. Kirche (s.v. Priester). Bellon.
Priestercoclex is één van de vier voornaamste
bronnen, waaruit volgens de moderne bijbelcritiek,
vnl. in de hypothese Graf-Wellhausen, de Pentateuch
bestaat. Ze zou ontstaan zijn tijdens en na de balling-
schap, onder Esdras of nog later met de reeds bestaande
bronnen zijn vereenigd. C. Smits.
Priesterkoning , > Joannes de Priester-koning.
175
Priesterkoor — Priesteropleiding
176
Priesterkoor, > Koor (sub II); Presbyterium;
Sanctuarium. _
Priestei*missieboncl. Het doel van den P .M.B.
is: in de priesters en door dezen in de geloovigen een
vurigen missiegeest op te wekken , opdat alle leden der
II. Kerk samenwerken aan de verbreiding van het Rijk
van Christus over geheel de wereld. De P .M .B. licht zijn
leden voor door publicaties, cursussen, het organiseeren
van congressen, enz. De leden trachten het doel der ver-
eeniging te verwezenlijken door hun gebed, het bevor-
deren van missieroepingen, het aanwakkeren van den
missiegeest onder de geloovigen in hun predicaties, ge-
sprekken en geschriften, het organiseeren van missie -
f eesten en vnl. door de pauselijke missiegenootschappen
en de andere missiewerken te steunen. Leden zijn de
priesters en de studenten in de theologie, die zich daar-
toe hebben aangemeld bij den secretaris der diocesane
afd. of het alg. secretariaat, en een jaarlijksche con-
tributie betalen. De N e d. P.M.B. is een nationale afd.
van de Unio Cleri pro missi onibus, onder rechtsmacht
van de Congregatie der Propaganda gesteld (1919).
De Unio richtte in 1936 een Centraal Bureau van den
P.M.B. op. Bijna alle Ned. seculiere priesters en semi-
naristen, en vele regulieren zijn lid van den P.M.B., die
als orgaan heeft: het driemaandelijksch tijdschrift Het
Missiewerk, met een oplage van ruim 6 000 exemplaren.
De P.M.B. in Ned. hield een internationaal, een
nationaal en vsch. diocesane congressen, werkte mede
aan de oprichting van een hoogleeraarszetel in de mis-
siologie aan de univ. te Nijmegen en aan de totstand-
koming van het Ned. volkenkundig missiemuscum te
Tilburg. A, Mulders.
Ook in België mag de P.M.B. op hoogen bloei
roemen. 1 Maart 1937 telde hij, voor al de bisdommen
samen, 8 293 leden onder de seculiere geestelijkheid
(op een gezamenlijk getal van 9 157), 655 seminaristen
(op 1 114) en 817 reguliere geestelijken. Intensief wordt
in iedere parochie de missiegedachte gevoed door
strooibrieven, gebedsactie, enz., terwijl missietentoon-
stellingen worden georganiseerd. Allossery.
Priesteropleiding in vroegcrcn tijd. a) Alge-
meen. In den oudsten tijd der Kerk was de p. weinig
of niet geregeld. Bij voorkomende gevallen werd dik-
wijls een door deugd en bekwaamheid uitstekend leek
(soms gedwongen) tot priester gewijd. Ook in de vroege-
re M. E. bereidde men zich dikwijls nog op het ambt
voor door private opleiding bij een ouderen geestelijke,
maar allengs werd het bezoek van een dom-, kapittel -
of kloosterschool de meest gebruikelijke weg, terwijl
in de latere M.E. ook de hoogescholen daartoe druk
bezocht werden (Nederlanders vooral aan die van
Keulen, Leuven en Parijs). Voor hoogere functies in het
priesterschap werd dikwijls het doctoraat, aan zulk een
hoogeschool behaald, vereischt. Aan het begin van den
nieuweren tijd heeft het Concilie van Trente
ingrijpend voorzien in een meer geregelde p., als
een der voornaamste middelen tot het Kath. herstel
tegenover den afval van het Protestantisme.
Lit. : Stachnik, Die Bildung des Weltklerus im
Frankenreiche (1926).
b) fn België heeft sindsdien de p. geregeld aan de
seminaries plaats. Gorris.
c) In de Noordelijke Nederlanden, waar het Calvi-
nisme overheerschte, vormde de priestei opleiding een
moeilijk probleem , dat veel beleid en groote offers van
geestelijkheid en geloovigen der > Hollandsche Zen-
ding geëischt heeft. In de Utr. kerkprovincie van 1559
heeft alleen het aartsbisdom het tot een seminarie
gebracht, op aandrang van Rome 1575 gesticht door de
kapittels, zonder beteekenis gebleven, kort na 1580
geseculariseerd. Beneden den Moerdijk ontstonden
seminaries te Den Bosch (1571 gest., kort na 1580 ver-
vallen, 1617 heropgericht, 1629 opgeheven) en Roer-
mond (1599-1798). Verder voorzag het in 1605 gestichte
seminarie van Antwerpen ook Westelijk N. Brabant
van priesters.
De Hollandsche Zending heeft ca. 1592-1602 een
primitief seminarie bezeten ten huize van Eggius te
Amsterdam, later te Haarlem. Ook 1673-’83 bezat zij
er een in het St. Elisabethsklooster te Huissen. Verder
heeft zij tot 1799 geen sem. bezeten, evenmin als het
vicariaat Den Bosch 1629-1798. Beide gebieden kregen
hun priesters in hoofdzaak van de theologische facul-
teiten van de universiteiten te Leuven, Douai en Keu-
len, ook wel van het Collegium Urbanum der Propa-
ganda te Rome, het sem. te Munster en de Zuid-Neder-
landsche en Fransche seminaries der Oratorianen.
Zij, die aan de genoemde universiteiten studeerden,
vonden, voor zoover zij minder bemiddeld waren,
onderkomen en zekere geestelijke leiding in Colleges,
meestal paedagogia, ook (maar ten onrechte) semi-
naries geheeten. Van de met het oog op de Noordel.
Nederlanden na de Hervorming gestichte colleges
waren voor de theologische studies de voornaamste :
1° het Collegium R e g i u m te Leuven, 1578 op ver-
zoek van Lindanus gesticht door Philips II; 2° het
Collegium Alticollense of de Hooge Heuvel,
1602 te Keulen gesticht door Sasbout Vosmeer; het
werd 1673 om den oorlog tusschen de Republiek en
Keulen gesloten; de leerlingen verbleven tot 1683 te
Huissen, waarna het college heropend werd te Leuven,
waar het den ouden naam droeg; 3° het College van
Haarlem, bijgenaamd Pulcheria (naar een
schoon Mariabeeld in den gevel), 1617 gesticht door het
Haarlemsche kapittel; 4° het Bossche college van S t.
W i 1 1 e b r o r d, 1604 gesticht te Leuven door Nic.
Zoes, bissch. van Den Bosch; 5° het college van O. L.
Vrouw te Douai, 1662 ten behoeve van Ned. pries-
terstudenten gesticht. In 1793 ging Douai, in 1797
Leuven ten gronde; de colleges werden onteigend, ook
de meeste fondsen. Dit gaf aanleiding tot stichting
van > seminaries, sedert 1795 in Ned. mogelijk.
Het voorbereidend hooger onderwijs ontvingen de
toekomstige priesters tot begin 19e eeuw op gewone
Latijnsche scholen, bij voorkeur op zulke, die door
priesters geleid werden en dan buiten de Republiek,
bijv. in Duitschland en België of in de Noord-Brab.
enclaves, gelegen waren. Van de Belgische kwamen
vooral de vele abdijscholen en de door seculiere pries-
ters gedreven scholen van Turnhout, Hoogstraten en
Geel in aanmerking. Verder werden druk bezocht:
1° Het college der Jezuïeten te Emmerik, gest. 1592, in
1788 overgenomen door de Kruisheeren aldaar; 2° de
Lat. school der Duitsche Commanderij van Gemert,
gest. 1587, in 1797 door sec. priesters overgenomen; 3°
het Gymnasium Paduanum te Megen, 1645 gest. door
de Franciscanen aldaar; 4° de Lat. school der Carme-
lieten te Boxmeer, 1658 gesticht, 1832 door sec. pries-
ters overgenomen; 5° de Lat. school te Grave, een oude
kapittelschool, 1659 gereorganiseerd onder leiding van
sec. priesters; 6° de Lat. school der Kruisheeren te
Uden, 1743 gest.; 7° het Gymnasium Aloysianum der
Jezuïeten te Ravestein, 1752 gesticht, 1810 onder
leekenleiding gekomen.
Voor de p. in de 19e eeuw zie > Seminarie; Groot-
seminarie; Klein-Seminarie.
PORTUGAL I
Portugeesch bergdorpje.
PORTUGAL II
177
Priesterrechtspraak in Ned.-Indië— Prikkel
178
L i t. : Een monographie over de p. in de Holl. zending
ontbreekt. Van de voorn. lit. noemen wij : Vregt, Vroegere
collegien voor de Holl. Missie (Bijdr. bisd. Haarl. VIII); A.
Jansen, Het coll. te Douai (Arch. aartsb. Utr. XII, 446
vlg.) ; Hofman, Het sem. te Douai (Arch. aartsb. Utr.
XXVI, 70 vlg.) ; van Lommel, De Noordned. leerlingen
v. h. Urbaansch coll. (Aartsb. Utr. XIX 291 vlg. ; P. Pol-
man O.F.M., De wetensch. opl. v. d. Ned. clerus secularis
in de 16e eeuw (Ons Geestelijk Erf VIII 1934, 398 vlg.,
met lit. opg.). Rogier .
Priesterrechtspraak in Ned.-Indië, >
Nederlandsch-Indië (sub Rechtspraak).
Priesterschap, > Priester.
Pr ies ter schol en, > Pesantrèn.
Priestersteden. Daar aan de priesters van het
Joodsche volk geen land was toegewezen bij de verdee-
ling van Canaan, werden dertien steden door Josue
aangewezen in de gebieden van Juda en Benjamin,
waar zij konden wonen. Een verplichting om daar te
wonen bestond echter niet. Na de ballingschap vestig-
den de meesten zich in of bij Jemsalem. C. Smits.
Priesters van het II. Hart, 1° Congregatio
Sacerdotum Cordis Jesu (afk. S.C.J.), congregatie van
reguliere priesters en leekebroeders, gesticht 1878
door Leo August > Dehon te St. Quentin in Frankrijk.
Doel: eerherstel aan het Goddelijk Hart van Jesus in
geest van liefde en slachtof lering. Werkzaamheid:
opvoeding der jeugd, ieder soort werk van zielzorg,
bijzonder onder de mindere standen, missiewerk.
Door vele moeilijkheden heen kwam de congregatie
tot bloei; op 1 Jan. 1937 telde ze 1 750 leden, waarvan
325 in dc missie werkzaam waren. Zij was toen verdeeld
in zeven provincies. In Europa heeft de congr. neder-
zettingen in Nederland, België, Luxemburg, Frank-
rijk, Duitschland, Italië, Spanje, Oostenrijk, Polen,
Engeland, Zweden en Finland; buiten Europa in
Noord-Amerika, Brazilië, Argentinië, Belgisch-Kongo
(apost. vic. van Stanley-Falls), Zuid-Afrika (apost.
vic. van Aliwal-North), Fransch-Kameroen (apost. vic.
van Foumban), Zuid-Sumatra (apost. pref. van Ben-
koelen).
Het eerste huis van de congregatie in Ned. was
het internationaal noviciaat te Sittard, opgericht in
1883 (thans apostolische school van de Duitsche pro-
vincie). De Ned. prov. werd opgericht in 1911. Op
1 Jan. 1937 telde zij 627 leden, waarvan 104 werkzaam
waren in de missies. In Amsterdam, Rotterdam en
Delft verzorgen haar leden het St. Franciscus -liefde-
werk voor de geestelijk verwaarloosde jeugd. Haar
opleidingshuizen heeft zij in Bergen -op-Zoom, Hel-
mond en Lanaeken voor de humaniora, Asten voor
noviciaat, Liesbosch-Prinsenhage voor philosophie,
en Hees-Nijmegen voor theologie.
De Belgisch-Luxemburgsche pro-
vincie ontstond in 1930, bij splitsing van de Fransch-
Belg. provincie. Op 1 Jan. 1937 telde die prov. 165
leden, waarvan 25 werkzaam waren in de missies. Haar
opleidingshuizen heeft zij in Clairefontaine (opgericht
1889), Tervueren en Bumot voor de humaniora,
Brugelette voor noviciaat, Leuven voor philosophie
en theologie. Moederhuis te Elsene -Brussel.
Aan de congregatie is verbonden de broederschap
„Adveniat Regnum Tuum”, die ten doel heeft den
geest der congregatie onder de leeken in de wereld te
verspreiden. v. Marrewijk.
2° Een door den Zaligen Michael > Garicoits in
1835 gestichte Congregatie voor volkszielzorg en paro-
chiehulp. In 1901 kerkelijk goedgekeurd. Moederhuis
in Bétharram (Fr. dept. Basses-Pyr.); dochterhuizen
in Zuid-Europa en Zuid-Amerika. Missiegebieden
China en Palestina.
Priesters van O. L. Vrouw van Sion,
religieuze congregatie, gesticht door den Joodschen
bekeerling Maria Theodoor Ratisbonne, broer van Maria
Alph. Ratisbonne, die eveneens priester werd. Begon-
nen als een communiteit van priesters voor de bekee-
ring van Israël, werd zij in 1847 door de goedkeuring
van mgr. Affre, aartsbisschop van Parijs, een canonieke
congregatie, die de plechtige bevestiging kreeg van
Rome in 1863. Doel der congregatie is vooral door ge-
bed, door offers en door meerdere practische instel-
lingen (studiekringen, internaten, colleges) het Jood-
sche volk te brengen tot Christus, heel bijzonder door
persoonlijk contact. Het moederhuis is te Parijs. Naast
deze priestercongregatie bestaat er ook nog een congre-
gatie van vrouwelijke religieuzen van O. L. Vr. van
Sion. Hoofdhuis voor België te Leuven, p. Constantinus .
Priestly, 1° John Boynton, Eng. roman-
schrijver en essayist. * 13 Sept. 1894 te Bradford.
Studeerde te Cambridge, nam dienst in den Wereld-
oorlog. Zijn grooten roem verwierf hij in 1929 met den
roman The Good Companions, een soort Dickensiaan-
sche picareske geschiedenis, herinnerend aan Samuel
Pickwick. Toch is P. als essayst wellicht beter dan als
romanschrijver, zooals blijken kan uit zijn essayistisch
weergegeven reis English Youmey (1934).
Voorn, werken. Romans : Benighted (1927) ;
Angel Pavement (1930). Essays : I for One (1923) ; Apes
and Angels (1928) ; English Humour (1929). Biogr. :
George Meredith (1926) ; Thomas Love Peaeock (1927).
2° J o s e p h, van beteekenis zoowel in de natuur-
kunde als in de philosophie en theologie. * 13 Maart
1733 te Tieldhead (bij Leeds), f 6 Febr. 1804 te Nor-
thumberland (Pennsylvanië in de Ver. St.). Hij schreef
talrijke werken over electriciteit, licht, lucht, chemi-
sche elementen, van welke laatste hij er verschillende
ontdekte (zuurstof, ammoniak, chloorwaterstof e.a.).
Op godsdienstig gebied sloot hij zich achtereenvolgens
aan bij vsch. dissidente richtingen, begroette enthou-
siast de Fr. Revolutie, werd Fransch burger en lid van
de Nationale Vergadering, en week 1794 uit naar
Amerika, waar hij als kampioen voor de vrijheid een
gunstig onthaal vond. Hij publiceerde ook tal van
werken over psychologie (determinist) en philosophie,
natuurlijken en geopenbaarden godsdienst, beginselen
van staatsbestuur, politieke en religieuze vrijheid enz.
Zijn Memoirs verschenen in 1806- ’07.
Lit.: Thorpe, J. P. (1906).
Prik, > Prikken.
Prikkel of excitatie ( b i o 1.) is een energie, die
in een of anderen vorm (physisch, chemisch, electrisch)
op een levend wezen inwerkt, zoodat dit erop reageert.
Bij de eencellige wezens is het dezelfde cel, die den p.
ontvangt (^waarneemt) en die erop reageert (beweging
en secretie of afscheiding). Opstijgend in de dierreeks
vinden wij speciale cellen en organen voor de waar-
neming en andere voor de reactie; deze beide zijn dan
onderling verbonden. Deze verbinding wordt bij den
mensch en de hoogere dieren gevormd door het zenuw-
stelsel. Van de uitwendige factoren, die invloed uit-
oefenen op de levende wezens, leveren slechts enkele
het arbeidsvermogen, dat noodig is voor het onderhoud
der levensverrichtingen. De meeste uitwendige factoren
hebben nog deze beteekenis: dat zij werken als prikkels
en alleen bepaalde levensverrichtingen aan den gang
zetten.
Planten. Zoo is het licht niet alleen de energiebron
179
Prikkelbaarheid — Primaire eigenschappen
180
voor het koolzuiir-assimilatieproces der planten, doch
het heeft ook een prikkelende werking op de organis-
men. Eenzijdige belichting van een plantenstelsel ver-
oorzaakt een krommingsbeweging in de richting van
het licht. De energie voor deze reactie wordt niet ge-
leverd door het licht; het lokt als het ware slechts de
reactie uit en deze heeft plaats ten koste van het in de
plant aanwezige arbeidsvermogen.
De p. worden bij den menseh meestal onderscheiden
in die, welke door de hoogere zintuigen (reuk, smaak,
gehoor en gezicht), en in die, welke door het „gevoel”
worden waargenomen. Het „gevoel” blijkt weer zeer
verschillende p. waar te nemen: aanraking, warmte en
koude, druk en spanning e.a. Tegenover al deze p., die
men uitwendige zou kunnen noemen, kan men de in-
wendige stellen, waaronder men dan verstaat de span-
ningen, die zich als driften uiten en die uit de inwen-
dige, speciaal de endocrine organen stammen.
De p. verwekken in het organisme een spanning, die
naar buiten afgevoerd wil worden en zich dan als be-
weging of klierafscheiding uit. Bekend is de wet van de
specificiteit der waarnemingsorganen voor bepaalde
prikkels, zooals die van het oog voor licht en niet voor
geluid. Eveneens is zeer bekend de wet van Weber-
Fechner, die zegt, dat de sterkte der waarneming niet
recht evenredig is met de sterkte van den p., maar in
verhouding staat tot de logarithme van de drempel-
prikkelsterkte. Onder deze laatste verstaat men de
sterkte van den p., die juist nog waargenomen wordt,
terwijl een minder sterke p. nog niet werd waar-
genomen. v. d. Sterren/ M eisen.
Prikkelbaarheid is in de biologie de
normale eigenschap der levende stof prikkels te kun-
nen waarnemen en erop te kunnen reageeren. Bij den
mensch en bij de hoogere dieren is deze eigenschap
vooral gebonden aan en beperkt tot het zenuwstelsel
met de waamemings- en uitvoeringsorganen. In het
psychische verstaat men onder p. de abnormaal
sterke reactie op gewone prikkels. Deze berust meestal
niet zoo zeer op een bijzondere p. van het zenuwstelsel,
maar veel meer op psychische gronden. Zie ook >
Prikkel. v. d. Sterren.
Prikkeldraadcylinder (krijgsk.) of punt-
draadcylinder, element van een opvouwbare prikkel-
draadhindemis, dat na vervoer op de plaats van ge-
bruik wordt uitgetrokken tot een cylinder, welke met
zgn. haarspelden aan den grond wordt bevestigd.
Prikkel therapie, vorm van medische behande-
ling, waarbij door het inspuiten van bepaalde stoffen
getracht wordt koorts op te wekken om aldus de functie
van de cellen te stimuleeren en de afweerkrachten van
het organisme te verhoogen. Voorbeelden van zulke
prikkelstoffen zijn eiwit- en vetachtige stoffen (bijv.
melk), mierenzuur en bijengift. Wijnands.
Prikken (Petromyzon), ook lampreien of
negenoogen genoemd, geslacht der afd. rond-
bekken van de klasse der visschen. Het lichaam is
aalvormig zonder gepaarde vinnen; schubben ont-
breken. De trechtervormige mond vormt een zuig-
schijf met ronde lippen; daarin staan spitse hoornen
tanden; achterin ligt de met tanden bezette tong. De
p. leven in zee- en zoetwater; de zeebewoners zoeken
de rivieren op om kuit te schieten. Zij zuigen zich aan
andere visschen vast en boren gaten in hun lichaam
om zich te voeden. De p. doorloopen een gedaante-
verwisseling. De wormvormige larve, vroeger als een
afzonderlijke soort beschouwd en Ammocoetes ge-
noemd, ontwikkelt zich na eenige jaren tot het vol-
wassen dier. In Ned. leven 3 soorten: de z e e p r i k
of bonte negenoog (P. marinus L.); in alle zeeën van
Prikken. Boven: zeeprik; onder: rivierprik.
Europa, tot 1 m lang, 3 kg zwaar: kleur wit, van boven
en op zij donker gemarmerd. De rivierprik
(P. fluviatilis L.), in alle Europ. wateren, 50 cm lang;
boven groen blauw, onder zilverwit. De beek- of
z a n d p r i k (P. planeri L.) komt in al het zoet-
water van Europa, tot in de kleinste beken voor; hij
wordt 36 cm lang en is gekleurd als de rivierprik,
maar meer groenachtig. Keer .
Prilmcus, > Koekoeksbloem.
Prilep, stad in Joego-Slavië (XIV 625 E4) aan de
spoorlijn Keuprülü — Monastir, 605 m boven zee;
22 821 inw. (1931); industrie van ijzerwaren (o.a.
bijlen en messen) ; ruïne van ouden burcht.
Prim, Juan, graaf van Reus, markies de los
Castillejos, Spaansch generaal en staatsman. * 6 Dec.
1814 te Reus, f 27 Dec. 1870 te Madrid (vermoord).
P. had, als hoofd van de liberale legermilieu’s, het
werkzaamste aandeel aan de revolutie van 1868,
waarna hij feitelijk hoofd van den staat werd. Hij bleek
echter tegen de moeilijkheden niet opgewassen, en
zocht dan ook de constitutioneele monarchie te her-
stellen. De verkiezing van Leopold van Hohenzollern
en van Amadeus van Aosta tot koningen gebeurde on-
der zijn ingeving.
Lit. : Léonardon, P. (1901). V. Koutte.
Primaat, 1° metropoliet, die aan het hoofd staat
van meerdere kerkprovincies in hetzelfde land, soms
bloote eeretitel (Mechelen). Titel is verbonden aan den
zetel. Heeft geen rechtsmacht (behalve Gran in Hon-
garije), maar in zijn gebied enkel voorrang en voor-
zitterschap boven alle aartsbisschoppen; wijkt echter
voor kardinalen en pauselijke legaten. Moet geroepen
worden tot de algemeene kerkvergadering. Het pause-
lijk jaarboek geeft de titels niet, zoodat zij moeten
bepaald worden uit de traditie en uit documenten.
Lyon, Toledo (vereenigd uit Sevilla en Saragossa),
Salzburg, Posen, Armagh, Gian, Antivari, Braga,
Bahia, Salemo, Mechelen, Oarthago komen als zoodanig
voor. C.I.C. can. 271, 223 § 1 n. 2, 280. Drehmanns.
2° De meest gewone beteekenis is, dat de bisschop
van Rome den voorrang en het opperbestuur heeft over
de geheele Kerk. > Paus (sub II). Vgl. > Exarch.
Primaire eigenschappen worden in de mo-
derne wijsbegeerte in navolging van > Locke die zin-
tuiglijke eigenschappen genoemd, welke in tegenstel-
ling met de > secundaire in de dingen van buiten
werkelijk aanwezig zijn, zooals dichtheid, uitbreiding,
vorm, beweging en rust, getal, ruimte en tijd. F. Sassen.
181
Primaire functie — Primitieven
182
Primaire functie, volgens Hermans de psy-
chische werkzaamheid, die onze voorstellingen en
aandoeningen uitoefenen, zoolang zij in het centrale
bewustzijn aanwezig zijn, in tegenstelling met de se-
cundaire fimctie. Dit is de psychische nawerking van
voorstellingen en aandoeningen, nadat ze uit het be-
wustzijn verdwenen zijn.
L i t. : G. Heymans, Inl. tot de speciale Psychologie
(I 1929, 29). d'Espallier.
Primaire tijdvak, > Stratigraphie.
Prima nota, ander woord voor > memoriaal.
Primates, hoogstontwikkelde orde der gewer-
velde dieren, waartoe de volgende twee onderorden
behooren : 1° Lemuroidea of Prosimiae (halfapen), met
voornaamste genera: Necrolemur, Caenopithicus. 2°
Anthropoidea of Simiae (menschapen, menschen) met
voornaamste genera: Cebus, Oropithecus, Macacus,
Simia (= Anthropopithecus) Homo.
Primbon, Javaansch, verzamelnaam voor ver-
handelingen, speciaal over onderwerpen, die tot de
ngèlmoe of „wetenschap voor ingewijden” gerekend
kunnen worden. De p. zijn vooral van belang, omdat
zij ons een inzicht geven in de religieuze en quasi -
wetenschappelijke opvattingen en in de wereldbeschou-
wing der Javanen. Met de p. houden zich bezig de
dissertaties van Rinkes, Kraemer, Drewes en Zoet-
mulder. Berg .
Prime (muziek), de eenklank in de leer der
> intervallen. Men onderscheidt de reine p. (bijv.
c— c) en de vergroote p. (bijv. c — cis). De eerste trap
van een toonladder wordt ook als p. aangeduid.
Primicerius (laat-Lat. primus = eerste; cera?
= wasplankje om met griffel te beschrijven) (liturg.),
in het bijzonder gebezigd als naam voor den eersten
zanger. > Praecentor.
Primitief (w i s k.). Een primitieve veelterm
is een veelterm, waarvan de coëfficiënten een grootsten
gemeenen deeler 1 hebben. > Driehoek (2°); Eenheids-
wortel.
Primitieve culturen, > Primitieven (sub A).
Primitieve economie, > Economie (sub F:
vormen der); Primitieven (A).
Primitieven. I. Oervolken, natuurvolken, onbe-
schaafde volken, p. zijn alle termen, die in vaak
dubbelzinnige beteekenis gebruikt worden. Zij zijn
alle geladen met de moderne theorieën over den
oorsprong en de ontwikkeling der oudste menschheid.
Algemeen. P. of oermenschen zijn in den eigenlijken
zin van liet woord alleen de eerste, oorspronkelijke men-
schen. De evolutionistische ethnologen noemden de
ruwste laagststaande volken van heden primitieven,
omdat zij ze voor de laatste overblijvers der oorspr.
menschheid aanzagen en meenden in hun opvattingen
en gebruiken de oorspr. opvattingen en gebruiken der
oudste menschheid weer te vinden. Zoo was voor hen
primitief synoniem met onbeholpen, ruw, laagstaande
en werd dus het tijdsbegrip met een waardeoordeel
verbonden. Anderzijds stelde men ze als natuurvolken
tegenover cultuurvolken, omdat die volken zich
minder van den natuurlijken staat, waarin de mensch-
heid geboren w r as, zouden verwijderd hebben. De
moderne mensch noemt de volken, die de moderne
levensvormen niet bezitten (en daarbij stelt hij ze vaak
tegenover de Europeesche beschaving) onbeschaafden
of ook wilden. Nu echter de wetenschap, vooral dank
zij de cultuurhistorische methode, deze volkeren be-
ter begint te kennen en er dientengevolge een minder
simplistisch en meer gedifferentieerd oordeel over
kp vormen, ziet zij duidelijk in, dat deze volkeren
niet een eenvormige, maar van volk tot volk verschil-
lende cultuur bezitten. Het is derhalve dwaas bij deze
verschillende volkeren zonder onderscheid allerlei
opvattingen en gebruiken te verzamelen om ze dan
tot een geheel te construeeren, dat de primitieve
mentaliteit, de primitieve maatschappij enz. zou weer-
geven. Zoo heeft Lévy-Bruhl gemeend de primitieve
mentaliteit als een praelogische van de logische der
moderne menschen te moeten onderscheiden. Hij
verzamelde hiervoor, met een verbazingwekkende
eruditie, allerlei magische opvattingen en gebruiken,
waarin de primitief zich liet leiden niet door de gewone
zijnsbeginselen, maar door een mysterieuze wet, de
zgn. wet van participatie, die de geheimzinnige
(mystieke, zegt Lévy-Bruhl) verbondenheid van alles
met alles veronderstelt en zoo ook de werking op afstand
(actio in distans) mogelijk acht. Zijn constructie was
echter al te eenzijdig gefundeerd op opvattingen en ge-
bruiken van totemistische of animistische stammen,
die sterk magisch gekleurd waren. Maar naast deze
stammen, die trouwens niet zóó door de magie be-
heerscht worden, dat de gewone zijnsbeginselen in hun
gewoon dagelijksch leven niet tot hun recht zouden
komen, leven stammen, die weinig of niet onder den
invloed der magie staan en in hun opvattingen over het
Hoogste Wezen blijk geven de oorzakelijkheids- en
finaliteitsbeginselen juist te kunnen toepassen. Welnu,
deze stammen behooren alle tot de zgn. oerculturen,
die, wat hun ethnologischen ouderdom betreft, veeleer
aanspraak kunnen maken op den titel van primitieve
culturen dan de totemistische jagers en de animisti-
sche landbouwers, die aan Lévy-Bruhl zijn materiaal
geleverd hebben. In deze oerculturen is het monogame
huwelijk met gelijkberechting van man en vrouw
overwegend. De man zorgt er voor vleesch voedsel,
de vrouw voor plantaardig voedsel. Het gezag wordt
in deze stammen, die op een goed omschreven gebied
rondzwerven, uitgeoefend door de ouderlingen, die
trouwens slechts bij bijzondere gelegenheden, zooals
de jeugdwijding, optreden. Wat de vsch. gods-
dienstvormen der p. betreft, vgl. daarvoor
> Animisme, Magie, Totemisme, Heerschers-cultus.
Vgl. ook > Cultuurkringen, Economie (vormen der).
L i t. : F. Boas. The Mind of primitive man (1922) ;
R. Thurnwald, Psychologie des primitiven Menschen
(1922) ; Fr.^ Graebner, Das Weltbild der Primitiven
(1922) ; G. Van der Leeuw, La structure de la mentalité
primitive (1928) ; L. Lévy-Bruhl, La mentalité primitive
(1922) ; id., L’&me primitive (1927) ; R. Allier, Le non-
civilisé et nous (1927) ; Lindworsky S. J., Die Primitiven
und das causale Denken (Semaine d’ethnologie religieuse,
1926) ; W. Schmidt S.V.D., Der Ursprung der Gottesidee
(I 2 1926-VI 1935) ; K. L. Bellon, Inleiding tot de verge-
lijkende godsdienstwetenschap (1932). Bellon .
Handwerk en beeldende kunst. Van het oogenblik
af dat regelmatig omgegaan wordt met een of meer
grondstoffen, is er altijd, zelfs bij minder beschaafde of
primitieve volken, een merkwaardig kunnen voorhan-
den, vnl. bij het vervaardigen van voorwerpen, die voor
het dagelijksch gebruik bestemd zijn. Vele primitieve
volksstammen hebben zich hierbij in een of ander
handwerk gespecialiseerd. De Melanesiërs zijn in de
houtbewerking, bijv. in het snijden van ronde borden en
kammen, veruit bekwamer dan gelijk welke andere
volken. Het groote eiland Kayeola in het W. van den
Trobriands-Archipel (Polynesië) is bewoond door
lieden, die op meesterlijke wijze kano’s bouwen. Onder
de Australiërs zijn de Kaitisch en de Warramoenga
183
Primo — Prince Edward Island
184
specialisten in het maken van houten schilden, strijd-
knotsen en boemerangs en de Tjingilli in het vervaar-
digen van goede messen en bijlen uit steen. De Kajans
van Bomeo kennen de kimst van het smelten en bewer-
ken van metalen: in elk Kajandorp treft men geoefende
smeden aan. Stammen van Nieuw-Guinea vlechten
matten uit breede pandaanbladeren. Bij de Patwin-
Indianen in Califomië zijn er stammen, die zich meer
in liet bijzonder toegelegd hebben op het vervaardigen
van pijlspitsen, of het samenstellen van een pluimen -
gordel, of het vlechten van korven van verschillende
grootte en vorm. Bij de Ewe-negers van W. Afrika
smeden sommigen zwaarden en hakbijlen, anderen
ringen en kettingen. Pottenbakken, spinnen en zeep-
zieden worden er aan de vrouwen overgelaten, omdat
deze niet zoo uithuizig leven als de mannen. Het potten-
bakken is heden bij de stammen van Z. Amerika even-
eens volledig in handen van de vrouwen. Daar de man-
nen als jagers korven gebruiken om hun jachtbuit thuis
te brengen, behoort het vlechten van deze korven tot
hun bedrijvigheid.
Gelijkloopend met het handwerk ontwikkelt zich
tevens bij primitieve volken vaak een hoogstaande
voorstellende kunst. Dat de kunst reeds
op zeer primitief beschavingspeil een zeer hooge vlucht
kan nemen, zien we uit de merkwaardige grot- en rots-
schilderingen van de Palaeolithische jagersvolken (zie
afb. in kol. 49 in dl. II, en de pl. t/o kol. 68 in dl. II).
De Bosjesmannen van Z. Afrika schiepen kunstwerken
zooals deze der troglodyten, voorstellingen van jacht-
dieren en jachttafereclcn met olie geschilderd of ge-
graveerd in de rotsen (zie afb. in kol. 627 in dl. I). Bij
de W. Afrikaansche Negers komen beeldjes en maskers
voor, kunstvol in hout gesneden (zie de pl. t/o kol. 321
in dl. XVII). Bijzonder opvallend zijn verder hetbrons-
werk uit Benin en de bewerkte parels en het gesneden
ivoor van de Goudkust. De Australiërs maken eveneens
rotsschilderingen. Eigenaardig is de stijl van hun ge-
weldige steenen figuren en van him houtsneekunst. Op
knoken, gewei en hout graveeren de bewoners der
Arctische landen, vnl. de Alaska-Eskimo’s, rendieren
en walvisschen of tafereelen uit hun jagers- en vis-
schersleven. Uit ivoor snijden ze kleine figuurtjes. De
tenten der Prairie-Indianen zijn rijk beschilderd en een
soort beeldenschrift verkondigt de historische gebeur-
tenissen van hun stam. Een bijz. stijl vertoonen de
terra-cottabeeldjes der Azteken, de maskers en totem-
palen der Kwakiutl, zooals de ornamentiek van het
vaatwerk der Pueblo en van het vlechtwerk der Papago-
Indianen. Eenig zijn de zandtapijten der Navaho en de
versierde poppen der Hopi en Moki. In Z. Amerika
bereikte het beeldhouwwerk der Bakairi -stammen een
beteekenisvolle hoogte. — Zie pl. (vgl. index k. 831).
L i t. : Kühn, Die Kunst der Primitiven (1923) ;
Ebert, Reallcxikon der Vorgeschichte (V 1926, s.v. Hand-
werk ; XIII 1929, s. v. Teehnik). R. De Maeyer.
Primitieve danskunst omvat tal van motieven,
die de hedendaagsche danskunst in het geheel niet,
of slechts geïsoleerd kent. De primitieve mensch voelt
den dans als cultushandeling; onder de magische han-
delingen van zijn gemeenschap neemt de dans een eerste
plaats in: zijn dans is zijn gebed. Daarnaast kent de
p.d. ook andere impulsen: zoowel aesthetische als
sportieve en erotische. Het onderscheid met de moderne
danskunst, die eveneens deze motieven kent, ligt in
het feit, dat bij de p. d. de dans nooit geïsoleerd een
dezer impulsen vertoont, maar altijd een uiting is van
geheel het leven en ook betrekking heeft op dat geheel.
Naarmate een dezer motieven sterker op den voor-
grond treedt, onderscheidt men strijd- en jachtdansen,
mwijdingsdansen en vruchtbaarheidsdansen, dooden-
dansen en dierdansen. Terlingen-Lücker.
II. Primitieven is ook de benaming voor de
schilders uit het tijdperk der Gotiek (ca. 1200 tot ca.
1530). Den grooten bloei vindt men in Italië, Frank-
rijk, de Nederlanden, Spanje en Duitschland.
Primo (Ital. = de eerste; verkort: 1°), in de
muziek vaak voorkomende term, bijv. 1° tempo —
eerste tijdmaat, primo = eerste speler (bij vierhandige
pianomuziek), prima (la) volte = eerste maal (bij
lerhalingen).
Primo de Rivera y Orbancja, M i g u e 1,
markies van Estrella, Spaansch generaal en staats-
man. * 8 Jan. 1870 te Jerez de la Frontera, f 16 Maart
1930 te Parijs. Kapitein -generaal van Catalonië in
1922; in verstandhouding met Alfons XIII stelde hij
zich in 1923 aan het hoofd van een militaire dictatuur,
en in 1926 van een militair kabinet. Hij onderwierp,
samen met Frankrijk, Abd el Krim in 1925-’26. In
Jan. 1930, ten gevolge van de oppositie der officieren,
trad hij af. Cosemans.
Primordiaalcranium (( Lat. primordialis =
oorspronkelijk; Gr. kranion = schedel) noemt men de
ontwikkelingsstadia, die aan de vorming van den been-
schedel der gewervelde dieren voorafgaan. liet p. be-
staat eerst uit bindweefsel en dan uit kraakbeen ; door
verbeening van het kraakbeenig p. vormen zich de eer-
ste schedelbeenderen. M. Bruna.
Primordiiim (plant k.), zijdelingsche op-
zwelling aan het groeipunt van den stengel, waaruit
zich later een blad ontwikkelt.
Prims, F 1 o r i s (ook onder pseud. P. Van
Opstal), Zned. kanunnik, historicus en socioloog.
* 1882 te Antwerpen. Promoveerde te Leuven in de
sociale en bist. wetenschappen; stadsarchivaris te
Antwerpen; redacteur van De Bijdragen tot de Geschie-
denis; lid van de Academie voor Oudheidkunde te
Antwerpen, en van de Kon. Vlaamsche Academie te
Gent. Speelt een voorname rol in de heroplevende
Vlaamsche cultuurbeweging.
Voorn, werken: Geseh. van Antwerpen (reeds
7 dln.) ; Bijdragen tot de Antw. geschiedenis (9 reeksen) ;
Kerkelijk Antwerpen rond de jaren 1200 ; De sociaal-
economische Gesch. van België ; Een Limburgsch Ge-
bedenboek uit de 15e eeuw ; Vijf Spelen van Sinnen.
Primula, > Sleutelbloem.
Primuladermatitis (genees k.) is een
heftig jeukende acute huidafwijking, meestal in den
vorm van netelroos, optredend bij personen, die over-
gevoelig zijn voor de aanraking van tot de primulaceeën
behoorende planten.
Primus inter pares (Lat.) = De eerste onder
de gelijken. Soms om aan te geven, dat er wel geen
titulatuur-, maar wel degelijk een (aanmerkelijk) soort-
verschil is.
Princc Edward Island, provincie van Cana-
da; opp. 5 656 km 2 ; ca. 88000 inw. (1931). Het land is
heuvelachtig; de bodem is zeer sterk verweerd. Onder
invloed van de zee is het klimaat vrij zacht, hoewel de
winters koud kunnen zijn. In tegenstelling met het
nabijgelegen vasteland is het bosch bijna geheel ver-
dwenen. Van de bevolking leeft 64% van landbouw,
vee- en fruitteelt. In de laatste jaren is men begonnen
met de fokkerij van zilvervossen, een bedrijf, dat reeds
meer dan 1 millioen dollar opbrengt. De hoofdstad en
haven is Charlottetown (12 400 inw.). D. Brouwer .
185
Princenhage — Prins-Alexanderpolder
186
Princenhage, > Prinsenhage.
Princepeel, > MilL
Princc Rupcrt, havenplaats in de Canadeesche
prov. Britsch-Columbia (VI 732 E3); ca. 8 000 inw.
P. R. is het eindpunt van de Grand Trunk Pacific,
den Noordelijken arm van den grooten Canad. trans-
continentalen spoorweg. Het is een uitvoerhaven voor
granen en vischconserven.
Princes Alice Rank, op 37° 58' N. en 29° 18' W.
gelegen onderzeesche tafelberg met 44 m minste diepte.
De bank ligt nabij en Z.W. van Pico (Azoren); de hoog-
te boven den zeebodem bedraagt 2 000 m. Zij werd in
1895 ontdekt.
Princcton, beroemde universiteitsstad in den N.
Amer. staat New Yersey; ca. 7 000 inwoners.
Prineip, G a b r i ë 1, moordenaar van aarts-
hertog Frans-Ferdinand te Sarajevo op 28 Juni 1914.
* 30 Juni 1894 te Grahovo (Bosnië), f 29 April 1918.
De door hem gepleegde moord werd de aanleiding tot
den Wereldoorlog van 1914.
Principaat, naam van het voorzitterschap van
den Romeinschen Senaat. Later van het Rom. keizer-
schap tot de regeering van Diocletianus. Van dien tijd
af spreekt men over d o m i n a a t.
Principe, Ilha do (= Prinsen -eiland), Port.
eiland in de Golf van Guinea (1 436 D4); opp. 120 km 2 ;
de vruchtbare vulkanische bodem stijgt tot 930 m.
Regenrijk; vandaar tropisch oerwoud. Cacao -cultuur.
Ong. 7 000 bew.; hoofdplaats Sao Antao.
Principiis ohsta, sero medicina parat ur
Cum mala per longas convaluérc moras (Lat.) =*
Weersta in den beginne; het is te laat om een genees-
middel klaar te maken, als het kwaad door lang uitstel
in kracht is toegenomen. Aldus Ovidius in Remedia
amoris, 91, 92. De twee eerste woorden worden vaak
alleen geciteerd; maar ook wel, schertsend, met de
beteekenis: stel je te weer tegen principes. Vgl. Navol-
ging van Christus, 1,13,5. C. Brouwer .
Principium tcrtii exelusi (Lat., = beginsel
van het uitgesloten derde), principe der Aristotelische
wijsbegeerte, inhoudende, dat er geen derde mogelijk-
heid bestaat naast juistheid en onjuistheid van een
oordeel.
Pringsheim, 1° Ernst, natuurkundige.
* 11 Juli 1859 te Breslau, f 28 Juni 1917 aldaar, als
prof. in de theoretische natuurkunde. In 1898 vond hij
met Lummer een adiabatische methode om C p /C v
te bepalen. Met denzelfde verrichtte hij nauwkeurige
proeven over de warmtestraling van het volkomen zwar-
te lichaam, dat door hen verwezenlijkt was. De resul-
taten dezer metingen werkten mede tot het opstel-
len van de quantumhypothese door M. Planck. Verder
verrichtte hij met Pohl metingen over het licht-
electrisch effect.
Werk: Vorlesungen über die Physik der Sonne
(1910). J .v. Santen.
2° Nathanael, Duitsch plantkundige. * 30
Nov. 1823 te Wziesko (Opper-Silezië), f 6 Oct. 1894
te Berlijn. P. was 1864- *68 prof. te Jena en werkte
daarna te Berlijn. Hij is vooral bekend om zijn onder-
zoekingen over de geslachtelijke voortplanting der
algen en over chlorophyl. Hij is ook de oprichter der
Jahrbücher für wissensch. Botanik, waarvan hij 1857-
’94 hoofdredactcur was.
L i t. : F. Ohn, in : Ber. der deutsch. Botan. Geselsch.
(dl. 13. 1895). Melsen.
Prins, Prinses, De Ned. en Belg. Grondwet be-
palen niet aan wien de titel van prins of prinses toe-
hoort. Hij komt in ieder geval toe aan de leden van het
regeerend stamhuis. De Ned. grondwet bepaalt, dat
indien dezen een huwelijk aangaan zonder bij de wet
verleende toestemming, zij voor zichzelf en hun nako-
melingen van de troonsopvolging uitgesloten zijn. De
Belg. grondwet voorziet in art. 60, dat van zijn recht
op de kroon wordt vervallen verklaard de prins, die
gehuwd is zonder de toestemming van den koning.
Deze vervallenverklaring kan echter door den koning
opgeheven worden.
Prins van Oranje, titel, door de Ned. Grondwet
toegekend aan den oudsten zoon des konings of verderen
mannelijken nakomeling, die de vermoedelijke troon-
opvolger is. Hij is vrijgesteld van alle personeele las-
ten. Na het bereikt hebben van den 18-ijarigen leeftijd
geniet hij een inkomen van 200 000 gld.*, dat na huwe-
lijk gebracht wordt op 400 000, is hij lid van den Raad
van State en van rechtswege regent indien de koning
buiten staat is verklaard de regeering waar te nemen.
Dezelfde voorrechten komen toe aan de dochter des
konings, die de vermoedelijke troonopvolgster is.
Siruycken.
Prins van Wales, titel van den Eng. troonopvolger.
Prins, 1° Adolphe, Belg. rechtsgeleerde en
criminoloog. * 2 Nov. 1845 te Brussel, f 30 Sept. 1919
te Elsene. Prof. in strafrecht en natuurrecht te Brussel;
1884-1917 inspecteur -generaal der gevangenissen. In
1888 stichtte hij met de hoogleeraren Fr. von Liszt en
G. A. van Hamel de „Internationale criminalistische
vereeniging”, waarvan hij secretaris werd. Door de
Belg. regeering werd hij belast met het samenstellen
van ontwerpen voor een wet op het arbeidscontract
en andere sociale wetten. P. behoort tot de voornaam-
ste vertegenwoordigers der eclectische school in de >
criminologie.
Voorn, werken: De 1’appel dans 1’organisation
judiciaire répressive (1875) ; Essai sur la criminalité
d’après la Science moderne (1880) ; La démocratie et le
régime parlementaire ( 2 1886) ; Criminalité et répression
(1886) ; L’organisation de la liberté et le devoir social
(1895) ; Science pénale et droit positif (1899) ; La défense
sociale et les transformations du droit pénal (1910) ; La
démocratie d’après la guerre (1918). v. d. Kamp .
2° Ary, Ned. prozaschrijver. * 19 Maart 1860 te
Schiedam, f 3 Mei 1922 aldaar. P. was directeur van de
kaarsenfabriek te Schiedam; onder pseud. A. Coop-
landt schreef hij een aantal middelmatige schetsen over
het fabrieks- en arbeidersleven; later, onder invloed
van J. K. Huysmans, met wien hij bevriend was,
schreef hij beeldend proza in impressionistischen stijl
in zijn fantastische verhalen: Een koning (1897), De
heilige tocht (1910).
L i t. : Kloos, 14 jaar Lit. Gesch. (I) ; L. v. Deyesel,
Verz. opstellen (1904) ; M. J. Brusse, Boekzaal (1907) ;
H. Robbers, in : Hand. en levensber. der Mij. der Ned.
Lett. (1924-’25) : N. Gids (1922, I) ; Valkhoff, in : De
Gids (1937). Piet Visser.
3° Jan, pseud. van Christiaan Louis
Schepp, Ned. dichter. * 1876 te Rotterdam. In
1896 werd hij officier bij de Marine, waarvoor hij in
1924 werd afgekeurd. Als dichter is hij een krachtige
figuur en schrijft hij een frissche, vreugde volle taal,
levend op klank, plastiek en op fijne menschelijkheid.
Werken: Tochten (1911) ; Getijden (1917) ; Ver-
schijningen (1924). — Lit.: Morks Magazijn (1925);
De Gids (1929, I). Piet Visser .
Prins-Alexanderpolder, polder in de prov.
Z. Holland ten N. van Rotterdam. Laagste gedeelte
van Nederland (6 m — N.A.P.). Ontstaan uit 14 door de
187
Prinsen — Priscilla
188
prov. Z.Holl.en den staat drooggemaakte laagveenplas-
sen (1866-’72). Grensregeling in denpolderv. lMeil871.
Prinsen, 1° J a c o b (J. Lzn.), Ned. letterkun-
dige. * 1866 te Den Bosch, f 1935 te Amsterdam. Stu-
dent te Leiden. 1897-1918 leeraar aan de rijkskweek-
school te Nijmegen en 1918-’35 hoogleeraar aan de
Gem. universiteit te Amsterdam. Was vooral een goed
kenner der 18e eeuw.
Voorn, werken: Gerardus Geldenhauer Novio-
magus (diss., 1898) ; De renaissancedichter Jan v. d. Noot
(1907) ; Handb. tot de Gesch. der Ned. Lett. (1914) ; De
roman in de 18e e. in W. Europa (1925); Het drama in
de 18e e. in W. Europa (1931). Offermans.
2° L a m b e r t u s, apost. prefect van Ned.-Indië.
* 2 Nov. 1777 te Zenderen, f 28 Oct. 1840 te Riet-
molen (Nede, Geld.). Na zijn priesterwijding in 1801
was hij 1805-’06 te Kaapstad werkzaam, totdat hem
bij de inbezitneming van Kaapland door de Engelschen
verder verblijf werd ontzegd. In 1807 vertrok hij als
eerste seculiere priester met mgr. Jac. Nelissen naar
Ned.-Indië. Hij stichtte de statie van Semarang en
bestuurde l817-’30 als tweede apost. prefect de In-
dische missie. Om gezondheidsredenen keerde hij in
1830 naar Ned. terug, waar hij 1832-’36 als pastoor te
Almelo werkzaam was. Wessels.
L i t. : A. H. Hensen, Een R.K. Missie aan de Kaap
de Goede Hoop (in : De Katholiek, 1908, dl. 133, blz.
144-162) ; v. d. Velden, De R.K. Missie in Ned. O. Indië
(1908^ ; v. Aemsbergen, Chronol. Overzicht van de werk-
zaamheid der Jezuïeten in de Missie van Ned. O. I. (1934).
Prinsenhage, gem. in de prov. N. -Brabant
ten W. van Breda (XVIII 632 D2), bestaande uit de
kerkdorpen P., Beek en Liesbosch. Opp. 6 210 ha, ong.
12 500 inw. (ong. 250 Prot.). Landbouw en veeteelt;
een groeiende tuinbouw (groenten en klein fruit);
industrie van brandbluschapparaten, meubelen, li-
monade e.a. In P. kruist de drukke verkeereweg N.
Brabant— Zeeland dien van Holland— België. P. is
beroemd om zijn natuurschoon: het Liesbosch, een
deel van het Mastbosch en van de Krabbenbosschen
liggen in deze gemeente; vandaar druk toerisme.
De 15e-eeuwsche kerk is gerestaureerd, evenals de
kapel van Gageldonk. In Liesbosch is het groot-
seminarie der Priesters van het H. Hart van Jesus
gevestigd. v. Velthoven .
Geschiedenis. P. heette vroeger Mertes-
heim, waarsch. naar den H. Martinus. Was aanvanke-
lijk een heerlijkheid, die deels aan den hertog van
Brabant, deels aan den heer van Breda behoorde. Het
vroegere kasteel Heilaar is later vervangen door een
villa van denzelfden naam. 1648-1802 was de oude pa-
rochiekerk in handen der Protestanten. Knippenberg .
Prinsenhof, 1° gebouw te Amsterdam op
den Oude Zijds Voorburgwal, voormalig St. Cecilia-
klooster. Na 1578 ingericht als logement voor prinsen
en groote heeren. Vandaar de naam. 1591 gedeeltelijk
verbouwd voor de Admiraliteit; 1656 geheel aan de
Admiraliteit afgestaan; 1661 van den grond af nieuw
gebouwd, behalve het kerkje, dat in 1758 werd ver-
bouwd; 1795 ingericht tot zeekantoor, 1808 tot stad-
huis. Sindsdien vsch. verbouwingen, tot het in 1922
kwam in den tegenw. toestand.
L i t. : De geschiedenissen van Wagenaar en Brug-
mans over Amsterdam. Nol p t.
2° Een gebouw te > Delft (zie aldaar kol. 640).
3° Schilderachtige plas in Friesland met merk-
waardige flora en fauna, ten N.O. van Grouw; natuur-
monument van „It Fryske Gea”.
Prinses, > Prins.
Prinscsseboon, boonenras, behoorende tot de
gewone boon, Phaseolus vulgaris. Gekenmerkt door
een eetbaren vruchtwand en kleine vrucht. In sommige
streken noemt men de p. breekboon, slaboon of hee-
renboon. > Boon.
Prinsgezinden werden tijdens het bestaan van
de Republiek der Vereenigde Nederlanden zij genoemd,
die voorstanders waren van de vereen iging der hooge
civiele en militaire bevoegdheden in den persoon van
de Oranje-vorsten, die dus een Oranje als stadhouder
en kapitein-generaal wenschten. J . D. M. Cornelissen .
Printaiiière, a 1 a, vleesch- of vischschotel, ge-
garneerd met voo rj aarsgroenten.
Prinzipienreiter (Duitsch) = letterl. beginscl-
berijder, iemand, die op een geliefkoosd idee telkens
terugkomt, het berijdt als een kind zijn hobbel- of
stokpaard. Als uitvinder geldt gewoonlijk vorst Hein-
rich LXXII Reusz zu Lobenstein und Ebersdorf in
een bevel van 12 Oct. 1844 omtrent het aanspreken
van iemand bij zijn titel. Vgl. Fr.: être A cheval sur un
principe. C. Brouwer.
Prior (Lat.), titel van een kloosteroverste; bij
vrouwelijke kloosterlingen priorin (Lat. prio-
r i s s a). Te onderscheiden: 1° p. claustralis (vooral
in de Benedictijnenorde en haar vertakkingen), staat
onder den abt, is diens helper en plaatsvervanger, be-
zit geen eigen macht onafhankelijk van den abt; 2° p.
conventualis (o.a. bij de Augustijnen, Carmelieten,
Dominikanen, Kartuizers), zelfstandig, eigen macht
bezittend hoofd van een klooster, veelal ter zijde ge-
staan door een supprior. Voorts in sommige klooster-
genootschappen: p. provincialis, hoofd van een ordes-
provincie; zelden p. generalis, hoofd der geheele
orde, o.a, bij de Geschoeide Carmelieten. Schweigman .
Prior, Matthew, Eng. dichter en diplomaat;
schrijver van vnl. lichte epigrammen en gelegenheids-
gedichten, volgeling van Pope. * 21 Juli 1664 bij Wim-
bome Minster (Dorset), f 18 Sept. 1721 te \Vimpole
(Cambridge). Secretaris van den Eng. gezant in Ned.
(Vrede van Rijswijk), betrokken bij de Parijsche ver-
deeling van Europa (Vrede van Utrecht), later door
politieke machinaties in de gevangenis; na invrijheids-
stelling kwam hij door verkoop van gedichten en door
giften in grooten welstand. Begraven in de Westmin-
ster Abbey.
Werken: Gedichten, o.a. Solomon ; The Secretary ;
Carmen Saeculare (intocht van Willem van Oranje) ;
tezamen met Ch. Montagu : The Story of the Country
and the City Mouse (belachelijkmaking van Dryden’s
Hind and Panther, tegen de Kath. Kerk, beantwoord
door > Pope: Epistle to > Arbuthnot). Proza, o.a. Essay
upon Learning : Four Dialogues of the Dead. — Li t. :
L. Legg, M. P. (1921). Etman.
Prioriteitsaancleel, > Aandeel.
Pripet, hoofdrivier van Polesië, 600 km lang met
een gemiddeld verval van 11 cm per km. De bronri-
vieren ontspringen dicht bij die van Boeg en Njemen
en zijn er door het Dnjepr — Boeg- en het Oginski-
kanaal mee verbonden. Na het opnemen van de Toeria
is de P. een groote rivier, maar het meeste water gaat
dan door een bifurcatie naar de Boeg. De Pina, Styr en
Bobryk maken er weer een flinke rivier van, die dan
rechtstreeks naar den Dnjepr gaat. fr. Stanislaus .
Priscilla. 1° Met haar echtgenoot > Aquila,
vestigde P. zich na de verdrijving der Joden uit Rome
door keizer Claudius (50) te Corinthe, waar zij Paulus
gastvrijheid verleende (Act. 18.1). Soms wordt zij
Prisca genoemd, bijv. Rom. 16.3.
2~ Heilige in Rome, waarschijnlijk uit het sena-
189
Priscillianisten— Prius (primo) vivere, deinde philosophari
190
torengeslacht der Acilii Glabriones. In de eerste helft
der 2e eeuw werden onder haar bezitting aan de Via
Salaria de oudste Christelijke begraafplaatsen aange-
legd, waaruit de groote P. -catacombe in twee verdie-
pingen ontstond. Daarboven bouwde paus Silvester
een basiliek, waarin hij werd bijgezet. In de cata-
combe de beroemde Capella graeca met de schildering
der > Fractio panis ; in een andere kapel meent men de
oudste voorstelling der H. Maagd te hebben gevonden.
L i t. : Kirsch, Catacombe romane (1933) ; id., in
Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses.
Priscillianisten, volgelingen van > Priscillia-
nus. Na diens terechtstelling beschouwden zij hem als
martelaar en propageerden verder zijn leer. Na den
val van Maximus kregen zij grootere vrijheid ; heel het
episcopaat van Gallicië was Priscilliaansch, onder
aanvoering van S) r mposius van Astorga. Tevergeefs
werden er synoden gehouden; bij beide partijen waren
intransigenten en anderen, die tot een vergelijk wilden
komen. Men wendde zich ten slotte tot paus Anastasius
en Simplicianus van Milaan, die tot gematigd optreden
aanspoorden. Toch wisten de P. zich staande te houden
tot de synode van Braga (563). Franses.
Priscillianus, Spaansch dwaalleeraar. f 385. P.
begon vanaf 370 vreemde opinies te verkondigen, o.a.
de Sabelliaansche opvatting der Triniteit, Manichee-
sche ideeën over wereld en duivel, verwerping van het
huwelijk en het vleeschgebruik en andere verkeerde
praktijken, en ten slotte verzet tegen de hiërarchie. Hij
vond instemming bij de bisschoppen > Instantius en
Salvianus en weldra ook Hyginus van Cordova. Zij
wijdden hem bisschop van Avila. Andere bisschoppen,
Ithacius en Hydacius, bestreden hem krachtig, maar
men twijfelt aan de zuiverheid van hun motieven. P.
werd verbannen : Ithacius verkreeg van den usurpator
Maximus, dat een synode werd gehouden in Bordeaux;
P. weigerde te verschijnen en beriep zich op keizer
Maximus; hij werd naar Trier gevoerd en daar, op aan-
stoken van zijn tegenstanders, ondanks het krachtig
protest van St. Martinus, tot den brandstapel veroor-
deeld. Dit wordt veelal beschouwd als de eerste ketter-
executie van staatswege, maar anderen meenen, dat
hij niet op dogmatische gronden doch wegens toovena-
rij veroordeeld zou zijn. S. Ambrosius keurde de te-
rechtstelling ten scherpste af en weigerde de gemeen-
schap met bisschoppen, die daarmee hadden inge-
stemd. In 1889 werden 11 tractaten op naam van P.
gepubliceerd, maar velen meenen met dom Morin, dat
die van Instantius afkomstig zijn. > Priscillianisten.
L i t. : Bardy, in Dict. Théol. Cath. (XIII) ; Davids, De
Orosio et S. Augustino priscillianistarum adversariis
(1930) ; Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses .
Prisma. Links: scheef driezijdig prisma met rechte
doorsnede. Midden: recht vierzijdig prisma. Rechts:
afgeknot driezijdig prisma.
Prisma (m eet k.), veelvlak, begrensd door
twee evenwijdige vlakken (boven- en grondvlak) en
drie of meer andere vlakken (opstaande zijvlakken)
met evenwijdige snijlijnen (ópstaande ribben). Een
n-zijdig p. heeft n ópstaande zijvlakken. Een vlak,
dat alle opstaande ribben snijdt en niet evenwijdig
loopt met het grondvlak, verdeelt het p. in twee af-
geknotte p. De opstaande ribben van een recht p.
staan loodrecht op het grond vak. Een recht p. met een
regelmatig grondvlak is een regelmatig p. De inhoud
van een p. is grondvlak maal hoogte.
L i t. : > Stereometrie. v. Kol.
In de optiek wordt het p. veel gebruikt, van
een doorzichtige stof vervaardigd (glas, kwarts, vloei-
stof). Een p. is een van de wezenlijke bestanddeelen
van de prisma-spectroscoop of -spectrograaf . Zijn func-
tie in deze toestellen berust op het vermogen > dis-
persie te geven aan een lichtbundel, die het p. door-
loopt. De > deviatie nl., die het p. geeft, is afhankelijk
van den > brekingsindex en daar deze voor de ver-
schillende kleuren ongelijk is, w r ordt het licht in zijn
spectrale bestanddeelen ontleed.
Met het oog op de absorptie van glas is dit minder
goed of in het geheel niet bruikbaar voor ultraviolet of
infrarood licht. Hiervoor worden respectievelijk
prisma’s van kwarts of vloeispaat en van steenzout
gebmikt.
Ook in andere optische instrumenten wordt het
p. toegepast, hetzij voor het verkrijgen van dispersie
(bijv. > prisma -camera) of voor richtingsverandering
van de lichtstralen (bijv. > prismakijker). Rekveld.
Prisma-camera, een astronomische photogra-
phische kijker, voorzien van een objectiefprisma.
> Astrospectroscopie.
Pr isma-k ijker, kijker met convergeerend ob-
jectief en oculair, waarbij voor de beeldomkeering ge-
bruik wordt gemaakt van twee gelijkbeenige recht-
hoekige prisma’s, waarvan
de brekende ribben elkaar
loodrecht kruisen. In elk
prisma wordt een uit het
objectief tredende straal,
die bijv. evenwijdig aan de
hoofdas loopt, tweemaal to-
taal gereflecteerd, waardoor
de richting 180° verandert.
Een straal, die beide pris-
ma ’s doorloopen heeft,
valt in de oorspr. richting,
maar evenwijdig verschoven t.o.v. de hoofdas, waarbij
boven en onder en ook links en rechts verwisseld zijn,
op het oculair. Door deze heen -en -weergang van den
straal in den p. is de lengte van den kijker gering.
Als binoculaire kijker uitgevoerd, geeft de p. boven-
dien een grootere plastiek van de waargenomen ob-
jecten (landschap, tooneel), omdat de afstand der ob-
jectieven grooter is dan die der oculairen, waardoor de
oogafstand a.h.w. kunstmatig vergroot wordt. Rekveld.
Prismoïde (meet k.),
veelvlak, welks hoekpunten
in twee evenwijdige vlak-
ken liggen. Zie afb.
Pristina (Prisjti-
n a), stad in Joego-Slavië
(XIV 625 E3), 630 m boven
zee; ca. 16 500 inw. (1931).
Pristis, •> Zaagvisch.
Prius (primo) vive-
re, deinde philoso-
phari (Lat.) = Eerst leven, dan philosopheeren.
Prismakijker in doorsnee
met stralengang.
191
Privaat — Privilege
192
Men dient eerder te zorgen voor het levensonderhoud,
dan dit te verwaarloozen door onnoodige speculatie.
Ook hierin gaat het leven boven de leer. Auteur der
spreuk is onbekend ; ze is zeker ouder dan Hobbes
(begin 17e eeuw).
Privaat, ■> Closet; Latrine.
Privaatbezit, > Privaateigendom.
Privaatdisoonto, > Disconto.
Privaateigendom. Reeds Aristoteles (Pol. II
c.2-5) noemt p. met gemeenschappelijk gebruik als
onder vrienden den besten vorm van bezitsverdeeling.
S. Thomas (S.Th.II II q.66.a.2) geeft drie redenen
aan: het prikkelt den mensch tot arbeid om het te
verkrijgen, het brengt hem tot orde, het voorkomt
geschillen. Rerum Novarum (§ 3-12) leert niet anders.
Tegen den p. gaan de stelsels van het > collectivisme
en eenigszins ook de Weener sociologen en > Spann
(zie uitvoerig > Eigendom sub B).
L i t. : S. Basilius, in Luc. XII, 18 (Migne, Patrol. Gr.
L. XXXI) ; Hauriou, Précis de Droit Constitutionnel
(1929); Renard, Théorie de lTnstitution (appendix 2,
1930) ; Bonger, in Social. Gids (Dec. 1923) ; Banchi, Vita
Sociale (1932). Keulemans.
Privaatoorlog, oorlog in den riddertijd tusschen
leenmannen, die niet de volle souvereiniteit bezaten,
doch, althans in naam, onder het oppergezag van
leenheer of koning stonden. De p.o. is in zich be-
schouwd tegen natuur- en positief recht, doch kon in
de toenmalige omstandigheden gerechtvaardigd zijn,
wanneer namelijk het souvereine gezag machteloos
was of zijn plicht om de rechtsorde te handhaven,
verwaarloosde. De p.o. is ingeperkt door de > gods-
en > landsvredes en nam een einde met de versterking
van het centrale gezag. Vgl. > Eigenrichting ; Nood-
weer ; Oorlog.
L i t : Gorri8, Denkbeelden over oorlog en bemoeiin-
gen voor vrede in de 11e e. (1912). Gorris.
Privaatrecht vormt met zijn tegenstelling, het
publiekrecht, een der meest gebruikelijke indeelingen
van het recht in het alg., welke reeds voorkomt in de
Romeinsche wetboeken. Over de vraag, of deze indee-
ling reden van bestaan heeft, en waar de grens ligt,
is echter veel getwist. Van Apeldoorn verstaat onder
p. die rechtsregels, welke tot voorwerp hebben bijzon-
dere belangen en waarvan de handhaving aan de be-
langhebbenden zelven wordt overgelaten. Onder pu-
bliekrecht verstaat hij die rechtsregels, welke tot voor-
werp hebben algemeene belangen en waarvan daarom
de handhaving geschiedt van overheidswege. Men ver-
deelt het p. in materieel en formeel p.; het eerste,
ook > burgerlijk recht genoemd, regelt de rechten en
verplichtingen zelf; het tweede, ook burgerlijk > proces-
recht genoemd, regelt de wijze, waarop die rechten
moeten worden gehandhaafd. Het materieel p. wordt
weer onderverdeeld in burgerlijk recht in engeren zin en
handelsrecht. Het grootste deel van het materieele p.
vindt men in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek
van Koophandel en de Faillissementswet; het for-
meele p. vindt men bijna geheel in het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.
L i t. : L. J. v. Apeldoorn, Inl. tot de studie v. h.
Ned. recht ( 3 1937). v. d. Kamp.
Privaatzaak. Godsdienst is privaatzaak. Leuze
der sociaal-democratie, o.a. voorkomend op het „pro-
gram van Gotha” (Mei 1876), waarmee men meende
het godsdienstig princiep niet aan te tasten en toch
het openbaar karakter ervan te loochenen.
Private Conipany, > Personenvennootschap
met beperkte aansprakelijkheid.
Private Press, een druk-installatie, waarmee
men beoogt zeer fraai drukwerk te leveren, zoo dat
meer op het artistiek dan op het commercieel resultaat
wordt gelet; het boeken-drukken als kunst dus. Vooral
in Engeland bekend, in Ned. en België slechts zeldzaam
voorkomend. Bekend is de p. p. „De Zilverdistel’*
onder Van > Royen, van Eyck en Greshoff, later „Cu-
nera-pers” onder v. Royen. Ook S. H. de > Roos had
eenigen tijd een eigen pers te Hilversum, de „Heuvel-
S ers”. Zij volgden het voorbeeld van William
torris. Poortenaar.
Privatie (Lat. privatio = berooving) (1 o g i c a),
de afwezigheid of het verlies van wat er behoort te zijn,
m.a.w. een gebrek. Vgl. > Niets.
Privilege (Lat. privilegium, < privus = af-
zonderlijk, lex = wet; een wet voor enkelen, uitzon-
deringswet). Oorspronkelijk door de Lat. schrijvers
(o.a. Cicero) overeenkomstig de taalkundige betecke-
nis gebruikt in den algemeenen zin van een bijzondere,
slechts een enkelen persoon betreffende verordening
of wet, om het even, of deze wet een gunst inhield of
niet. Later in het Rom. recht uitsluitend gebezigd ter
aanduiding van een begunstigende uitzon-
deringswet, dus in de beteekenis van voorrecht; en wel:
een voor bepaalde klassen van personen geldend
begunstigend uitzonderingsrecht. P. in dezen zin is
ius singulare, d.i. voor bepaalde klassen van personen,
zaken of gevallen (i.p.v. het normale, gemeene recht,
ius commune) geldend uitzonderings- of groepsrecht;
doch uitzonderingsrecht van bijz. aard, nl. een bevoor-
rechting ten doel hebbend. In de hedendaagsche
rechtswetenschap wordt p. in de hier omschreven be-
teekenis p.in ruimeren zin genoemd; onder
p. in engeren zin wordt dan verstaan: begunstigende,
van het gemeene recht afwijkende rechtsbepaling,
voor één, of ook voor meerdere personen (zaken, ge-
vallen) gegeven, doch niet (zulks in tegenstelling met
p. in ruimeren zin) zonder uitzondering voor alle van
dezelfde klasse. Op beide soorten van p. is de Ned.
benaming voorrecht toepasselijk.
Het kerkelijk recht kent beide genoemde soor-
ten. P. in ruimeren zin zijn o.a. de voorrechten van
den geestelijken stand (> Clericus), als privilegium
canonis (C.I.C. can. 119), fori (can. 120), immunitatis
(can. 121, > immuniteit); de voorrechten der kardi-
nalen (can. 239), bisschoppen (can. 349), klooster-
lingen (can. 613-625). Ontstaan, te niet gaan, uit-
legging van p. worden behandeld in can. 63-79.
L i t. : D. Lindner, Die Lehre vom P. nach Gratian
und den Glossatoren des Corpus juris canonici (1917);
E. Roelker, Principles of P. according to the Code of
Canon Law (Washington 1926). Schweigman.
Wereldlijk recht. P. komt als rechtsbegrip in meer-
dere beteekenissen voor. Zoo worden sedert de op-
komst der steden door den vorst of landsheer bepaalde
voorrechten (bijv. recht van > keur, recht om zelf de
schepenen te kiezen of den baljuw aan te stellen,
recht van veer, enz.) verleend aan steden uit erkente-
lijkheid voor bewezen diensten (geldleening, krijgs-
dienst). Het komt ook voor, dat een p. verleend wordt
aan een geheele streek (landelijk rechtsgebied), in
welk geval het p. vaak niet anders is dan de vastleg-
ging en erkenning door den heer van het aldaar gelden-
de gewoonterecht (> landrecht). Van p. mag eveneens
gesproken worden met betrekking tot de gilden.
P. verbonden aan rang, stand en geboorte zijn ge-
leidelijk aan verdwenen (zie > Gelijkheid, 3°). In het
privaatrecht heeft het p. zich gehandhaafd tot heden
193
Privilegium minus— Proboscidea
194
toe. Zoo worden bepaalde schuldeischcrs vóór anderen
voldaan (> Bevoorrechte schulden). Hermesdorf.
PriviJcgium minus, de overeenkomst (17 Sept.
1156) tusschen de Welfen en Babenbergers, waarbij
Hendrik Jasomirgott afzag van het aan Hendrik den
Leeuw toegewezen Beieren, terwijl de eerste zijn mark-
graafschap Oostenrijk tot zelfstandig hertogdom zag
verheven. Aan dit nieuwe hertogdom werden tevens
bijz. voorrechten verleend als: erfelijkheid in de vrou-
welijke linie, volledige juridische bevoegdheid van den
hertog, enz. Deze voorrechten werden voor de positie
van het Duitsche koningschap noodlottig.
Nog verder gaande voorrechten behelsde het zgn.
p. maius, een latere vervalsching, waarschijnlijk uit het
jaar 1359 op last vanRudolf IV vervaardigd , ten einde
zijn vorstelijke rechten uit te breiden. Slootmans.
Privilegium Paul mum, > Paulinisch voor-
recht.
Privy Couneil, in Engeland oorspr. de Geheime
Raad, nu raadgevend regeeringscollege van meer dan
300 leden. Door het lidmaatschap van de voornaamste
personen en de eeuwenoude traditie heeft de P. C.
zeer grooten invloed op bestuurszaken.
Prizren, stad in Joego-Slavië (XIV 625 E3),
456 m boven zee, aan de O. helling van het dal der
Witte Drin (Metoja-bekken); ca. 19 000 inw.; zetel
van een Orthodoxen aartsbisschop.
Pro, Michael, Jezuïet. * 13 Jan. 1891 te
Conception del Oro (Mexico), f 23 Nov. 1927 te Mexi-
co. Eerst missionaris bij de Indianen, daarna werk-
zaam in de stad Mexico, vooral onder de arbeiders.
Tijdens de kerkvervolging werd hij, onder beschuldi-
ging van te hebben deelgenomen aan een aanslag op
president Obregon, gevangen genomen en gefusilleerd.
L i t. : Weiser, P. und seine Gefahrten (1928) ; Dragon,
Pater P. (1929); Xavier, Pater P. en de werklieden
( 1936 )- . v. Hoeck.
Proal , Louis Joseph Cyrille, Fr.
rechtsgeleerde en criminoloog. * 28 Juli 1843 te Riez
(Basses-Alpes). Vervulde vsch. hooge rechterlijke
functies, laatstelijk als president van het Tribunal
d’Appel te Parijs. In zijn criminologische studiën
toont hij zich een scherp opmerker en goed psycho-
loog. Hij behoort tot de spiritualistische school, die
een der oorzaken der misdadigheid zoekt in de gods-
dienslloosheid.
Voorn, werken: La responsabilité légale des
alienés (1890) ; La criminalité politique (1895) ; Le crime
et la peine ( 3 1899) ; Le crime et le suicide passionels
(1900); L’éducation et le suicide des enfants ( 2 1907) ;
La psychologie de Jean-Jacques Rousseau (1923) ; vsch
belangrijke artikelen in Arch. de Panthropologie crimi
nelle et des Sciences pénales. v. Kamp
Pro aris et focis (Lat.) = Voor altaren en haard
steden, d.w.z. voor godsdienst en gezin. Leus in vsch
oorlogen, o.a. in den Spaanschen oorlog tegen Napo
leon I. Ontleend aan Cicero, De natura deorum 3,40,
94. Cf. Sallustius, Catilin. 59.
Proba, Christelijke dichteres, midden 4e eeuw.
Deze voorname Romeinsche dame bezong ca. 360
dc geschiedenis der Schepping en der Verlossing in
een Vergiliaansche > Cento, nl. in 694 hexameters in
hun geheel of bij gedeelten aan de werken van Vergilius
ontleend.
U i t g. : in : Migne, Patrol. Lat. (XIX), en Corp.
Scr. Eccl. Lat. (XVI). — L i t. : Bardenhewer, Gesch.
d. altkirchl. Lit. (III 2 1923). Franses.
Probabilisme, evenals het Probabiliorisme en
. het Acquiprobabilismc, een van de zgn. moraalsy-
stemen, als leidraad dienende om in bepaalde twijfel-
gevallen de principen der moraal toe te passen. De vsch.
systemen zijn uiteengezet onder > Moraalsysteem;
de ongegrondheid van de bezwaren, m.n. tegen het
Probabilisme, wordt betoogd onder > Jezuletenmoraal.
Probation, > Invrijheidstelling.
Probleem van Josephus, > Josephspel.
Probolinggo, 1° regentschap, van de
afd. Malang in de prov. Oost-Java; opp. 736 km 2 ,
267^841 inw. (eind 1930), w.o. 1 109 Eur., 4 099 Chin.
en 518 andere Vreemde Oosterlingen; Inheemsche be-
volking voor s / 4 Madoereesch en voor 1 / i Javaansch;
taal Madoereesch en voor een veel kleiner deel Ja-
vaansch. P. is in het N. vlakte naar het Z. oploopend
tot bergland. De vlakte is vruchtbaar. Iloofdcultuur
is rijst en suikerriet. Vruchtencultuur (mangga’s) is
van beteekenis. In het bergland is aardappel - en groen-
teteelt van belang. P. ligt aan de S.S. lijn van Soera-
baja naar het uiterste O. van Java.
2° Gemeente, hoofdplaats van het gelijk-
namige regentschap en district (XIV 496 13); 37 Ö09
inw. (eind 1930), w.o. 925 Eur., 3 646 Chin. en 472
andere Vreemde Oosterlingen. Warm klimaat. Vsch.
onderwijsinstellingen. Heeft een Kath. kerk, bediend
door Carmelieten, een Kath. ziekenhuis, meerdere Kath.
scholen, w.o. een normaalschool met internaat, en
vsch. Kath. vereen igingen. Is gemeente vanaf 1918;
aantal raadsleden 13, nl. 8 Nederlanders, 4 Inheem-
schen en 1 Uitheemsche. Brokx .
Proboscidea, onderorde der Ungulata. De
voornaamste dieren, die tot deze onderorde behooren,
zijn apart besproken. Hier wordt alleen de p h y lo-
ge n i e behandeld. De ontwikkeling van den schedel
en het gebit laat een duidelijke afstammingsreeks zien.
> Moeritherium, de oudste vertegenwoor-
diger dezer groep, leefde in het Eoceen van Egvpte.
Het gebit is nog vrij volledig ontwikkeld. Tandformule
3.1.3 3
2 ^’g; de tweede snijtand uit boven- en onderkaak
is iets vergroot. De schedel is laag en smal met vooruit-
stekende jukbogen.
> Dinotherium leefde in het Onder-Mio-
ceen van Afrika en in het Boven-Mioceen van Europa
en Indië. Het gebit is reeds meer gereduceerd; tand-
. , 0.0.2.3 J ,
tormule ^ ^ 9 ^ ; de hoektanden ontbreken, de snijtan-
den zijn zeer lang en achterwaarts gebogen; molaren
met twee rijen lijsten. De schedel is reeds wat hooger,
de onderkaaksymphyse sterk achterwaarts gebogen.
> Palaeomastodon leefde in het Oligoceen
10 3 3
van Egypte. Tandformule 9 ’^ . De snijtanden uit
de bovenkaak zijn lang, sabelvormig, de onderkaak-
snijtanden zijn platter; molaren met knobbels. De sche-
del hoog en kort.
> Mas tod on leefde in het Boven-Mioceen van
Europa, Indië en in het Plioceen van Europa, Indië en
Noord-Amerika. Tandformule - 1 ' ■ ^ f • De snij-
l-U. U. ^“U. o
tanden der bovenkaak zijn recht, de onderkaakssnij-
tanden zijn korter; molaren zijn ovaal met verschillend
aantal knobbels, die door diepe met cement opgevulde
groeven van elkaar gescheiden zijn. Schedel iets minder
hoog dan bij den olifant. Onderkaakssymphyse in de
lengte gerekt voor de inhechting van de stoóttanden.
* Stegodon leefde in Midden- en Onder-
Plioceen van Zuid- en Oost-Azië. Overgangsvorm tus-
XX. 7
195
Probst— Proces
196
schen Mastodon en olifant. Onderste snijtanden niet
meer ontwikkeld, de bovenste daarentegen zeer lang;
molaren met 6-12 lijsten.
Elephas (> Olifant) leefde vanaf Plioceen tot
Recent. Tandformnle Alleen bovenste snij-
U.U.U.o
tanden nog sterk ontwikkeld ; de molaren hebben bij
de verschillende soorten een verschillend aantal lijsten,
waartusschenin cement voorkomt. De schedel van de
olifanten is zeer hoog. Vsch. soorten zijn: Elephas
primigenius (> Mammoet), El. antiquus, El.meridio-
nalis, El. africanus en El. indicus. v. d. Geyn.
Probst, Ferdinand, priester, theoloog en
liturgievorscher. * 29 Maart 1816 te Ehingen (Wurtt.),
f 26 Dec. 1899 te Breslau (prof. aldaar). Bekend vnl.
door zijn werken over de liturgie der eerste eeuwen, rijk
aan verzamelde gegevens, echter niet zeer wetenschap-
pelijk verwerkt.
L i t.: Ilaase, Leben u. Schriften d. kath. th. Dozenten
a. d. Univ. Breslau (1913) ; Dict. d’Arch. et de Liturgie
(IX, met opg. der liturg, werken). Louwerse.
Proeambium, > Vaatbundels.
Procaviidae, Lat. naam voor •> klipdassen.
Proeedamus in paee (Lat., = Laat ons gaan
in vrede), liturgische formule in het Westen in gebruik
bij den aan vang van processies, tevens aan het eind der
gebeden van het ■> Itinerarium (reisgebed).
Proeellariidae, > Stormvogels.
Proces. I. Algemeen. Een p. of geding is
eenr echtsstrijd, waarvan de beslissing aan de uitspraak
van den rechter is onderworpen. De regels, die het p.
beheerschen, vormen het procesrecht, dat wordt onder-
scheiden in > burgerlijk procesrecht en > straf-
procesrecht. Een burgerlijk p. is een strijd over burger-
lijke of private rechten, ook als de Staat of een ander
overheidsorgaan daarbij > partij is. Een strafproces
is een p., waarbij de Staat door middel van het >
Openbaar Ministerie iemands bestraffing eischt, als
hij een strafbaar feit heeft begaan.
II. Burgerlijk proces. A) Hist. groei. HetRomein-
sche recht bevat weinig voorschriften over het p. In de
M. E. echter maakten de Ital. steden hierop vele be-
palingen en ook de pausen (vooral Clemens V)
stelden regels van procesrecht vast, welke door de
canonisten nader werden uitgewerkt. Het huidige
burgerl. procesrecht is in hoofdzaak gegroeid uit het
canonieke en het vroegere plaatselijk geldende recht.
B) Ncderlandsch recht. Een burgerlijk proces
kan worden gevoerd door alle personen (> Partij).
Het vangt als regel aan met een > dagvaarding,
soms echter met een verzoekschrift (> Request-
procedurc). De gedaagde moet worden gedagvaard
voor den door de wet aangewezen rechter; in enkele
gevallen heeft de eischer de keuze tusschen meerdere
rechters (*■ Competentie, en > Prorogatie van rechts-
macht). Partijen moeten zich, behalve in kantonge-
rechtzaken, laten vertegenwoordigen door > procu-
reurs. De eischer stelt zijn procureur in de dagvaar-
ding. De gedaagde doet dit „ten dienenden dage”,
d.w r .z. wanneer de zaak voor de eerste maal voorkomt.
Door de inschrijving op de rol (> placet) wordt het p.
aanhangig. Verschijnt de gedaagde niet, dan wordt
als regel tegen hem verstek verleend, d.w.z. de vor-
dering wordt aan den eischer toegezegd. De gedaagde
kan echter in verzet komen. Verschijnt de gedaagde
wél, dan bepaalt de rechter een dag, waarop de eischer
zijn > conclusie van eisch schriftelijk neemt. Deze
is daarbij gebonden aan wat hij in de dagvaarding
heeft gesteld. Hij mag zijn eisch niet vermeerderen en
zich niet beroepen op andere feiten, dan die in de dag-
vaarding genoemd. Hierop neemt in een latere zitting
de gedaagde, eveneens schriftelijk, conclusie van ant-
woord, waarin hij zijn verweer voordraagt, dat met
redenen moet zijn omkleed. Na het antwoord kan de
eischer repliceeren en de gedaagde dupliceeren, en,
indien beide partijen het wenschen, kunnen zij nog
meer conclusies wisselen, alles schriftelijk. Hierna kan
de rechter vonnis wijzen; er wordt dan recht gedaan „op
de stukken”. Doch na de aangegeven schriftelijke be-
handeling kan nog een mondelinge volgen, het >
pleidooi. Dit is de gewone loop van een p. Daarbuiten
echter kunnen nog zeer vele bijzondere voorvallen, >
incidenten, plaats vinden. Ten slotte volgt het vonnis
door den rechter. Deze is hierbij gebonden aan de regels
omtrent het > bewijs. Echter kan vóór het eindvonnis
nog een tusschen vonnis worden gewezen, zooals een
interlocutoir vonnis, d.i. een vonnis, waarbij een
onderzoek wordt bevolen, bijv. een getuigenverhoor,
een onderzoek door deskundigen of een gerechtelijke
plaatsopneming. Behalve in eersten aanleg kan een p.
nog worden gevoerd in > hooger beroep en in > cas-
satie. Zie verder > Burgerlijk Procesrecht, v. d. Kamp.
C) Belg. recht. Dezelfde alg. regelen gelden ook
in België, met enkele wijzigingen. Voor de rechtbank
van eersten aanleg en het Hof van Beroep zijn partijen
vertegenwoordigd door een > pleitbezorger. Voor de
andere rechtbanken kunnen zij persoonlijk verschijnen,
ofwel zich doen vertegenwoordigen door een advocaat
of een anderen gevolmachtigde: deze laatste kan echter
door de rechtbank worden geweerd (bijv. zaakwaar-
nemer).
Na de schriftelijke behandeling volgen de pleidooien;
haast nooit wordt daarvan afgezien. In sommige ge-
vallen moet het Openbaar Ministerie advies geven,
alvorens de rechtbank uitspraak doet.
Een K. B. van 30 Maart 1936 heeft het burgerlijk p.
eenigermate vereenvoudigd, voor het overige blijven
de bepalingen van Napoleon’s W. v. B. Rv. van
kracht. V. DievoeU
III. Voor het > strafproces, zie aldaar.
IV. Kerkelijk recht, a) In hoofdlijnen komt het
kerkelijk p. overeen met het wereldlijke. Het p. kan
gevoerd worden over persoonlijke geschillen of om het
recht van een persoon (physiek of moreel) vast te stel-
len, over misdaden (delicten), over huwelijken (>
huwelijksontbinding en > huwelijksproces), over
wijdingen, over zalig- en heiligverklaring, over admi-
nistratieve en disciplinaire maatregelen tegenover
pastoors e.a. geestelijken.
b) Bevoegde rechters. De bisschop der plaats, de
metropoliet, de rota zijn de drie gewone instanties.
Zie > Rechtbanken (kerkel.).
e) Personen, die optreden bij het rechtsgeding.
Hoofdpersonen zijn actor en reus: van hen hangt het
begin en het verloop van het p. af, omdat zij het p.
op elk oogenblik ieder volgens hun deel kunnen doen
ophouden. Dit is echter niet het geval, wanneer het
openbaar belang op het spel staat. De actor is de
eischer, de reus tegen wrien geëischt w r ordt. In de cri-
mineele p. is de promotor iustitiae (= openbaar mini-
sterie) actor, in huwelijksprocessen treedt als plaats-
vervanger van den reus op de defensor vinculi, bij
wijdingsprocessen de defensor vinculi s. ordinationis.
Verdere personen zijn behalve de rechters of het rech-
ter college de notaris of griffier (altijd vereischt), de
auditeurs of rechters-commissarissen, die niet als
197
Proceskosten — Processierups
198
rechter in dezelfde zaak mogen optreden, de boden en
deurwaarders.
d) Verloop van het geding. Om den afkeer der Kerk
van strijd, dwang en straf, moet de rechter in geschil-
processen door minnelijke schikking of door scheids-
rechters en in crimineele p. na door vermaning (tot
tweemaal toe mogelijk) de schuldigen, die bekend
hebben, tot beter leven te hebben gebracht, trachten
zonder p. de zaak te beslechten. Kan dit niet gebeuren,
dan begint het p. met de aanbieding, door den actor
gedaan, van een schriftelijke vraag, dat de rechter hem
in de onderhavige zaak, die hij met redenen omkleed
in het kort uiteenzet, recht verschaffe. Nadat de rech-
ter hiervan kennis heeft genomen en zijn bevoegdheid
heeft erkend, kan hij de vraag aannemen of weigeren,
maar in het laatste geval met aangifte der redenen.
Vervolgens wordt de aangeklaagde voor de rechtbank
gedaagd. Nadien heeft de vaststelling plaats van het
geschilpunt.
De actor moet bewijzen en heeft daarvoor als wette-
lijk erkende bewijzen: getuigen en documenten.
Nadat de rechter alles grondig heeft onderzocht,
komt hij tot een besluit. Tot nu toe is alles geheim
geweest, nu moeten de bewijzen bekend gemaakt
worden. Na de conclusio in causa spreekt de rechter op
een door hem bepaalden tijd het eindvonnis uit, dat
schriftelijk moet gegeven worden. Van dit vonnis kan
in hooger beroep (appèl) gegaan worden (behalve in
eenige gevallen) en wel binnen 10 dagen, bij den rech-
ter zelf, die de uitspraak deed. In sommige zaken is
hooger beroep vereischt. Huwelijkszaken kunnen onder
aanyoeren van nieuwe deugdelijke bewijsgronden altijd
opnieuw worden voorgesteld, zoo ook zaken over den
staat van een persoon (C. I. C. can. 1909, 1989). Hoo-
ger beroep is niet meer mogelijk, als twee gelijklui-
dende uitspraken zijn verworven, als men binnen den
bepaalden tijd geen beroep heeft aangeteekend, en in
sommige zaken (C. I. C., can. 1880), waarin nooit
hooger beroep mogelijk is.
Het H. Officie heeft een eigen proceduur in de haar
gereserveerde delicten (ketterij of wat ketterij doet ver-
moeden, schending van het biechtgeheim, homo-
sexueele misdaden, misbruik van de biecht voor on-
tucht).
Zie C. I. C. can. 1552-2194 en verder > Straf.
L i t. : Roberti, De iudiciis (2 dln. 1930) ; Noval O.P.,
L. Iv de processibus 1920, 2, 3 dln. 1932 ; Ned. Juristen-
blad (1936, 785 vlg., 809 vlg.). Drchmanns.
Proceskosten (Ned. recht) zijn de kosten,
die het voeren van een proces met zich medebrengt.
Zij bestaan in zegelrechten, registratierechten en be-
looningen van de diensten van deurwaarders, griffiers,
bewaarders, deskundigen, getuigen, advocaten, pro-
cureurs en gemachtigden in kantongerechtszaken. In
het algemeen komen de kosten ten laste van de in het
ongelijk gestelde partij. Daartoe stelt de rechter in zijn
vonnis het bedrag vast van de kosten, die de verlie-
zende partij aan de winnende moet vergoeden. Een uit-
zondering op het genoemde beginsel vormt de zgn.
compensatie van kosten. Wanneer nl. het proces ge-
voerd wordt tusschen echtgenooten, bloedverwanten
in de rechte lijn, broeders en zusters of aangehuwden
in den tweeden graad, kan de rechter elk der partijen
haar eigen kosten laten dragen (W. v. B. Rv. art. 56).
Noodeloos gemaakte kosten blijven voor rekening van
degenen, die ze hebben gemaakt. Kosteloos kunnen
procedeeren zij, die van hun onvermogen om p. te
dragen, doen blijken, benevens armeninrichtingen,
besturen van gasthuizen en kerkbesturen (W. v. B. Rv.
art. 855-875). v. d. Kamp .
In België maakt het eereloon van den advocaat
geen deel uit van de p. en blijft dit ten laste van den
cliënt. De compensatie van de kosten bestaat in België,
behalve in het hierboven aangegeven geval, ook in het
geval, dat elke partij voor een deel in het ongelijk
wordt gesteld: art. 131 W. v. B. Rv. De rechtbank
kan beslissen, dat de kosten door de in het ongelijk
gestelde partij rechtstreeks aan den pleitbezorger van
de winnende partij zullen worden uitbetaald (art. 133).
Voor den kosteloozen rechtsbijstand, zie > Pro
Deo. V . Dievoet.
Procespartij, > Partij.
Proecspsychosen (g e n e e s k.) zijn die >
psychosen (vormen van krankzinnigheid), waarvan
men weet of althans veronderstellen kan, dat een
ziekteproces van de hersenen eraan ten grondslag
ligt.
Procesrecht (w e r e 1 d 1 ij k), > Burgerlijk
procesrecht; Strafproces; (k e r k e 1 ij k) > Proces
(sub D).
Processie (Lat. processio = optocht), in kerkel.
gebruik: plechtige ommegang onder gebed (en zang),
tevoren •> litanie genoemd. In de geheele Oudheid
waren de p. in gebruik (vgl. o.a. 2 Reg.6; Mt.21), als
beantwoordend aan de natuurlijke behoefte om sterke
gemeenschappelijke gevoelens gezamenlijk te uiten en
te verspreiden. De eerste Christelijke waren die der
begrafenissen (in het bijzonder van martelaren), uiter-
lijk niet verschillend van de heidensche. Na den kerk-
vrede (313) werden ook andere mogelijk: overbrenging
van relieken, inhaling van hoogwaardigheidsbeklee-
ders, dank-, smeek- en boeteprocessies, bedevaarten,
enz. Vóór het eind der 6e eeuw waren deze alle in ge-
bruik, sommige ter vervanging van heidensche. Een
kruis op langen stok (processiekmis) ging voorop,
lichten (fakkels, lantaarns) werden mede gedragen,
ook vsch. „teekens” (vaandels?), evangelieboek, re-
lieken, heiligenbeeltenissen, enz. In de M.E. ontwik-
kelden zich ook de Sacramentsprocessies. Heden zijn
in het > Processionale vervat de algemeene p., buiten
welke de Kerk echter ook bijzondere, eigen aan bis-
dommen of orden, erkent. Zekere korte p. hebben
plaats onder of na de H. Mis: die van Witten Donder-
dag en Goeden Vrijdag, de twee van Paaschzaterdag
(met het nieuwe licht, en met de paaschkaars naar de
doopvont); in het Oosten: de Kleine en Groote > In-
trede. Vgl. C.I.C.can. 1290-1295. Zie ook > Maria-
feesten (sub A); Palmzondag. Verder > Processie-
verbod.
L i t. : Gretser, Opera omnia (V) ; Martène, De anti-
quis eccl. ritibus (III, IV); Quarti, De proces 9 ionibus
eccles. Louwerse,
Processiekmis, 1° het kruis, dat volgens voor-
schrift en aloude gewoonte aan kerkelijke > processies
voorafgaat en deze leidt.
2° De veldkruisen e.d., waarbij gedurende lange
processies (Kruisdagen, enz.) en bedevaarten rust ge-
houden en gebeden, of ook de zegen gegeven wordt.
Processierups, rups van den vlinder.Cnetho-
campa processionea; deze vliegt Juli-Sept. (kleur:
grijsachtig, vlucht 25-35 mm). Eieren op eikenschors,
10Ö-300 bij elkaar; de rupsen komen uit in Mei- Juni
van het volgende jaar en spinnen een gemeenschappe-
lijk nest, waaruit zij ’s avonds in een soort processie
komen om te gaan eten; ’s morgens keeren zij op de-
zelfde wijze terug. Volwassen rups 4-5 cm lang, mg
199
Processieverbod — Procida
200
Processierups ; 1 = vrouwtje ; 2 - mannetje ; 3 — rupsen ;
i 4 - cocons.
blauw-zwart, kop bruinzwart; zij draagt borstels,
waarvan de haren de menschelijke huid sterk prik-
kelen (brandbaren). M, Bruna.
Processieverbod. Het p. wortelt sinds 1848
in de Ned. Grondwet, ofschoon de redactie (art. 171,
2e lid) positief luidt: „Openbare godsdienstoefening
buiten de gebouwen en besloten plaatsen blijft geoor-
loofd, waar zij thans (1848) naar de wetten en regle-
menten is toegelaten”. De wet van 10 Sept. 1853 tot
regeling van het toezicht op de onderscheidene kerk-
genootschappen bepaalt in art. 6: „De bedienaren der
openbare godsdienst dragen het gewaad voor kerkelijke
plechtigheden .... niet dan binnen gebouwen en
besloten plaatsen of da&r waar de openbare godsdienst-
oefening naar het 2e lid van art. 167 (thans 171) der
Grondwet is toegelaten”. Wat de sanctie betreft: het
Strafwetboek zwijgt, doch art. 9 van bovengenoemde
wet op de kerkgenootschappen zegt: „Hij die aan deze
wet niet voldoet . . . wordt verklaard in strijd met de
wet te hebben gehandeld”. Deze sanctie is niet zoo
onschuldig als zij lijkt. Immers, bij recidive van de
overtreding van art. 9 bepaalt art. 12: „Die, na een-
maal ter zake van overtreding dezer wet te zijn ver-
oordeeld, zich aan herhaling daarvan schuldig maakt
binnen den tijd van vijf jaren .... wordt gestraft met
schorsing in de uitoefening zijner burgerschapsrechten
voor den tijd van 3 tot 10 jaar en met hechtenis van ten
hoogste een jaar, te zamen of afzonderlijk”.
De officieren van Justitie hebben nimmer gefaald
op te treden tegen processies, die niet reeds vóór 1848
waren toegelaten en zijn even ijverig geweest deze te
keer te gaan, als zij nalatig zijn geweest de toepassing
te eischcn van de Begrafeniswet (lijkverbranding).
Dit p. treft pijnlijk een volksgroep van recht en orde,
die juist daarom geen poging aanwendt de wazige wet
te ontduiken. Het is evenwel een slecht voorbeeld van
uitzonderingswetgeving, naast de vrijheden aan alle
burgers geoorloofd. Het ware beter dit „gevaar” voor
de openbare orde te laten keeren door de kerkgenoot-
schappen zelf, die daartoe in staat en bereid zijn. In
Limburg hadden vrijwel alle parochies of gemeenten
in 1848 "haar jaarlijksche openbare processies; daar zijn
ze dus tot heden blijven voortbestaan. In het Noorden
van Nederland is de eenig toegelaten openbare pro-
cessie, krachtens de Grondwet van 1848, de luisterrijke
St. Jansprocessie te Laren (24 Juni), ter wille waarvan
de paus in 1937 de Larensche St. Jansparochiekerk tot
basiliek verhief.
De talrijke deelneming aan deze processie kan tege-
lijk strekken tot een waardig protest tegen de „beteu-
geling” elders. B o mans.
Processionale (ook: Processionarium), litur-
gisch boek, inhoudend de gezangen en gebeden der
kerkel. ommegangen of processies. Vsch. kloosterorden
hebben, gelijk vroeger ook vele kerken, hun eigen en
uitgebreider P., waarvan nog vsch. oude, vaak rijk
verluchte exemplaren bewaard bleven (o.a. ook in het
Britsch Museum, Londen). Vgl.-> Processie. Vermist .
L i t. : Zaccaria, Biblioth. ritualis (I Rome 1776).
Processus (Lat., = voortzetting) noemt men uit-
steeksels van vsch. organen, in het bijzonder echter van
het geraamte.
Proces-verbaal, in strafzaken, is in Neder-
land een ambtseedige verklaring (d.i. een verkla-
ring, opgemaakt op den eed, afgelegd bij aanvaarding
van zijn ambt) van een > opsporingsambtenaar, be-
vattende een nauwkeurige omschrijving van wat hij
t.a.v. een strafbaar feit waargenomen, ondervonden
of verricht heeft en van anderen heeft vernomen, zoo-
dat zooveel mogelijk blijkt welk feit is gepleegd en
door wien, en alle omstandigheden, die tot bewijs daar-
van van belang zijn. Het moet via den burgemeester
of (bij den marechaussee en ten deele ook bij den
rijksvèldwacht) via den brigadecommandant ten spoe-
digste aan het > Openbaar Ministerie wmrden inge-
zonden, dat dan beslist over al dan niet vervolgen.
Het bewijs, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft
begaan, kan door den rechter worden aangenomen enkel
op p. van een opsporingsambtenaar; diens persoonlijke
verschijning als getuige is dus niet noodig. Kleene.
Volgens Belg. r e c h t is p. een schriftelijk ver-
slag, opgemaakt door een ambtenaar van gerechtelijke
politie, waarin deze opteekent wat hij bestatigd of
verricht heeft. Om geldig te zijn, moet het p. ge-
dagteekend zijn en onderteekend door dengene, die het
heeft opgesteld; in sommige gevallen moet het binnen
zekeren termijn, meestal 48 uren, beteekend worden om
eenige bewijskracht te bezitten. De p. kunnen tot
bewijs dienen van het bestaan van wanbedrijven en
overtredingen; de bewijskracht berust enkel op het ver-
trouwen, dat de wetgever stelt in de opstellers. Deze
bewijskracht is echter verschillend. Sommige p.
leveren bewijs tot aanklacht wegens valschheid, bijv.
de p. opgesteld door den hoofdtoeziener van het
bosch wezen. Andere, veel talrijker overigens, dienen
geloofd, tenzij het tegenbewijs geleverd is, bijv. dep.
van de agenten van het boschbeheer, van de visscherij-
wachters, p. nopens de politie van het vervoer, die
van de jachtwachters, van de politie der spoorwegen,
enz. In alg. regel echter gelden de p. enkel als in-
lichtingen en oordeelt de rechter vrij over hun
waarde. Collin.
Prochiron, een handboek van het Oost-Rom.
recht, dat tusschen 870 en 879 door keizer Basilius
den Macedoniër werd uitgegeven. Zie ook > Epanagoge.
Prochorus,een der eerste zeven diakens(Act.6.5).
Procida , eilandje in het W. van de Golf van Napels
(XIV 320 D /E 4) ; opp . ca . 4 km 2 , 90m hoog . Het eilandj e
bestaat uit lava en tufsteen, en bevat vier kraters. De
gemeente P. telt ca. 10 000 inw. Visscherij, wijnbouw.
201
Procida — Procurator
202
Procida, Joannes da, Jtal. geneesheer en
woelig politicus. * 1225 te Salemo, f na 1302 op Sicilië.
Een der voornaamste volksmenners, door wiens agita-
tie het tumult ontstond, dat leidde tot de > Sici-
liaansche Vespers van 1282.
Proclisis (philol.). Wanneer het hoofd woord in
een accenteenheid achteraan staat, verzwakken de daar-
aan voorafgaande zgn. proclitische woorden ten gevolge
van den minderen nadruk. Bijv. Ned. thuis < te huis.
Proclus van Konstantinopcl, patriarch (sinds
434) en kerkvader, f 446. In 429 had hij het goddelijk
moederschap van Maria krachtig verdedigd in het
bijzijn van zijn patriarch Nestorius; hij bleef ijveren
voor de aanvaarding der beslissingen van het concilie
van Ephese en geldt terecht als een der voornaamste
verheerlijkers van Maria onder de Vaders. We bezitten
van P. 25 preeken en 7 brieven, van belang voor
Christologie en Mariologie en voor het leerstellig ver-
band tusschen Thcodorus van Mopsueste en Nestorius.
U i t g. : Migne, Patr. Graeca (LXV). — L i t. :
Bauer, P. v. K. (1919) ; Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl.
Lit. (IV 1924). Franses.
Procnc, > Philomela.
Procoele wervels (<(Gr. pro = van voren;
koilos = hol) noemt men de wervels der salamanders
en der meeste reptielen, waarbij de wervellichamen
aan de voorzijde een gewrichtspan en aan de achterzijde
een gewrichtskop dragen.
Procoplus van Caesarea, een van de voornaam-
ste Byzantijnsche geschiedschrijvers. * Ca. 500, f na
562. Zijn Historie in acht boeken beschrijft de oorlogen
tegen de Perzen, de Vandalen, de Goten. Het 8e boek
geeft een overzicht van de gebeurtenissen tot 554.
Omdat het meer dan krijgsgeschiedenis geeft, kan het
boek gelden als een historie van den tijd van Justinia-
nus. Van P. bestaat ook nog een boek over de Bouw-
bedrijvigheid (De Aedificiis) van Justinianus, en een
„Historia arcana”, een aanklacht tegen Justinianus,
van welk boek de echtheid door sommigen wordt be-
twijfeld. P. was jurist en langen tijd juridisch adviseur
en secretaris van Belisarius. de Brouwer .
Procopiiis van Gaza, Grieksch Christelijk schrij-
ver. * Ca. 465, f ca. 528. P. is vooral bekend als exe-
geet. Hij schreef commentaren in catenenvorm (>
catenae biblicae) op Pentateuch, Josue, Rechters,
Koningen, Paralipomenon, Isaias, Hooglied, Spreuken
en Prediker. Verder ca. 100 brieven. Franses .
Lit.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932).
Proerustcs (Gr. myth.), roover in Attica.
De reizigers, die hem in handen vielen, rekte hij op een
bed, als zij te klein waren, uit; waren zij te lang, dan
sneed hij hun ledematen af. Ten slotte werd hij door
Theseus afgemaakt.
Procter, 1° Adelaide Anne, Eng. dich-
teres, dochter van 2°. Medewerkster aan Dickens’ tijd-
schriften. * 30 Oct. 1825 te Londen, f 2 Febr. 1864 aki.
U i t g. : Compl. Works (1905).
2° Bryan W a 1 1 o r, Eng. dichter (pseud.
B a r r y 0 o r n w a 1 1), vader van 1°. In het begin
der 19e e. zeer populair, maar thans nagenoeg ver-
geten. * 21 Nov. 1787 te Leeds, f 4 Oct. 1874 te Londen.
Werken: A Sicilian Story (1820) ; Mirandola
(1821, tragedie) ; Engl. Songs (1832).
Proclitis (genees k.), ontsteking van het
> rectum.
Proctodaeum, bij vele ongewervelde dieren
de naam voor den einddarm, die door instulping der
huid ontstaat.
Proculianf, > Sabiniani.
Procuratiehouder, een employé, die de be-
voegdheid heeft, voor en namens de firma of instelling,
in wier dienst hij is, te teekenen. Zijn positie wordt
veelal beheerscht door tweeërlei groepen van wette-
lijke bepalingen: eenerzijds is hij werknemer in dienst
van zijn patroon, zoodat de bepalingen betreffende de
arbeidsovereenkomst op het bediendencontract op hem
van toepassing zijn; anderzijds is hij meermalen voor-
zien van een bepaalden last of instructie, zoodat hij
tevens aan de bepalingen inzake de lastgeving onder-
worpen is.
Vanzelfsprekend kan zijn bevoegdheid om voor den
principaal op te treden meer of minder uitgebreid zijn.
In Ned. moeten de beperkingen of intrekking van
de volmacht, evenals de namen en woonplaats van den
p. alsmede diens handteekening en paraaf, in het
Handelsregister zijn ingeschreven. Zoolang deze opgave
niet is geschied, kan de principaal zich op die feiten
niet beroepen tegenover derden, die te goeder trouw
verklaren, dat zij daarmede niet bekend waren (art. 22
der Handelsregisterwet 1921, Stbl. 262). In België
is die regel niet zoo algemeen. Enkel voor de vennoot-
schappen wordt voorzien, dat in het handelsregister
moet geschreven worden haar p., d.w.z. de personen
gemachtigd om namens de vennootschap te besturen,
te beheeren of te teekenen. Ariëns/ Rondou.
Procurator, in het k e r k e 1 i j k recht
door de wet erkend plaatsvervanger van een persoon
(physiek of zedelijk), door dezen aangewezen om in
zijn plaats handelend op te treden.
In het b ij z o n d e r : a) bij kerkver-
gaderingen: bij algemeene moeten degenen,
die geroepen zijn en niet kunnen komen, een p. aan-
stellen, die hen vervangt; deze heeft echter geen recht
om te stemmen, kan alleen aan de alg. vergaderingen
deelnemen en de eindbesluiten mede onderteekenen;
is de p. reeds rechtens lid van het concilie, dan heeft
hij toch maar één stem; in de plenaire en provinciale
> concilies moet ook een p. worden afgevaardigd door
degenen, die daar beslissende stem hebben; de p. heeft
echter alleen raadgevende stem; bij de diocesane sy-
noden wordt geen p. toegelaten (C.I.C. can. 224, 287,
359 § 1). Verder wordt een p. toegelaten bij het aan-
vaarden van een beneficie (can. 1445), onder zekere
voorwaarden bij het aangaan van een huwelijk (can.
1088 § 1, 1089), maar niet bij geheel persoonlijke han-
delingen, zooals geloofsbelijdenis (can. 1407), eedsaf-
legging (can. 1316 § 2), antwoord op rechterlijke onder-
vraging (can. 1746).
b) bij rechtsgedingen: bij burgerlijke
kunnen geestelijken niet als p. optreden, tenzij met
verlof van den bisschop of ook in eigen zaak of in een
zaak der Kerk; bij kerkelijke gedingen kunnen alleen p.
zijn, die Katholiek zijn en meerderjarig, en te goeder
faam bekend staan; andersdenkenden worden alleen
bij uitzondering en als het niet anders kan, erkend.
Een p. is niet noodig: iedereen kan zelf optreden,
behalve de bisschop. De rechter kan den aangewezen
p., die zijn opdracht op schrift en onderteekend door
den lastgever aan den rechter moet toonen, uit goede
gronden weigeren, hetzij ambtshalve, hetzij op aan-
vraag der tegenpartij. De opdracht hem gegeven moet
in sommige gevallen, bijv. sluiten van transacties, de
bevoegdheid daartoe vermelden; zij kan te allen tijde
worden teruggetrokken op betaling van het billijke
honorarium, maar het terugtrekken moet den p.
worden bekend gemaakt on na de litis contcstatio
203
Procureurs — Productie
204
ook aan rechter en tegenpartij. Na de einduitspraak
heeft de p. recht en plicht in hooger beroep te gaan,
tenzij de opdrachtgever het niet wille. In de uitspraak
moet de p. genoemd worden (C.I.C. can. 139 § 3,
1665-1666, 1878 § 2).
c) Bij zalig- en heiligverklaringen:
alleen bij het proces in de Romeinsche curie worden
mannen, die doctor zijn in het kerkelijk recht en min-
stens licentiaat in de theologie en een stage hebben
doorgemaakt bij een advocaat of bij den sub -promotor
fidei, belast met de korte samenvatting (summarium)
der processen; zij kunnen in het proces zelf niet als ge-
tuide ontreden, hebben den naam van p. en moeten
door da H. Congregatie zelf ais verkiesbaar worden
aangewezen (can. 2018, 2027, 2076).
d) Alle orden en religieuze congregaties van mannen
(deze laatste als ze van pauselijk recht zijn) moeten bij
den H. Stoel een generaal-procurator
hebben, die alle zaken tusschcn orde en curie behandelt.
Hij kan niet zonder voorkennis van den H. Stoel van
zijn ambt ontheven worden, voordat de ambtsduur
voorbij is (can. 617). Drehmanns.
Procureurs (N e d.), rechtsgeleerden, die te
zamen met de > advocaten de > praktizijns vormen.
Zij zijn vertegenwoordigers der procedeerende partijen.
Als zoodanig verrichten zij de vereischte processueele
handelingen, welke vooral daarin bestaan, dat zij de
schriftelijke > conclusiën indienen. Vóór 1879 waren
de p. ambtenaren, door den koning in beperkt aantal
bij iedere rechtbank benoemd; zij moesten een procu-
reursexamen hebben afgelegd. Thans echter kan ieder
meester in de rechten zich als p. vestigen. In tegen-
stelling tot den advocaat kan de p. slechts optreden
bij één bepaald rechterlijk college, nl. dat, waarbij
hij beëedigd en toegelaten is, terwijl de advocaat, als
hij ergens is ingeschreven, door het geheele land advo-
catenwerkzaamheden kan verrichten.
In België worden procureurs > pleitbezorgers
genoemd.
Voor procureurs-generaal en procureurs des ko-
nings, zie > Openbaar Ministerie (1°). v. d. Kamp.
Proeyon (dier k.), > Waschbeer.
Procyon (sterren k.), a Canis Minoris, de
helderste ster van het sterrenbeeld de ->■ Kleine
Hond, staat op een afstand van 10 lichtjaren van ons
verwijderd. De helderheid is 0,48 magnitude, de spec-
traalklasse F 5. P. heeft een zwakken begeleider van
de 13e grootte op een gemiddelden schijnbaren afstand
van 4". De naam Procyon (< Gr. pro = vóór, kuoon =
hond) herinnert wellicht aan het opgaan van P. even
vóór de astrologisch belangrijke Hondsster Sirius.
Pro Deo (Lat.), = om Godswil, gratis. Pro Deo
procedeeren, (geheel of ten deele) kosteloos proce-
deeren. In Nederland wordt de vergunning
hiertoe (gratis admissie) gegeven volgens art. 855-875
Wetb. van Burgerl. Rechtsv. De aanvrager dient bij
den rechter een request in, benevens een verklaring
van den burgemeester met zoo volledig mogelijke ge-
gevens omtrent ambt, beroep of bedrijf, vermogen,
inkomen en gezin. Is de vergunning verleend, dan
worden de griffiekosten, aan de zijde van den ver-
krijger gevallen, geheel (resp. voor de helft) in debet
gesteld, zijn geen (resp. halve) salarissen van advocaten
en procureurs of deurwaarders, aan zijn zijde gevallen,
verschuldigd en kan de grosse der uitspraak kosteloos
(resp. tegen halve kosten) worden geëxecuteerd. Wordt
de verkrijger in de kosten verwezen, dan kan de weder-
partij haar kosten op hem verhalen. Voor toevoeging
van advocaat of procureur, zie > Consultatie-bureau’s-
In België kan P. D. worden verkregen door al
wie behoeftig is, d.w.z. door al wie niet in staat is
om de kosten van een rechtsgeding te dragen; kan de
aanvrager een deel van de kosteu dragen, dan kan hem
een gedeeltelijk P. D. worden toegestaan. Buitendien
moet de vordering redelijk schijnen en moet de aanvra-
ger er belang bij hebben die te doen gelden. De ver-
weerder kan, op zijn beurt, den kosteloozen rechtsbij-
stand vragen, onder dezelfde voorwaarden.
Over de aanvraag oordeelt, in alg. regel, een bureau
voor de kostelooze rechtspleging, bij ieder Hof en bij
iedere rechtbank ingesteld, en waarin zitting hebben
een rechter, een lid van het Openbaar Ministerie en
een griffier.
P. D. geeft recht op kosteloozen bijstand van advo-
caat, pleitbezorger, deurwaarder en notaris: de eerste
wordt door de balie aangesteld, de anderen door de
rechtbank. De kosten van zegel, administratie en
griffie worden voorloopig niet betaald; de kosten van
getuigen', deskundigen enz. worden door den Staat ge-
dragen. Wordt echter naderhand bewezen, dat de aan-
vrager in staat is te betalen, dan kan hij tot voldoe-
ning van de niet geïnde belastingen en teruggave van
de door den Staat gedragen kosten worden gedwongen.
Deze regeling geldt voor alle rechtsplegingen, in-
begrepen de vrijwillige rechtspleging, en strekt zich
uit tot buitengerechtelijke akten, waarbij de tusschen-
komst van een ministerieel ambtenaar is vereischt.
L i t. : Wet van 29 Juni 1929 ; Répert. prat. Dr. beige
(s.v. AssUtance judiciaire) ; L. Van Bauwel, Handb.
Burg. Procesrecht (II 1936, 436-445). V . Dievoet.
Prodicianen, Gnostische sekte, volgelingen van
Prodicus in de 2e eeuw, met gemeenschap van vrouwen
en andere onzedelijke praktijken.
Prodigiosus, bacillus, of wonder-bacil,
gramnegatieve (> Gram -kieming), niet-sporenvor-
mende bacil, die vooral op zetmeel- of dextrinehou-
dende voedingsbodems bloedroode kolonies vormt.
Deze roode kleurstof wordt het beste gevormd bij ge-
wone kamertemperatuur en minder goed bij 37°. Het
zijn deze bacillen, die op brood, riist, pudding enz. de
bloedroode vlekken verwekken en de omstandigheden
kunnen zoodanig zijn, dat daarbij aan w’onderen ge-
dacht wordt. Wyers.
Pro domo, -> Oratio pro domo.
Producent cnsurplus (h a n d e 1 s e c o n.),
de winst, die hieruit ontstaat, dat de marktprijs, dien
de producenten voor hun product maken, gelijk is,
terwijl hun voort brengingskost en verschillend zijn.
De producenten, wier productiekosten geringer zijn
dan die, welke in den uniformen marktprijs vergoe-
ding vinden, maken een surplus. Wanneer de gunstige
verhouding der productiekosten voortspruit uit een
meer duurzame oorzaak (gunstiger vestigingsplaats
dan de concurrenten, betere organisatie, e.d.j, dan heeft
het surplus een rente-karakter. Vandaar dat het p.
dan ook tot de differentieele renten wordt gerekend:
differentieelc, omdat niet alle producenten een even
groot surplus maken. Cohbenhagen.
Product (w i s k.), > Vermenigvuldiging; On-
eindig product.
Productïiguur, > Vermenigvuldiging (meet k.).
Productie of voortbrenging is (zoo ruim mogelijk
opgevat) de menschelijke inspanning, met of zonder
behulp van andere > productiefactoren, gericht op
! het te voorschijn roepen van behoeftebevrediging,
i rechtstreeks of zijdelings. In de realistische beschou-
205
Productiecoöperatie — Proeforder
206
wingswijze (zie Economie) behoort er toe zoo goed
het werk van den kapper als van den vuilnisman, van
den onderwijzer als van den soldaat. Slechts de in-
spanning voor onmiddellijke eigen behoeftebevredi-
ging (zie > Consumptie), dus eten, genieten van kunst
en wetenschap, zich kleeden, wonen enz., valt er buiten.
Onverschillig is de vraag, of het technisch resultaat
van de p. als bevredigingsmiddel (dus: voortbrengings-
middel, ruilmiddel of gebruiksmiddel) wordt gewaar-
deerd. Zoogenaamd „economisch mislukte” voort-
brenging is ook voortbrenging, in de economie in veel
opzichten van groot belang. Men denke aan crisis,
tijdelijk te veel aan grondstoffen, onderwijs, leer-
krachten enz.
L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; Robert
Licfmann, Ertrag und Einkommon auf der Grundlage
einer rein subjektiven Wertlehre (1908) ; Cassel, Theo-
reti8nhe Sozialoekonomie ( 1 932) ; Marshall, Principles of
Economics (1920) ; von Böhm Bawerk, Kapital und Ka-
pitalzins (1921). Veraart.
Productiecoöperatie, > Coöperatie.
Productiefactoren (e c o n.) zijn de elemen-
taire factoren, die noodzakelijk zijn voor de > productie
van economisch -nuttige goederen. Naar gelang men
het begrip productie nu in engeren of een ruimeren
zin neemt, worden er minder of meer p. onderscheiden.
Neemt men productie in den engeren zin van techni-
sche omvorming van stoffen en krachten, dan onder-
scheidt men gewoonlijk als p.: arbeid, grond of natuur,
en kapitaal (geproduceerd productiemiddel, zooals
machines, werktuigen, gebouwen e.d.). Daar kapitaal
in dezen zin zelf weer is ontstaan uit arbeid en grond
(grondstoffen), noemen sommigen alleen arbeid en
grond als (originaire) productiefactoren. Neemt men
productie in den zeer ruimen zin van alle handelingen,
die een grondstof geschikt of meer geschikt maken voor
de behoeftebevrediging, dan zijn in een ingewikkelde
maatschappij het aantal medewerkende factoren zeer
groot.Dan worden ook organisatie, het dragen van risico,
de bemoeiingen van den staat enz. tot de p. gerekend.
Het meest alg. is echter de indeeling in de genoemde
drie: arbeid, grond en kapitaal. Cobbenhagen.
Productickartel, > Kartel.
Productiekosten (e c o n.) is de som van de
kosten welke gemaakt zijn voor de voortbrenging der
producten. Het is een strijdvraag of hiertoe de alg.
onkosten moeten worden gerekend. Een deel ervan be-
hoort er inderdaad toe. In verband met de moeilijk-
heid om deze deelen te splitsen rekent men gewoonlijk
de alg. onkosten niet tot de p. De vraag is vooral van
beteekenis met het oog op de balanswaardeering. Zie
ook > Kostprijs
C . Janssms.
Productie-
school, > Ar-
beidsschool (1°).
Productie-
ve arbeid, >
Improductieve
arbeid.
Pro Fcele-
sia et Ponti-
fice, Eere-
kruis, pause-
lijke onderschei-
ding (geen rid-
derorde), in ge-
steld door Leo Pro Ecclesia et Pontifice.
XIII in 1888, voor mannen en vrouwen, die zich
verdienstelijk hebben gemaakt voor de Kerk en haar
Opperhoofd. Het kruis is van goud, zilver of brons,
met tusschen de vier armen vier lelios, en in het
hart de afbeelding van Leo XIII, waaromheen het
randschrift: Leo XIII P.M. Anno X. Op de keerzijde
de pauselijke emblemen met randschrift: Pro Ecclesia
et Pontifice. Gedragen aan purperen lint met fijne wit-
gele dwarsstrepen. Gorris.
Proefbalans (boek h.), verkort grootboek,
in den vorm van een staat, waarin zijn aangegeven de
tellingen der rekeningen uit het grootboek.
Proefbedrijven ten behoeve van den land-
bouw zijn bedrijven, veelal door een vereeniging met
steun der overheid gesticht en gedreven, om eenvoudige
land- en tuinbouwers, die weinig of geen vakonder-
wijs genoten hebben, door rechtstreeksche aanschou-
wing te overtuigen van de doelmatigheid der toege-
paste methoden, hulpmiddelen en inrichtingen, en tot
navolgingte prikkelen. Vgl. > Proefvelden.
Proefbollet je dient in de electrostati-
c a om de dichtheid van de lading in verschillende
punten van het oppervlak van een geleider te onder-
zoeken. Het is een klein metalen bolletje, dat aan een
isoleerenden steel is bevestigd. Raakt men een geladen
geleider met een p. aan, dan neemt dit een weinig van
de lading over en wel een hoeveelheid, evenredig met
de dichtheid van de lading op de aangeraakte plaats
op den geleider. De lading van het p. wordt dan verder
onderzocht met een electroscoop. Ook kan het p. dienen
om het teeken van de lading van een geleider vast te
stellen. Borghouts.
Proefdruk. De p. van een prent zijn de door of
voor den vervaardiger gemaakte afdrukken. Van de
voltooide plaat maakt men de oplaag. Om hun
betrekkelijke zeldzaamheid hebben p. vaak een zeer
hoogc geldswaarde, die met de kunstwaarde zelden ver-
band houdt. Om de suggestie van een waardevollen
druk op te wekken, zegt men daarom van de oplaag
wel eens, dat zij bestaat uit bijv. 100 proefdrukken,
hetgeen misleidend is. De p. noemt men ook vaak
artist’s proof, épreuve d’artiste, épreuve d’essai
enz. Poortenaar .
Proef f ou tberekening (biologie). Voor
het nauwkeurig onderzoek van de variabiliteit van een
biologisch object volstaat het niet, bij middel van de
gegevens frequenties, graphisch de > frequentie-
kromme te construeeren; het komt er op aan het ge-
middelde, M, te zoeken, en, aan de hand van de aan
deze curve ontleende formules, te berekenen welke
fout aan dit gemiddelde of aan elk der varianten kleeft.
Het ideale gemiddelde wordt des te dichter benaderd,
naarmate het studiemateriaal uitgebreider is. De
waarde, die gehecht mag worden aan deze kansbereke-
ning, is slechts betrekkelijk. In de practijk van het
proefveldwezen en voor gewone laboratoriumontle-
dingen worden de formules der p. echter algemeen
aangewend.
L i t. : W. Zöller, Formeln und Tabellen zur Errech-
nung des mittleren Fehlers (1925) ; W. Johannsen,
Elemente der exakten Erblichkcitslehre ( s 1926) ; E.
Möller en E. Feichtinger, Der Feldversuch in der Praxis
(1929) ; R. A. Fisher, Statistical Methods door Research
Workers ( 4 1932). Dumon.
Proefkuil , > Ontsluiting.
Proefondervindelijke zielkunde, ander
woord voor experimenteele > psychologie.
Proeforder (handelseco n.), een kleine
207
Proefpersoon — Professorenroman
208
bestelling, welke gedaan wordt, wanneer een monster
geen voldoend idee geeft van de kwaliteit.
Proefpersoon, l°bij psychologische
proeven de persoon, wiens reactie op een gegeven prik-
kel door den proefleider geobserveerd wordt. De reactie
kan bestaan uit macroscopische (met het bloote oog
waarneembare) of microscopische (met behulp van in-
strumenten te registreeren) bewegingen, zooals ge-
baren, mimiek, geluidstrillingen, klierafscheidingen
enz., of ook bij een te voren overeengekomen opdracht
uit een in woorden uitgedrukt relaas van datgene,
wat de p. ondervonden heeft (introspectieve proe-
ven). t?. d. Veldt.
2° (P h i 1 o 1.) » Sujet.
Proefstation, ■> Landbouwproefstation.
Proef tuinwezcn. Ter bevordering van den
tuinbouw worden in speciaal daartoe door verschil-
lende vereen igingen, vaak met rijkssubsidie aange-
legde proeftuinen allerlei proeven genomen met be-
trekking tot het bemesten, het zaaien, kweeken enz.
van tuinbouwgewassen. De eerste proeftuin in Ned.
kwam 1860 te Deventer tot stand, gevolgd door een
pomologischen tuin te Boskoop en later door vele
andere. Men onderscheidt centrale proeftuinen, die
zich toeleggen op onderzoek ten behoeve van een ge-
heele streek, en locale tuinen, die zich beperken tot
demonstratie voor een kleiner gebied (bijvoorbeeld
gemeente).
Proeftijd, > Voorwaardelijke veroordeeling.
Proefvelden ten behoeve van den landbouw
zijn perceel en, waarop bepaalde cultuurgewassen wor-
den geteeld, veelal met steun der overheid. Doel is om
reeds in vooraanstaande vakkringen bekende betere
methoden van grondbewerking, bemesting, bestrijding
van schadelijke insecten en plantenziekten, en betere
cultuurvariëteiten ingang te doen vinden bij eenvoudige
land- of tuinbouwers, door daarvan de resultaten te
demonstreeren, in vergelijking met die van andere
methoden of variëteiten. In 1858 werd deze methode
door de Landhuishoudkundige School te Groningen
toegepast en in 1889 voor het eerst door het Rijk ge-
subsidieerd. Vgl. > Proefbedrijven.
Proelh (Roeraeensch: Prut), linkerzijrivier van
den Donau, ontspringt op den Kowerla in het N.O. der
Voudkarpaten (XIX 112 K 2-4), stroomt langs Kolo-
mya in Tsjecho-Slowakije en Czemowitz in Roemenië,
vormt met een diep ingesneden, breed en moerassig dal
de grens tusschen Moldavië en Bessarabiö en mondt
boven Reni in den Donau. De lengte bedraagt ca.
800 km, waarvan de laatste 600 km bevaarbaar-
zen. Hoek.
Proetkow, K o z j m a, Russisch satyrisch
dichter, die geleefd zou hebben van 1803-1863. In
werkelijkheid was P. pseudoniem van graaf Alexej
Konstantinowutsj Tolstoj (1817-1875), die onder den
naam van P. als een Russische Prudhomme zijn apho-
rismen publiceerde.
L i t. : v. Wijk, Russ. Letterkunde (1926) ; Brückner,
Russ. Literaturgeschichte (1919). v. Son.
Profec*t. Het w r oord profeet (Lat.: propheta, Gr.:
prophètès), is afgeleid van het Gr. woord prophèmi =
spreken in plaats van iemand. Een later afgeleide be-
teekenis is voorspellen. Ook het Hebr. woord nabi
heeft dezelfde beteekenis. In het O. T. wordt in oudere
boeken ook de benaming rohe of choze = ziener ge-
vonden.
In het algemeen is de p. iemand, die spreekt uit
naam van God, die optreedt als middelaar tusschen
God en de menschen. Verder laat de benaming veel-
vuldige nuanceering toe. Ook in de practijk beperkte
de werkzaamheid der p. zich niet tot het voorspellen
van de toekomst. Vanaf den tijd van Moses worden
talrijke personen in den Bijbel p. genoemd. Alleen de
zgn. Schriftprofeten hebben hun > profetieën te boek
gesteld. Vooral in tijden van verval traden de p. op
om het volk op te wekken tot beleving van het gods-
dienstig leven en tot trouw aan God. Sterk hebben zij
dikwijls hun stempel gedrukt op de geschiedenis van
Israël. Zelfs op politiek gebied is hun invloed dikwijls
groot geweest. In Israël traden ook veelvuldig valsche
p. op. Ook in het N. T. worden p. en ook profetessen
vermeld. Zij w^aren charismatisch begenadigden, die
de Apostelen hielpen bij de Evangelieprediking. Zie
de vlg. afleidingen van het woord profeet. C . Smits.
Iconographie. Afbeelding der p. is in de
Christel, kunst sedert de 4e eeuw door de neven -elkan-
der -stelling van O. en N. Testament zeer gebruikelijk.
Er is aanvankelijk geen streven tot individueele uit-
drukking: alle koppen zijn gelijk; lang onderkleed,
wijde mantel en sandalen, in de hand de Schriftrol.
Eerst sedert de 13e eeuw geeft men iederen p. zijn be-
paald karakter door spreukband met eigen naam of een
hem eigen voorzegging. Ze komen voor aan de portalen
der kerken, of op preekstoelen als voorbeeld voor de
predikanten. Voorbeelden: S. Marco te Venetië; Rei-
chenau; Palermo; Straatsburg; Reims e.a. (zie afb.
4 en 6 op de pl. t/o kol. 192 in dl. XII).
L i t. : K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst
(I 1926) ; L. Bréhier, L’art chrét. ( 2 1928) ; K. Smits,
lconogr. van de Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus.
Professie, in strikten zin: de gclofte-aflegging
door kloosterlingen; in ruimeren zin de geheele li-
turgische plechtigheid, waaronder iemand zich door
•> gelofte aan God toewijdt en, namens God, door de
Kerk (d.i. door een wettigen vertegenwoordiger van
haar, nl. bisschop of kloosteroverste) in den religi-
euzen staat w T ordt opgenomen (C.I.C. can. 487). Deze p.
moet steeds zijn die, w r elke in de constituties der
vsch. orden is voorgeschreven (C.I.C. can. 576 § 1)
Zij ontwikkelde zich rond de volgende reeds van
S. Benedictus herkomstige elementen, die thans echter
in de verschillende kloostergemeenschappen in, ten
deele, verschillende volgorde voorkomen: 1° inleidende
gebeden, 2° gelofte-aflegging: voorlezing der oorkonde,
die de eigenhandig geschreven en onderteekende gelof-
ten bevat en die daarna op het altaar wordt gelegd en
in de archieven bewaard (C.I.C. can. 576 § 2); hiervoor
of hierna zang van vers 116 van psalm 118; 3° zegen-
of wijdingsgebeden, door den overste uitgesproken; 4°
> inkleeding; 5° vredekus aan den nieuwen profes
door zijn medebroeders gegeven, ten teeken van zijn
opname in de gemeenschap.
L i t. : Casel, Die Mönchsweihe bei St. Benedikt (in :
Jahrb. f. Liturgie wissensch., 1925) ; Delatte, Commen-
taire s. 1. Régie de S. B. (1913) ; de Puniet, Le Pontifical
rom. (1931). Louwerse .
Professio fidci. Lat. uitdrukking voor > Ge-
loofsbelijdenis; in het bijzonder: p.f. Tridentina, de
in gevolge het Concilie van Trente door paus Tius IV
(1564) opgestelde en nog heden (met enkele, in 1877,
ingelaschte woorden, het Vaticaansche Concilie betref-
fend) door de Kerk officieel (vgl. C.I.C.) voorgeschre-
vene. Louwerse.
Professorcnroman is de vorm van historischen
roman, waarin de grondigheid der hist. documentatie
de scheppende verbeelding zoozeer overwoekert, dat
209
Professorenvertaling— Profetisme
210
men onder het lezen meer den indruk krijgt van geleerde
constructie dan van aesthetisch product. Voorbeelden:
de Oriëntaalsche romans van Van Limburg Brouwer
Sr. en Jr., de werken van Dahn, Ebers e.a. Baur.
Professorcnvcrtaling is een Katholieke Ned.
vertaling van alle boeken van het O. T., door profes-
soren der Utrechtsche kerkprovincie met medewerking
van pastoor Sloet bewerkt. Ze waren: dr. Brouwer, dr.
Jansen, P. L. Dessens, dr. van Zinnicq-Bergmann, J.
Schets, J. H. Drehmans, D. Sloet, prof. van Oers en
prof. Kabel. Begonnen in 1894, voltooid in 1910.
In 1933 verscheen een herdruk zonder eenige veran-
dering. De vert. is gebasseerd op den Vulgaattekst,
terwijl in de nota’s rekening wordt gehouden met den
oorspronkplijken tekst. C. Smits .
Profeten, ■> Profeet.
Profetengeschiedenis, een genre geschriften
in de literaturen van Java en Sumatra, waarin men de
geschiedenis van de mannen Gods, die aan Mohammed
voorafgegaan zijn, zooals Adam, Ibrahim (Abraham),
Joesoep (Joseph), Moesa (Mozes), Soelaiman (Salomon)
en Ngisa bin Mirjam (Jesus), beschreven vindt. De
verhalen, die in hoofdzaak op den Bijbel berusten,
doch in details daarvan aanzienlijk kunnen verschil-
len, zijn in de heele Mohamm. wereld populair, en
vooral is dat het geval met de geschiedenis van Joseph,
die in de 12e Soera van den Kor'an uitvoerig verteld
wordt. De Javaansche p. gaat onder den naam Tapel
Adam (Adam’s nazaten) of Anbijo (Kitab al-Anbija’,
Boek der Profeten); er zijn vsch. redacties bekend,
waarvan sommige zeer uitvoerig zijn. Berg.
Profeten-Ieerlingen en profetenscholen wor-
den in den Bijbel vermeld voor den tijd van Samuel,
Elias en Eliseus. Na den dood van deze laatste pro-
feten worden ze niet meer genoemd. Ze schijnen in een
soort gemeenschap samengeleefd te hebben. Onzeker is
of een profeet aan het hoofd stond. Bij velen hunner
was het profeteeren deelname aan de viering van den
cultus met gezang, muziek en dans. Profeteeren moet
dan genomen worden in den zin van Gods lof verkon-
digen. Onbeslist moet de vraag blijven, of zij onder
invloed stonden van een speciaal charisma. Een enkele
maal bediende een profeet zich van hen om een godde-
lijke opdracht te vervullen. Vgl. > Profetisme. C. Smits.
Profetie is in ruimeren zin de uitspraak
van een door God geïnspireerden > profeet, bijv. om-
trent Gods Wil, een droomuitleg, enz. Vgl. •> Profe-
tisme. In e n g e r e n en tegenwoordig meest ge-
bruikelijken zin is p. de voorspelling van iets, dat
toekomstig is en door geen natuurlijke kennis kan
achterhaald zijn.
A) Theologisch en apologetisch, a) Theologisch.
Het spreken namens God veronderstelt als voorafgaand
het meededen van de noodige kennis, wat uit twee
dingen bestaat: het instorten van ken beelden, hetzij
via de zintuigen door verschijningen (bijv. het „mene
tekel” van Daniël), hetzij via de verbeelding door
visioenen, dat dan in een droom of tijdens geestver-
voering geschiedt (bijv. de droomen van Pharao),
hetzij rechtstreeks in het verstand; en vervolgens het
doen beoordeelen van de«.e kenbeelden, wat het voor-
naamste is en alleen door den profeet zelf gebeurt
(bijv. Joseph voorspelt de toekomst door beoordeelen
van Pharao ’s droomen). Dit oordeel gaat zoowel over
de beteekenis der kenbeelden als over hun goddelijken
oorsprong. Hoewel God strikt genomen een volledig
begrip van al het mee te deelen aan den profeet zou
kunnen geven, zooals hij Hem ook zonder eenig begrip
zuiver als spreekbuis zou kunnen gebruiken, wordt
algemeen aangenomen, dat God Zijn profeet eenig,
schoon geen volkomen inzicht geeft in de te verkondi-
gen boodschap. De inhoud hiervan kan ofwel bestaan
uit dingen, die een mensch ook zonder bijzondere open-
baring kan kennen, bijv. de noodzakelijkheid der
bekeering, of uit zaken, die God alleen bekend zijn,
hetzij uit de bovennatuurlijke orde, als Gods wezen,
hetzij uit de natuurlijke, als toekomstige, niet door
nooclzakelijk werkende oorzaken teweeggebrachte,
gebeurtenissen of verborgen, zuiver innerlijke ge-
dachten en gevoelens.
Ofschoon vele profeten voor hun leven tot dit ambt
werden geroepen, spraken zij toch niet namens God
krachtens een blijvende hun gegeven gesteldheid, maar
krachtens een telkens voorbijgaande inwerking Gods,
zoodat ze niet naar believen konden profeteeren
(Eliseus en de Soenamitische vrouw).
b) Apolog. Indien iemand dingen uit de natuur-
lijkeorde meedeelt, die God alleen kan kennen, dan heeft
men een bovenmenschel ijkt* kennis, bijv. over toekom-
stige gebeurtenissen, waarvan men de juistheid metna-
tuurl. middelen kan controleeren; daarvoor is natuurlijk
vereischt, dat er een zekere en duidelijke voorzegging
wordt gedaan over onberekenbare zaken. In dat geval
is het zeker, dat God den profeet moet hebben bijge-
staan; en zoo staat deze wonderbare kennis gelijk met
wonderbare macht om teekenen en genezingen te doen.
Zoo heeft de p. apologetisch dezelfde bewijskracht en
moet behandeld worden als het > wonder.
L i t. : S. Thomas, Summa Theologica (II. II, 171-173);
v. Noort, De Vera Religione (69 vlg.) ; Garrigou-Lagrange
O.P., De Revelatione (cap. XX). Pauwels .
B) In de liturgie de lessen uit het Oude Testament,
die op Paaschzaterdag en Pinkstervigilie worden ge-
zongen vóór de wijding van de doopvont, alle gevolgd
door een gebed, sommige ook door een tractuszang.
Zij waren gekozen als voorafbeeldingen van het Doop-
sel en de Doopgenaden, om tot laatste voorbereiding
te dienen van hen, die het Doopsel gingen ont-
vangen. Louwerse .
Profetische boeken van de H. Schrift zijn van
het O. T. de geschriften der > profeten, die bewaard
gebleven zijn. Ze worden verdeeld in de geschriften
der groote en der kleine profeten. De vier of vijf
groote zijn: Isaïas, Jeremias en Baruch, Ezechiël, Da-
niël. De twaalf kleine: Osee, Joël, Amos, Abdias,
Jonas, Michaeas, Nahum, Habacuc, Sophonias, Ag-
gaeus, Zacharias, Malachias. Uitgezonderd Jonas be-
vatten ze w T at de profeten aan Israël verkondigd heb-
ben. De Joodsche canon telt ook de geschiedkundige
boeken van vóór de ballingschap (Josue tot en met de
boeken der koningen) bij de prof. b. Het ccnigc p. b.
van het N. T. is de Apocalyps van Joannes. C. Smits.
Profetisme van Israël, Het profetisme, zooals
het bij het Israëlietische volk wordt aangetroffen, is
iets eigens. Het veronderstelt een bijzondere roeping
van God tot het ambt. Feitelijk geschiedde deze roeping
op verschillende manieren. Eveneens kon het ambt
tijdelijk zijn of het geheele leven duren. Bij zijn arbeid
als profeet stond de geroepene onder bijz. leiding van
God. Evenals eenige eigenschappen aanwezig moesten
zijn om door God geroepen te wmrden tot het profeten-
ambt, waren er ook ken teekenen, waaraan de ware
profeet van den valschen te onderscheiden was. Van
rationalistische zijde zijn vsch. verklaringen gegeven
om het p. te verklaren, o.a. nationaal enthousiasme,
bedrog, geheimzinnige zielskrachten, pathologische
211
Profiel— Progressie
212
aanleg, enz. Deze verklaringen zijn onvoldoende. Ook
is gewezen op gelijkende vormen in andere godsdien-
sten. Deze laatste staan alle min of meer in verbin-
ding met de > waarzeggerij. De eigenaardige vorm
van liet Israëlietisch p. wordt nergens gevonden.
L i t. : M. A. van den Oudenrijn, De prophetiae
charismate in populo israelitieo libri quatuor (Rome
1926). C. Smits .
Profiel, eigenlijk: teekening * van een voorwerp
van ter zijde. Verder: verticale doorsnede in de lengte
of in de breedte. Zoo verstaar, men in de geologie
onder p. een doorsnede door de aardkorst. E*m n a-
t ii u r 1 ij k p. vindt men in ontsluitingen (alleen in
bergachtig terrein over eenisre hoogte van beteekenis)
of uit boringen. Door combinatie van talrijke kleinere
p. komt men tot een normaal prufiol, dat
de volgorde der lagen in een bepaald gebied weergeeft.
Ten slotte kan men door verdergaande vergelijking een
ideaalprofiel opstellen. Een p. geeft verder
inzicht in de ligging der lagen, de tectoniek, is zelfs
onmisbaar om deze uit de geologische kaart af te lei-
den. liet verloop der oppervlakte in het p. wordt in
de georaorphologie gebruikt om inzicht te krijgen in
terrassen enz. J on 9 •
Voor profiel van vrije ruimte (tech-
niek), zie * Omgrenzingsprofiel.
In de bouwk. is p. de doorsnede-vorm van een lijst-
werk. Het p. is mede typeerend voor den bouwstijl.
Een goed p. brengt de functie van het betreffende
bouwdeel tot uitdrukking; het getuigt van een dragen,
binden of bekronen.
De Oude Egyptenaren profileerden zeer spaarzaam,
de Grieken veel meer. Hun profileering was uiterst
verfijnd, de afmetingen stonden in een vaste verhou-
ding tot die van het geheele bouwwerk; vul. de hori-
zontale bouwelementen (zuilbasis en kapiteel,
hoofdgestel en vooral de afsluitende kroonlijst) hadden
een p. Bij de Romeinen vergroofde het Gr. voorbeeld
en ging de zuiverheid bij de toepassing teloor.
In de Gotiek getuigde het profileeren van een geheel
anderen grondslag: toen werden juist de verticale,
opstrevende elementen krachtig geprofileerd; men den-
ke aan de (bundel)pijlers, de gewelfribben, de tra-
ceeringen in de glas- in -loodramen. De horizontale
lijnen "werden slechts zwak gemarkeerd. Van een vaste
verhouding tusschen de p. -af metingen en de grootte
van de gebouwen was geen sprake meer. De Renais-
sance baseerde zich meer op de Romeinen dan op de
Grieken; de Barok eveneens, doch deze bouwstijl ont-
wikkelde een eigen, zeer expressieve profileerings-
kunst, die getuigde voor een diep begrip van het wezen
van het profiel.
De moderne architectuur wordt gekenmerkt door
een opzettelijk weglaten van elk p., als reactie tegen
de dikwijls begriplooze toepassing in de > neostijlen.
In de meubelkunst vindt het p. overeenkomstig
toepassing als in de bouwkunst; technisch wordt het
door schaven verkregen, het kan dientengevolge alleen
goed in de langsrichting van het hout worden aange-
bracht. *>• Embden.
Profiel ijzer noemt men al het staafijzer, waarvan
de loodrechte doorsnede niet rond, niet vierkant of
niet rechthoekig is. Materiaal: smeedbaar ijzer: vloei-
ijzer of vloeistaal. Fabricage uitsluitend als walspro-
duct. Van de meest gebruikelijke dwarsdoorsneden zijn
de afmetingen genormaliseerd. Eenige veel voorko-
mende p.: gelijk en ongelijkzijdig hoekijzer; T-ijzer;
U-, goot- of kanaalijzer; dubbel T- of I-ijzer; Z-ijzer;
Differdinger I-Grey p. met breede flensen. Meer spe-
ciaal voor scheepsbouw: kraal- of bulbijzer; kraal-
hoekijzer; kraal T-ijzer. Een afzonderlijke groep vormt
het rail-p. Beijnes.
Proficlziiiger, vaartuig, dat dient voor het zui-
gen van zand en slib. De vorm van het schip komt
overeen met de -> baggermolens. De zuigbuis heeft
onder de waterlijn aansluiting met de zuigleHing naar
de zandpomp in de machinekamer. Deze zandpomp
perst de gezogen massa in de langszij liggende bakken
of op den wal. De verankering en wijze van voortbe-
weging is dezelfde als bij de baggermolens.
L i t. : > Baggermolens.
Profil ti, Ned. journaalfilmondememing, in tijds-
orde de tweede in Ned. na > Polygoon. P. is gevestigd
in Den Haag en distribueert sinds 1938 ook een Indisch
journaal.
Profondcvillc, gem. in de prov. Namen (XVIII
240 C 2-3), aan de Maas; ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.);
opp. 707 ha; landbouw; steen-, kalk- en marmergroe-
ven. Merkwaardige rotsketenen.
Pro forma (Lat.) = voor den vorm, schijn,
uiterlijkheid; om aan een (formeel) wetsartikel te
voldoen.
Prognaath noemt men menschenschedels, waar-
bij dc kaken of tanden schuin naar voren uitsteken.
Prognose, het voorzeggen van het ziekteverloop.
Dit is pas mogelijk, als men den juisten aard der ziekte
kent.
Programmamuziek is in tegenstelling tot
> absolute muziek gebonden aan voorstellingen van
buiten-muzikalen aard, die in den vorm van een
programma aan de compositie kimnen worden toege-
voegd. Men onderscheidt psychische en realistische p.,
welke laatste zich vooral op het gebied van de klank-
nabootsing beweegt. Bekend is Beethoven 's bijschrift
bij zijn Pastorale-symphonie: „Mehr Ausdruck der
Empfindung als Maïerei”. P. heeft altijd bestaan; het
nabootsen van klokken en vogels bii de vocale compo-
nisten der 15e en 16e e. hoort er evenzeer bij als de
Biblische Historiën van Kuhnau (1700), en Sinfonie
fantastique van Berlioz en de symphonische gedichten
van Liszt en Strauss.
L i t. : O. Klauwell, Gesch. der Programm-musik
(1920) ; K. Schubert, Die P. (1933). Reeser.
Progressie (Lat. progressio) = voortschrijding.
1 ° Voor p. in de muziek, zie > Sequens.
2° In de ziekteleer is p. de uitdrukking voor
het voortschrijden van het ziekteproces en van de
ziekteverschijnselen .
3° Leer van definanciën. a) Inlei-
ding. Gelijkmatigheid van druk van belastingen kan
niet worden verkregen, indien een gelijk percentage
van alle inkomens zou worden geheven. In het alge-
meen kan men immers zeggen, dat elke toeneming van
het inkomen voor den bezitter minder beteekenis
heeft. Boven het minimum bedrag, noodig voor nood-
zakelijk levensonderhoud, daalt de nuttigheidscurve
van het inkomen in het algemeen eerst zeer geleidelijk,
daarna sneller. Uiteraard is dit bij alle individuen ver-
schillend. Hierop is de leer van de p. gebaseerd. De
overheid mag van de hoogere toenemingen een hooger
percentage voor belasting afnemen; zii bewerkt zoo-
doende, dat de belasting gelijkmatig drukt. De grenzen
van de p. zijn zeer moeilijk aanwijsbaar; uiteraard mag
nooit 100 % van een toeneming woorden belast. Om
practische en psychologische redenen ligt het maxi-
mum veel lager dan 100 %.
213
Progressief stelsel — Projectie
214
In de leer van de p. worden een drietal theorieën
onderscheiden: o.a. de leer van de gelijke genotsoffers,
de theorie van het geringste offer (Edgeworth en
Marshall) en de theorie, houdende dat een in-gelijke-
mate-drukken slechts wordt verkregen, in dien de
verhouding tusschen het genot, dat men ten gevolge
van de belastingheffing moet missen eenerzijds, en
het totaal-genot vóór de belastingheffing anderzijds bij
iedereen hetzelfde is. Deze derde theorie is thans vrij-
wel de gangbare.
L i t. : o.a. Cohen Staart, Bijdr. tot de theorie der
progressieve inkomstenbel. (1889) ; Bordewijk, De
theorie der belastingen (1931) ; Marshall. National taxa-
tion after the war (1917) ; Edgeworth. Papers relating to
political economy (III 1925) ; van Gijn, De alg. beginselen
voor de heffing van belastingen (1929) ; verder de vsch.
handb. over de leer der financiën. M. Smeets.
b) Ned. belastingrecht. Progressieve
heffingen komen voor in de inkomsten-, gemeente-
fonds- en verdedigingsbelasting, in de successie- en
schenkingsbelasting, alsmede in de personeele be-
lasting en in feite ten deele in de omzetbelasting (tabel
A, bevattende de zgn. weeldegoederen). M . Smeets .
c) Belg. belastingrecht. De Belg.
rechtstreeksche belastingen, die een progressief ka-
rakter hebben, zijn: de bedrijfsbelasting en de aanvul-
lende personeele belasting; ook de tijdelijke nationale
crisisbijdrage. De onrechtstreeksche belastingen met
progressief karakter zijn: de successierechten; de regi-
stratierechten op de oprichtingsakten van vreemde
vennootschappen, die in België een zetel of een bijhuis
hebben; de registratierechten op de protesten; en
zekere zegelrechten, bekend onder den naam van
klimmende of gegradueerde rechten. Rondou.
Progressief stelsel, > Iersch stelsel; Ge-
vangeniswezen.
Progressieve kosten (handelsecon.)
zijn die kosten, welke bij een productie-vermeerdering
sterker toenemen dan de voortbrenging zelf. P. k.
ontstaan vooral, wanneer het bedrijf boven zijn nor-
male capaciteit wordt belast. Voorbeelden van p. k.
zijn o.a. de loonen, wanneer in overwerk moet worden
gewerkt; onderhoud en reparatie, wanneer er door
overmatige bezetting geen tijd en gelegenheid is, om
regelmatig de machines na tè zien.
In een eenigszins anderen zin wordt het begrip
ontmoet in de wet van de afnemende meeropbrengst.
Het geldt dan meer algemeen en blijvend, en beteekent
dat bij een gegeven econ. en techn. ontwikkeling over-
matige expansie leidt tot een verhooging der kosten
per eenheid. C. Janssens.
Progressieve ontwikkeling ofanagenese
(b i o 1.) is de positieve, voortschrijdende ontwikkeling
of specialisatie van een orgaan.
Progresso, uitvoerhaven van den Mexieaanschen
staat Merida (XVII 608 A/B 1); circa 10000 inwo-
ners.
Prohészka, 0 1 1 o k & r, Hong. bisschop en kansel-
redenaar. * 10 Oct. 1858 te Neutra, f 2 April 1927
te Boedapest. Hij richtte zich vooral tot de Hong.
intellectueelen om ze tot het Kath. geloof terug
te brengen en paste het beginsel toe: godsdienstzin
en hoogere cultuur zijn innig verbonden. Ook was
hij de bezieler van de opkomende Christelijke arbei-
dersbeweging. Zijn proza is ware lyriek. Hij stierf op
den kansel van de universiteitskerk te Boedapest.
Voorn, werken: Gott und die Welt (1893);
Erde u. Ilimmel (1902); Die triumpbierende Weltan-
schauung (1903) ; Belrachtungen über das Evangelium
(1909). — U i t g. d. Schultz (25 dln., met biogr.). —
Lit. : Brisits, Prohaszka-studien (1927). A. C ar dijn.
Prohibitieve rechten, invoerrechten, welke
zoo hoog zijn, dat invoer practisch onmogelijk is. De
binnenlandsche producent verkrijgt dan een monopo-
listische positie.
Prohibitionisme, stelsel van drankwetgeving
door prohibitie of totaal staatsverbod van alcohol-
houdende dranken. Zie > Alcoholverbod.
Projectie. 1° (Meet k.) In de planimetrie en
de stereometrie
wordt de ortho-
gonale (parallel)
projectie meestal
kortweg p. ge-
noemd. In een
plat vlak is de
projectie van
een punt P op
een lijn 1 het
voetpunt P' van
de loodlijn uit
P op 1 neergelaten; de projectie van het lijnstuk PQ is
het lijnstuk F'Q' (fig. 1). Zie verder > Parallelprojectie.
In de beschrijvende meetkunde worden methoden
ontwikkeld om figuren in de ruimte af te beelden op een
plat vlak, de zgn. projectiemethoden. De meest alge-
meene is de centrale projectie. Men gebmikt
hierbij (fig. 2) een vast vlak r, projectievlak of tafe-
reel, en een vast
punt C, centrum
van projectie. De
plaats van C
wordt bepaald
door den distan-
tiecirkel (fig. 3),
die de orthogona-
le projectie Cj van
C op t tot mid-
delpunt en de
distantie, den af-
stand a van C tot
t, tot straal heeft.
De projectie van
een punt P is het
snijpunt P' van
den projecteerenden straal CP met z. Een figuur pro-
jecteert men door haar punten te projecteeren. De
projectie van een rechte 1, die niet door C gaat, is
een rechte 1'. Daar 1 door 1' nog niet bepaald is,
geeft men als 1 niet evenwijdig met z loopt, op 1'
twee punten aan, nl. het doorgangspunt D (snijpunt
215
Pro j ectief — Pro j ectiel
216
van 1 met z) en het vluchtpunt V' (snijpunt van een
rechte door C, evenwijdig aan 1, met t). Een plat vlak
a wordt bepaald door zijn doorgang d (snijlijn met z)
en zijn vluchtlijn V' (snijlijn van een vlak door C,
evenwijdig aan a, met t).
Andere in gebruik zijnde projectiemethoden zijn de
> perspectief, de orthogonale en scheeve > parallel -
projectie en de orthogonale en scheeve > axonometrie.
L i t. : > Beschrijvende meetkunde. v. Kol.
2° In de cartographie onderscheidt men
conventioneele projecties, namelijk
die langs graphischen of arithmetischen weg zijn afge-
leid, tegenover andere p., die althans ten deele langs
projectieven weg uit den bol zijn ontstaan.
Eenerzijds moet men tot de conv. p. rekenen een
aantal gewijzigde >C5 T linder- of > kegelpvojecties, ont-
staan voordat de theorie der bij de afbeelding op-
tredende vervormingen geheel ontwikkeld was, en die
slechts schijnbaar een betere afbeelding geven dan de
eenvoudige cylinder- en kegel projecties. Hiertoe be-
hooren de onechte kegelprojectie van > Bonne en de
onechte cylinderprojectie van > Mercator en Sanson
(zie sub > Flamsteed).
Verder moet tot de conv.p. worden gerekend een
aantal ontwerpen, die zich ten doel stellen de geheele
aarde in een plat vlak af te beelden (plani-
s p h e e r) en hetzij graphisch hetzij langs arith-
metischen w T eg zijn afgeleid: bijv. de cirkelnetkaarten
van Lambert en van v. d. > Grinten, de hartvormige p.
van Stab en Werner (grensgeval van p. van Bonne),
de p. van > Babinet (Mollweide). Hetzelfde kan ook
bereikt worden door afleiding van de azimuthale
projecties: de planispheer van Hammer. Ten slotte
zijn als bijz. kaarten nog te noemen de Amer. poly-
conische p., de > globulairprojectie en de Pruisische
polyederprojectie.
Lit. : Groll, Kartenkunde (I 2 1922 , 72 vlg.). Jong.
3° In de n a t u u r k. is p. het op een scherm
ontwerpen van een reëel, vergroot beeld van een daar-
toe geschikt, doorzichtig (diascoop) of ondoorzichtig
(episcoop) voorwerp, dat met een sterke lichtbron
verlicht wordt. Voor het projecteeren van zeer kleine
voorwerpen dient de methode der > microprojectie.
Het gebruikte instrument, het projectietoestel, be-
staat in hoofdzaak uit lichtbron, > condensorlens en
projectielens. Ook het toestel, waarmee een film ge-
reproduceerd wordt, realiseert in principe een pro-
jectie van de kleine filmbeelden. Rekveld.
4° In de psychiatrie verstaat men onder
projectie een geestelijk verschijnsel, w r aarbij nei-
gingen of gevoelens, die in den persoon zelf bestaan,
onbewust verschoven worden in andere personen of
zaken. Als bijv. iemand een ander haat, kan bij hem
het gevoel ontstaan, dat de ander hem haat. Zooweel
in het. normale als in het neurotische en psychotische
geestesleven speelt de p. een groote rol; bij sommige
gevallen van -> paranoia en •> hallucinaties is de p.
een fundamenteel verschijnsel. v. d. Sterren.
Projectief (meet k.). Een projectieve betrek-
king of proj. verwantschap of projectiviteit tusschen
twee pun ten reeksen 1 en V beslaat hierin, dat aan elk
punt A van 1 één punt A' van 1' is toegevoegd en aan elk
punt A' één punt A; A, B, C.. . . en A', B',C'. . . .
zijn dan proj. puntenreeksen. > Perspectief. Een proj.
betrekking tusschen twee stralen waaiers brengt een
> kegelsnede voort, d.w.z. de meetk. plaats van de
snijpunten der aan elkaar toegevoegde stralen is een
kegelsnede. Teeken voor projectief: 7V-
Ook tusschen twee vlakken en in de ruimte kunnen
projectieve betrekkingen gedefinieerd worden (>
collineatic, > correlatie, > pool verwantschap, > nul-
stelsel). Door zoo’n betrekking wordt elke fig. in
een andere fig. omgezet of getransformeerd (pro-
jectieve transformatie). Eigenschappen van fig., w T elke
bij projectieve transformaties behouden blijven,
worden projectieve eigenschappen
genoemd (bijv. de stelling van •> Pascal). Zulke
eigenschappen wmrden bestudeerd in de projec-
tieve meetkunde.
Lit.: Hk. de Vries, Bekn. Leerb. der Proj. Meetk.
( 1923 ). v. Kol.
Projectiel (k r ij g s k.), voorwerp, dat door
mechanische of scheikundige krachten wordt voortge-
worpen. Bij de blijden, katapulten enz. geschiedde dit
door mechanische krachten, bij moderne vuurwapenen
spelen scheikundige krachten een rol. Tot de invoering
van het getrokken geschut (1858) w^aren de p. bolvor-
mig, daarna cylindro-ogivaal; tijdens den Wereldoor-
log zijn kleine wijzigingen in den vorm aangebracht,
o.a. is het p. slanker gemaakt en de achterkant afge-
schuind om den luchttegenstand beter te overwinnen.
De oudere p. waren ong. 2-3 kalibers (d.w.z. 2-3 maal
zoo groot als de doorsnede van het p.) lang, de beschrij-
vende lijn van den kop had een straal van 2-3 kalibers,
de moderne p. zijn max. 5 kalibers lang, de straal van
het ogief bedraagt tot 8 kalibers. Achter het ogief
bevindt zich de centreering, d.i. een kleine verdik-
king van het cylindrisch gedeelte om het p. in het vuur-
wapen te centreeren. Achter aan het p. bevinden zich
één of meer koperen banden, waarin de trekken van
het vuurwapen groeven snijden om aan het p. de ver-
eischte rotatie te geven ter stabiliseering in de baan en
tevens dienen zij voor gasafsluiting. Men onderscheidt
> granaten, > granaatkartetsen en -> brisant-granaat-
kartetsen.
Het uit den Wereldoorlog bekende Parijskanon ver-
schoot op een afstand van ruim 100 km projectielen,
w’aar de trekken tevoren op het cylindrisch gedeelte
waren aangebracht.
Lichtprojectielen zijn gevuld met één
217
Projectieplaatje — Proletariaat
218
of meer verïichtingspatronen, die met een valscherm
zijn verbonden. Het projectiel is voorzien van een
tijdbuis; bij het springen komen de lichtpatronen
vrij, beginnen te branden en door middel van het
valscherm daalt het licht langzaam. Zie verder ook
de artikelen > Lichtgevende munitie; Eenheids-
projectiel. Nijhoff.
Projectieplaatje, -> Diapositief.
Projectiestelling (meet k.) houdt in, dat in
driehoek ABC geldt a 2 = b 2 + c 2 ± 2bp, waarin p de
projectie van de zijde c op de zijde b is; het plusteeken
geldt, als hoek A stomp, en het minteeken, als deze
schern is.
Projectieve eigenschappen, -> Projectief.
Projectieve meetkunde bestudeert die eigen-
schappen der figuren, welke behouden blijven bij een
projectieve transformatie (■> Projectief).
L i t. : Hk. de Vries, Beknopt Leerboek der Proj.
Meetkunde (1923); Th. Reye, Die Geometrie der Lage
(I 5 1909, II *1907, III 4 1910). v. Kol
Projcctiviteit, > Projectief.
Project-methode. Deze manier van onderwijs-
geven, Amerikaansch van oorsprong, maar (vroeger) in
Sowjet-Rusland het radicaalst doorgevoerd, is, evenals
het Duitsche > Gesamtunterricht en de meth. der >
belangstellingscentra van Decroly, een vorm van >
concentratie, echter zoo, dat de leervakken hun zelf-
standigheid verliezen: niet in leervakken dus, maar in
stofcomplexen of projects (project = vooraf
beraamd onderwerp) wordt de leerstof in de school ge-
bracht en dan, in klas en werklokaal, door onderwij-
zers en leerlingen, in > arbeidsgemeenschappen ver-
eenigd, aan alle zijden bekeken en op alle mogelijke
manieren bestudeerd, behandeld en verwerkt. Zulke
projects of stofgeheelen zijn bijv. : het bouwen van een
huis; de bewerking van den grond; de kleeding; de
zon; een reis om de wereld; Kersttijd. In Amerika
is alle onderwijs bij deze methode op stoffelijken voor-
uitgang en welvaart, in Rusland werd het bovendien
op commun. partijbelangen gericht. In Christelijken
zin toegepast, heeft het complex -onderwijs stellig iets
goeds, maar het schijnt niet aan te bevelen, aan lezen,
schrijven, rekenen reeds van den beginne af hun zelf-
standigheid als leervak te ontnemen. Rombouts.
L i t. : J. A. StevenBon, The project method of tea-
ching (1921) ; P. A. Diels, Op paedag. verkenning (1927).
Pro Juventute, neutrale vereeniging voor be-
strijding der jeugdcriminaliteit, bestudeering van toe-
standen en vraagstukken, duurzame verzorging van
crimineele en verwaarloosde kinderen, voorlichting
der rechterlijke macht, rechtsbijstand, patronaat.
Werkt zoowel voor jongens als meisjes van alle ge-
zindten. Bestaat in vrijwel alle arrondissementen van
Ned. De eerste vereeniging is gesticht door prof. Van
Hamel in 1905; sedert 1928 federatieve samenwerking.
Heeft in haar dienst de ambtenaren voor de Kinder-
wetten. > Kinderbescherming. B. Smeets .
Prokletije-gebergte, > Noord-Albaneesche
Alpen.
Prokoüew, Serge j Serge jewitsj,
pianist en componist. * 23 April 1891 op het landgoed
Sonsowka (gouv. Jekaterinoslaw). Leerling van het
conservatorium te Petrogad (Liadow, Rimskij-Korsa-
kow). Een der belangrijkste moderne componisten.
Zijn muziek is a-romantisch en soms barbaarsch -getint.
Werken: 3 pianoconcerten ; 5 pianosonaten ;
vioolconcert op. 19 ; 2 symphonieën ; Scythische Suite op.
20 ; balletten ; 4 opera’s.
Prokop de Jongere, Hussietenleider, f 30 Mei
1434. Afgevallen priester, die evenals P. de Oudere
tot de radicale Taborieten behoorde, maar zich na
Zizka’s dood van hen afscheidde. Hij sneuvelde in den
slag bij Lipan.
Prolaps (genees k.), > Verzakking.
Prolatio, begrip, dat in de mensurale muziek de
betrekkelijke waarde der noten bepaalt. Naargelang
. kunnen de brevis en de semibrevis een notenwaarde
rijgen, die overeenstemt met die van onze huidige
9 In 8 In 8 1* of 2 / 4 maten. Men onderscheidt p. major
(q — J J J) en p. minor ( ^ =J J) Lenaerts.
Prolepsis (< Gr. pro = tevoren; lambanein =
nemen), in de stijlleer een logisch te vroeg plaatsen van
een woord of zinsdeel. Bij zinconstructie, bijv.: Wie
denk je dat er is ? Bij plaatsing van adjectief of parti-
cipium, dat eigenlijk een gevolg te vroeg noemt, bijv.:
warm water opzetten; Vondel: Emmamiel, wiens over-
streepte borst / Met roeden wiert gegeeselt en ge-
dorscht. v. d. Eerenbeemt.
Prol es, A n d r e a s, Augustijn. * 1429 te Dres-
den, f 1503 te Kulmbach. Groot ijveraar voor de Sak-
sische Congregatie: een vereeniging van Augustijnen-
kloosters, die zich ter wille eener strengere observan-
tie van de zgn. conventualen hadden afgescheiden.
Hij zelf was hiervoor van 1460 tot 1503 bijna onaf-
gebroken vicaris -generaal. De Augustijnen van Haar-
lem en Enkhuizen behoorden eenigen tijd tot deze
congregatie.
L i t. : Ossinger, Bibl. Aug. (Ingolstadt 1768) ; F. X.
Duynstee O.E.S.A., Maarten Luther in de kritiek (1927) ;
Lex. Theol. Kirche (VIII). Claesen.
Proletariaat (<(Lat. proletarius, ( proles =
kroost, nageslacht), wel te onderscheiden van >
pauperisme, letterlijk: de klasse dergenen, die alleen
maar goed zijn om kinderen te krijgen en van den aard-
schen welstand precies genoeg daarvoor mogen hebben.
Tegenwoordig verstaat men eronder de groote maat-
schappelijke groepen, wier eerste kemmerk is: b e-
staansonzekerheid (in dien zin spreekt
men bijv. ook van intellectueel p.), omdat den prole-
tariër, ook al heeft hij werk en zelfs een voldoende
inkomen voor zijn eigen behoeften en die van zijn gezin,
geen gelegenheid gegeven wordt om door sparen te
komen tot de vorming van een bescheiden eigendom-
metje; zoodoende hangt zijn bestaan alleen af van
werkgelegenheid ; en ook voor zijn kinderen ziet de
proletariër geen betere toekomst dan zijn eigen le-
vensomstandigheden. Het p. krijgt daarmee een min
of meer erfelijk karakter. De groote steden zijn ten
gevolge van den „trek naar de stad” haarden van
proletariërs geworden, ofschoon volgens Quadragesimo
Anno het p. ook ten platten lande voorkomt. Het begrip
heeft dus wel een andere beteekenis dan in den Romein -
schen tijd, toen er alleen onder verstaan werden zij,
die beneden de onderste belastinggrens vielen en daar-
219
Proletariërs aller landen vereenigt U! — Promotie
220
mee tevens aanvankelijk ook geen soldaat konden
worden.
Sinds Marx heeft het woord p. een bijbeteekenis ge-
kregen, die terug te brengen is op de bestaansonzeker-
heid, en wel is het nu de klasse, die door haar
economisch zwakke positie op de arbeidsmarkt immer
het onderspit delft tegen de kapitalistische onder-
nemers. Zoo zien we uit dit begrip p. den klassenstrijd
groeien. Sinds het > Communistische Manifest de
proletariërs aller landen uitnoodigde, zich te vereeni-
gen, is het socialisme gaan strijden voor de verheffing
van het p. door te streven naar afschaffing van den ■>
privaateigendom der productiemiddelen, om deze in
handen van de gemeenschap te brengen. Het com-
munisme daarentegen zoekt deze verheffing in de
dictatuur van hot p. (Leninisme) als orgaan van het
openbaar gezag. Dit is zuiver klasse-absolutisme, dat
zich uit in alg. onteigening ten bate van één klasse,
die der proletariërs, en in een volkomen rechteloosheid
der bourgeois, koelakken en andere niet-proletariërs.
Geheel anders de leer der Kerk, zooals die met name in
Quadr. Anno te vinden is. De paus wijst op de tegen-
stelling: „enkele rijken” naast de „ontzaglijke massa
proletariërs” en wil een betere goederenverdeeling door
„passende en krachtdadige maatregelen” (we denken
aan onteigening der latifundia, een behoorlijke loon-
politiek in een geordend bedrijf), om zoodoende een
einde te maken aan de maatschappelijke ontworteling,
die het p. is. Spaarzaamheid en zóó bevrijding van de
als een looden last drukkende besta ansonzekerheid,
zorg voor de toekomst. Dit klopt wonderwel met de
eigendomsleer van Aristoteles, St. Thomas en Leo
XIII. „Wie niet uit alle krachten meewerkt aan de ver-
lossing uit het p. (•> deproletarisatie), veroorzaakt de
vernietiging der samenleving door omwentelende
krachten.” Dit is inderdaad de redding van het p., dat
door geen > N.E.P. of jarenplannen uit zijn bestaans-
onzekerheid zal worden verlost, maar uitsluitend door
de leer des Evangelies, mits deze verstaan wordt door
ieder, wien het aangaat. Keulemans.
L i t. : Quadragesimo Anno en commentaren.
Proletariërs aller landen vereenigt U!,
slotzin (Duitsch) van het > Communistische Manifest.
Proli, P i c t e r, Ned. bankier. * 22 Sept. 1671
te Cöme (Italië), f 30 Juni 1733. P. behoorde tot een
Ital. geslacht. Hij verliet Milaan in 1684, vestigde zich
in de Nederlanden, en stichtte er het beroemde ban-
kiershuis de Ih-oli te Antwerpen, dat haast de functie
van staatsbank vervulde. Hij ontwierp het plan van
de beroemde Compagnie van > Oostende. Alhoewel P.
betrokken was in minder zuivere ondernemingen (slaan
van valsche Fransche munt), werd hij door keizer
Karei VI in den adelstand verheven. Zijn zonen
werden in het bestuur der Oostenrijksche Nederlanden
opgenomen.
Prolongatie is de ter effectenbeurze van Amster-
dam meest in gebruik zijnde wijze van geldleening tegen
onderpand van effecten. Het kenmerkende voor het p.-
contract of de p.-akte, zooals deze is vastgesteld inge-
volge art. 2 lid 2 der Beurswet 1914 en het Reglement
van de Ver. v. d. Effectenhandel te Amsterdam, is, dat
het geld wordt verstrekt voor één maand vast, wat den
geldgever betreft, terwijl de geldnemer binnen deze
maand het geld eiken dag kan teruggeven. De in onder-
pand gegeven effecten moeten een hoogere beurs-
waarde (surplus) vertegenwoordigen dan de geleende
som bedraagt. Dit vereischte surplus pleegt in procen-
ten van het geleende bedrag te worden uitgedrukt. De
geldgever heeft volgens de p.-akte het recht tot herbe-
leening der in onderpand genomen stukken. Huysmans.
L i t. : W. M. J. v. Lutterveld, Effecten (1933).
In België wordt het p. -contract ter effecten-
beurze altijd afgesloten voor een halve maand, vasten
termijn voor beide partijen. De in onderpand gegeven
effecten moeten een surplus van 25 % vertegenwoor-
digen op de geleende som. Her beleen ing der in
onderpand ontvangen effecten is practisch uitge-
sloten. J . C ar dijn.
Proloog (< Gr. prologos = voorrede), in de Oud-
Grieksche tragedie de eerste spreekscène, vóór het
eerste > stasimon, veelal de > expositie bevattend.
Later inleidende toespraak van den proloogzegger tot
de toeschouwers van een drama (middeleeuwsch drama;
ook nu nog wel, bijv. A. Laudy, Paradijsvloek), ofwel
vervangen door het voorspel, bijv. Goethe, Faust,
Prolog im Himmel. v. d. Eereribeemt.
Promammalia ofoerzoogdieren, naam
door Haeckel gegeven aan een hypothetische fossiele
diergroep, waarvan alle zoogdieren zouden afstammen.
Promenadedek, hoog gelegen dek op passa-
giersschepen, zooveel mogelijk ruimte biedend voor
verblijf van passagiers aan dek.
Promesse, een verhandelbaar papier, waarin de
onderteekenaar zich verbindt tot betaling van de erin
uitgedrukte som, hetzij aan de order van een bepaald
persoon, hetzij aan toonder. Volgens Ned. W. v. K.
art. 229c vlg. moet de p. aan toonder de juiste dag-
teekening der oorspr. uitgifte bevatten en de houder
moet binnen drie dagen na de overname van het papier,
maar in ieder geval binnen drie dagen na den dag,
die in de p. voor de betaling is aangegeven, voldoening
vorderen. De p. verjaart met 6 maanden. Ariëns.
In het Belg. recht wordt de p. niet speciaal
behandeld. Zij vindt haar behandeling in de wetgeving
op den wisselbrief en op het orderbriefje (wet van 20
Mei 1872, gewijzigd door de wetten van 10 Juli 1 Q 77
en van 19 April 1924, alsook door die van 31 Dec.
1 933 tot ratificeering van de internationale Conventie
van Genève van 7 Juni 1930 over de eenmaking van
het wisselrecht), alsook in de wetgeving op de chèques en
andere betaalbrief jes (wet 20 Juni 1873, aangev. door de
wet van 31 Mei 1919). » Chèque; Wissel. Rondou .
Promcssecrcdict, credietverleening in den
vorm van disconteering. De geldgever (als regel een
bank) disconteert van den geldnemer een door dezen
onder teekende * promesse, gesteld aan de order van
den geldgever. Zie > Disconto. Voor crediet-
promesse, zie > Crediet.
Promctheus (Gr., = hij, die vooruitdenkt) (G r.
m y t h.). Volgens de sage vormde hij menschen uit
klei en maakte ze levend door het vuur, dat hij van
den Olympus gestolen had. Daarom klonk Zeus hem
aan den Kaukasus, waar een gier telkens aan zijn
aangegroeide lever kwam knagen. Ten slotte door
Hercules bevrijd. Weijermans.
Promiscuïteit, vrij geslachtelijk verkeer tus-
schen mannen en vrouwen. Over de vraag van het be-
staan der p. zie > Gezin (historische ontwikkeling).
Promoiitorium is dat gedeelte van den binnen-
wand van de trommelholte van het gehoororgaan,
hetwelk tegelijk den buitenwand van het slakkenhuis
vormt.
Promotie. In Ned. wordt de doctorale graad niet
verleend door het doctorale examen alléén, maar door
een bijz. academische plechtigheid, die den naam van
promotie draagt en waartoe het doctorale examen
221
Promotor — Propaganda
222
toegang verleent. Zij bestaat in het bevorderen tot
doctor na voorafgaande verdediging van een proef-
schrift en zes, niet op het onderwerp van het proef-
schrift betrekking hebbende stellingen (waaraan echter
andere kunnen worden toegevoegd) tegen de beden-
kingen hetzij van allen, die tot het inbrengen daarvan
van den rector magnificus vergunning krijgen, hetzij
van de hoogleeraren der faculteit, ten overstaan van
den senaat (publieke p.) of van de hoogleeraren der
faculteit als senaatscommissie (private p.). Bij deze
plechtigheid, waarbij de hoogleeraren hun ambtsge-
waad dragen, is de rector magnificus voorzitter; maar
het plechtige verleen en van den doctorstitel wordt door
den promotor verricht. Deze is een hoogleeraar,
door den senaat aangewezen, die het proefschrift en
de stellingen moet goedkeuren.
De p. is steeds openbaar. De promovendus laat
zich gewoonlijk door twee „paranimfen” ter zijde staan.
De verdediging duurt een uur en wordt beëindigd door
de gebruikelijke mededeeling van den pedel: „hora
est”. Na de verdediging gaan senaat of senaatscom-
missie in beraad en bij het heropenen van de zitting
wordt door den rector magnificus het „judicium” uit-
gesproken. Daarna heeft het bevorderen tot doctor
plaats. Als bewijs der toekenning van den doctoralen
graad ontvangt de doctor een in het Latijn gesteld ge-
tuigschrift, waarvan het model door den min. van
Onderwijs wordt vastgesteld. Schrijnen.
In België w T ordt in het algemeen de doctorale graad
verleend door het doctoraal examen. Uitzondering
nochtans voor de graden van doctor in de wijsbe-
geerte en letteren, en van doctor in de wetenschappen.
Deze worden slechts verleend na het voordragen van
een dissertatie en de openbare verdediging van stel-
lingen, waarna de promotie geschiedt.
Voor het bekomen van den graad van geaggregeerde
van het hooger onderwijs wordt eveneens liet voor-
dragen van een dissertatie en de verdediging van
stellingen opgelegd (wet 21 Mei 1929 op de academi-
sche graden, art. 12-19). Rondou.
Promotor, 1° aan de universiteit; > Promotie.
2° (Bedrijfseconomisch) Degene, die
het ondernemingsproject opstelt, vooral de kapitaal-
acquisitie verzorgt en al die werkzaamheden verricht,
die aan de oprichting voorafgaan. Ook bij de fusies
e.d. speelt hij een rol. Zijn loon krijgt hij meestal in
den vorm van oprichtersaandeelen of winstbewijzen.
Door den beroeps-promotor heeft dit wmord, vooral in
Amerika, een slechten klank gekregen. De p. heeft bij
de definitieve oprichting zijn taak beëindigd. Men
verwarre den p. vooral niet met den ondernemer.
L i t. : W. H. Lough, Busines finance (1917). v. Vugt.
3° (K e r k. recht) > Proces (sub E).
Promptcassa (handelsecon.), ook wel
netto-cassa genoemd, een conditie, waarbij de
betaling moet geschieden bij de levering der goederen.
Prompte affaire (handelseco n.), een
koopovereenkomst, waarbij de levering binnen zeer
korten tijd moet geschieden. De lengte van dezen
levertijd is voor verschillende branches niet dezelfde
en zelfs voor dezelfde branche in verschillende handels-
plaatsen niet gelijk (1 dag, 8 dagen, enz.).
Promptuarium (< Lat. promptus < promere
= voor den dag brengen). Vandaar: waar men iets
uit kan halen; thans gewoonlijk een boekje, w T aarin
stukken verzameld zijn, die men vaak noodig heeft en
dus bij de hand wil hebben, bijv. Promptuarium Sa-
ccrdotis, een dgl. boekje met gebeden voor den priester.
Bekend is met name het Promptuarium musicum,
1° een verzameling motetten, grooten deels van Ital.
meesters, door Abr. Schade uitgegeven (4 dln.l611-’17).
2° Een verzameling motetten met basso continuo,
uitgegeven door J. Donfried (3 dln. 1622- ’27).
Promulgatie is afkondiging. •> Wet (kerkel.).
Pronaos (Gr., = voortempel), ruimte van den
Griekschen tempel, die vóór den echten tempel, den
na os, lag, en gevormd was door de voortzetting van
diens zijmuren.
Pronikgetal, product van twee getallen, die 1
verschillen, bijv. 30 = 6 x 6.
Pronk, C o r n e 1 i s, schilder en teekenaar.
* 1691 te Amsterdam, f 1759 aldaar. Leverde vooral
stads- en landgezichten voor de gravure ter illustratie
van topogr. werken.
L i t. : v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex.
I^onkboon, > Boon.
Pronkerwt, > Lathyrus.
Pronomen, Lat. naam voor > voornaamwoord.
Proost (Lat.: praepositus) wordt in N e d. de
geestelijke genoemd, die aan het hoofd staat van een
kathedraal > kapittel. De benoeming van den p. is
aan den H. Stoel voorbehouden (C.I.C. can. 396 § 1),
doch geschiedt op voordracht van den diocesanen bis-
schop. De p. roept het kapittel bijeen en heeft de
leiding in de vergaderingen. Ook bezit hij nog eenige
andere bijz. rechten, o.m. het recht om den bisschop de
laatste H. Sacramenten toe te dienen en na diens over-
lijden de kerkelijke uitvaart en begrafenis te ver-
richten. W. Mulder.
In België is p. de priester-bestuurder van een
Christelijke sociale organisatie. Hij draagt de verant-
woordelijkheid in de aangelegenheden van godsdien-
st igen of zedelijken aard; de werken voor godsdien-
stige, zedelijkc en cultureele opvoeding staan recht-
streeks onder zijn bevoegdheid. Kuypers.
Proostracum , > Belemnoidea.
Propaancarbonzuur, een andere naam voor
> boterzuur.
Propaedeutica, 1° (algemeen) de voor-
bereiding tot de studie van een wetenschap.
2° In de rechtsgeleerdheid komt hier-
mede ongeveer overeen de > Encyclopaedie der rechts -
geleerdheid.
Propaganda (<Lat. propagare = verbreiden).
Met p. worden aangeduid de verschillende middelen,
w r aardoor men tracht de verspreiding te bevorderen
van een bepaalde, meestal religieuze of politieke, mee-
ning, of de verbreiding van denkbeelden omtrent hy-
giëne, veiligheid, e.d.
Propaganda, voluit Sacra Congregatio de
Propaganda Fide = H. Congregatie tot Voortplanting
des Geloofs, kortweg de Propaganda genoemd, is het
centrale instituut voor het missie wezen in de Kath.
Kerk.
Ontstaan en geschiedenis. Toen na de groote ont-
dekkingen in de koloniale missie der Spaansche en Por-
tugeesche vorsten, door de decentralisatie en politieke
invloeden, vele misstanden ontstonden en de Romein-
sche Curie onder invloed der reformatiebeweging weer
intensiever het oog richtte op den missieplicht der
Kerk, werd de behoefte aan een centrale leiding in een
vooropgesteld plan meer algemeen. Aanvankelijk
zocht men de oplossing in tijdelijke kardinalen -con-
gregaties, zooals die van Pius V, in 1568, en die van
Clemens VIII, in 1599 bijeengeroepen. Bijna tegelij-
kertijd ontwierp de Brusselsche Carmelietenprior,
223
Propanon — Proportioneele kosten
224
> Thomas van Jcsus, een plan voor een op te richten,
blijvende Congregatie tot Voortplanting des Geloofs
(1613). Dezelfde idee werd verspreid door zijn orde-
broeder Domini-
cus a Jesu Maria
en den Capucijn
Hiëronymus van
Narni. Reeds en-
kele jaren daar-
na richtte paus
Gregorius XV dit
instituut op en
bevestigde het
door de bul le
Inscrutabili van
2 Juni 1622. Doel
was, het geheel e
missiewezen te
brengen onder
leiding van den
H. Stoel en het aan staats- en leekeninvloed te ont-
trekken. Groote moeilijkheden waren te overwinnen,
zoowel bij Spanje en Portugal, die hun > patro-
naatsrechten wilden handhaven, als bij verschillende
missioneerende orden zelf, die zich aan de nieuwe lei-
ding moesten aanpassen. Voorloopig beperkte zich
daarom de werkkring tot de Prot. landen en de Ooster-
sche Kerken, doch het univorseele karakter van het
instituut stond van het begin af den leiders voor oogen.
De eeuwen door heeft de P. de uitsluitend godsdienstige
opvatting der missie bewaakt tegen politieke baat-
zuchtigheid; zij is weliswaar geslagen door den roof
van haar bezittingen in 1798 en 1808 door de Fran-
schen, en het laatst in 1884 door Italië, doch nooit ver-
nietigd; integendeel, in de 19e eeuw is zij werkelijk
geworden, wat in haar doelstelling lag uitgedrukt.
Inrichting en werkwijze. Het rechtsgebied der P.
strekt zich thans uit over alle streken, waar nog geen
kerkel. hiërarchie is gevestigd, of de organisatie nog niet
voldoende is ontwikkeld. Globaal genomen vallen
hieronder: geheel Afrika, behalve enkele bisdommen
in het Noorden en Angola; geheel Azië, behalve
de Philippijnon; geheel Oceanië en vsch. gebie-
den van Amerika en Europa. Tot haar bevoegdheid
belmoren o.a. de aanstelling en verplaatsing van mis-
siepersoneel, de oprichting van nieuwe kerkelijke ge-
bieden, de regeling der kerkelijke aangelegenheden
(met uitzondering van geloofszaken, huwelijkskwesties
en alg. voorschriften voor den ritus), het oppergezag
over colleges en seminaries voor toekomstige missiona-
rissen en missiegenootschappen, en over de drie alge-
meene, zgn. pauselijke missiegenootschappen: het
> Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, en dat
der H. Kindsheid, het St. > Petrus-Liefdewerk, den
> Priestermissiebond.
Aan het hoofd der P. staat een kardinaal -prefect
(van 1918 tot 1932 de Nederlander kard. van Rossum,
thans kard. Fumasoni-Biondi). Maandelijks komen de
ca. 20 kardinalen, die aan de P. verbonden zijn, in
alg. vergadering bijeen; de prefect brengt tweemaal
per maand verslag uit aan den H. Vader. De financie-
ring van het instituut baarde vaak groote moeilijk-
heden; door herhaalde plunderingen is de Congregatie
zeer verarmd. Sinds 1922 beschikt zij echter ook over
de gelden der pauselijke missiegenootschappen.
Als neven instellingen dienen vermeld: het Collegium
Urbanum, in 1627 opgericht voor de opleiding van
missionarissen; sinds 1931 is hieraan ook het Instituut
voor missi ewetenschap verbonden; de eigen drukkerij,
die in de 18e eeuw een onovertroffen capaciteit bereik-
te, doch in 1910 met de Vaticaansche Polyglotte ver-
bonden werd; het museum, gesticht door kardinaal
Borgia in 1804 ; en het intern, persbureau * Agentia
Fides, dat sinds 1928 berichten over de missies aan
de dagbladen doorgeeft.
Voor de betrekking van de P. tot de > Hollandsche
Zending, zie aldaar.
L i t. : Mulders, Bij de benoeming van Kard. Fuma-
soni-Biondi tot Prefect der P. (in : Het Missiewerk,
XIV 1932-’33). A. Mulders.
Propanon, een andere naam voor > aceton.
Proparoxytona-accent, » Accent.
Propeller, ander woord voor > luchtschroef.
Zie ook > Spoed.
Propertlus, S e x t u s, Romeinsch dichter.
* 50 v. Chr. te Assisië in Umbrië, f 16 v. Chr. te Rome.
Evenals Vergilins door de wetten van Octavianus van
zijn erfgoederen beroofd, kwam hij naar Rome, en
begon daar in werkelijkheid en in verzen zijn levens-
roman. Haar het pseudoniem Cynthia gevend, bezong
hij in bijzonder mooie, fijne elegieën zijn nooit te over-
winnen lielde. Slijpen.
Propionzuurcjistinjj , biologische omzetting
van vsch. organische verbindingen in propionzuur.
Naast propionzuur worden meestal nog azijnzuur en
koolzuur gevormd. Deze gisting speelt soms een be-
langrijke rol in de kaasindustrie.
L i t. : v. Niel, The Propionic Acid Bacteria (Haar-
lem 1928). Frateur.
Propontis, andere naam voor Zee van >Mar-
mora.
Proportie, 1° in de mensurale m u z i e k no-
teer i n g de aanduidingen van tempo- en maatver-
houding tegenover andere gelijktijdige partijen of
tegenover wat onmiddellijk voorafgaat. Men onder-
scheidt bijv. p. dupla (f), p. sesquialtera (§), he-
miola (groep zwarte noten) e.a.
2° (Beeldende kunst) De leer der propor-
tiën behandelt de verhouding der onderdeden van het
menschelijk lichaam onderling of tot het geheel, en
stelt zich ten doel beeldende kunstenaars bij hun werk
te steunen. Met de leer der perspectief is zij het voor-
naamste theoretische vak, dat bij de practijk van het
schilderen en teekenen van pas komt.
De leer der p. vindt haar uitgangspunt bij den Ro-
meinschen schrijver Vitruvius (begin le e.); tijdens de
Renaissance werden zijn geschriften opnieuw bestu-
deerd; in 1504 liet Pomponius Gauricus, in 1509 fra
Luca Paciolo, en in 1628 Albrecht Dürer een werk over
de leer der p. verschijnen.
Gewoonlijk gaat men uit van de maat van het
menschelijk hoofd, dat bij een volwassen persoon
6 l / 2 x in het overige, 7 l / 2 x in de totale lichaams-
lengte gaat; bij een kind is het hoofd een grooter deel
van het geheel. Ook gaat men wel van de gelaatshoogte
uit; een vast systeem bestaat uiteraard niet. Poortenaar .
Proportionaliteitsgrens of evenredigheids-
grens (t e c h n.). De evenredigheid van materiaal-
spanning en daardoor optredende rek, zooals deze door
de wet van Hooke wordt aangegeven, geldt slechts
tot aan de evenredigheidsgrens. Daarboven neemt de
rek sneller toe met toenemende spanning. > Breuk-
belasting.
Proportioneele kosten (handelseco n.).
Dit woord wordt in tweevoudigen zin gebruikt, nl.:
1° als evenredige kosten, waarin het beteekent kosten,
Zegel van de Propaganda.
225
Propositio — Proselyt
226
die in totaal evenredig aan de productie toe- of afnernen
en derhalve per eenheid gelijk blijven. 2° Als zone- of
Schicht- ( = laag) kosten, waarin het beteekent het
totaal, waarmede de productiekosten toe- of af nemen,
voor een toegevoegde of wegvallende bezettingszone.
In de oudere kostprijstheorieën ontmoet men het be-
grip in den eersten zin; het betoog ging dan in die
richting, dat wanneer bij een gegeven verkoopprijs een
zoodanige bezetting was verkregen, dat alle kosten
worden gedekt, voor orders boven deze bezetting een
prijs kon worden geaccepteerd, die minstens gelijk was
aan of lag boven de proportioneele kosten. Dit was het
steunpunt voor eenige prijsdifferentieering, waarbij
gezorgd moest worden, dat in het hoofdafzetgebied
de verkoop niet door de lagere prijsstelling werd be-
dorven. Schar wijst hierbij dan op afzet buiten be-
schermde gebieden, bijv. wanneer kartels bestaan of
de binnenlandsche industrie kan steunen op invoer-
rechten. De problemen, die zich bij de verdergaande
industrialiseering, mechaniseering en rationaliseering
voordoen, waren de gereede grond tot het ontstaan der
theorie in den tweeden zin. Deze theorie is vooral ont-
wikkeld door Schmalenbach, J. M. Clark en thans door
Mellerowicz. Zij allen stellen zich op het standpunt,
dat men bij de beoordeeling van een geboden afzet-
mogelijkheid of van een afzetverlies niet moet uit-
gaan van zgn. gemiddelde kosten, doch van de kosten,
die de te verkrijgen of weg te vallen productielaag met
zich brengt. Practisch zijn deze kosten te berekenen
door van elkaar af te trekken de kosten van de tot op
heden verkregen bezetting en de kosten, zooals deze in
totaal zullen zijn, nadat nieuwe af zet is verkregen.
Dit verschil wordt de p. k. genoemd; het verschil,
gedeeld door de eenheden der toegevoegde productie,
de proportioneele kostprijs.
L i t. : K. G. Siinon, Kostprijsberekening en Adminis-
tratieve fabrieksorganisatie ( 2 1917, 23-35, 100-111) ;
J. F. Schar, Allg. Handelsbetriebslehre ( 4 1921, 168-174) ;
J. M. Clark, The Economics of overhead cost9 (1923) ;
Mellerowicz, Kosten und Kostenrechnung (I 1933-
322-393) ; Schmalenbach, Grundlagen der Selbstkostens
rechnung und Preispolitik ( 6 1934). C . Janssen,
Propositio (Lat., = vooropstelling), in de wlTT-
sprekendheid de na het > exordium kort en
duidelijk, zonder omhaal van woorden, zonder beeld-
spraak e.d. vooropgezette hoofdstelling der rede-
voering of preek. Meestal wordt in aansluiting daarbij
de verdeeling (divisio) even beknopt en duidelijk,
aangegeven. v. d. E erenleemt.
Proprlctas, benaming uit de mensurale muziek-
noteering, die de normale tijdswaarde bepaalt van de
eerste noot eener ligatuur.
Proprium (Lat., = eigen) (liturgie). P.
van een bisdom, orde, kerk, enz. bevat de
vsch. bijzondere teksten van brevier en missaal, ten
gebruike bij feesten eigen aan dit bisdom, die orde,
enz. P. detempore (Eigen van den tijd) bevat de
brevier- en m issaal teksten, eigen aan vsch. Zon- en
weekdagen als zoodanig, d.i. buiten de feesten, uitge-
zonderd die van Kerstmis tot aan Epiphanie en dat
der H. Familie, voorts die des Hecren tot aan H. Sa-
cramentsdag. P. Sanctorum (Eigen der Hei-
ligen) zijn de eigen brevier- en missaal teksten van alle
feesten, niet opgenomen in het P. de tempore. > Com-
mune Sanctorum. Louwerse.
Proptilsic, > Retropulsie.
Propylaeën (plaats vóór de poort), in de Griek-
sche Oudheid monumentale ingang, gewoonlijk met
drie poorten, tot heiligdommen, paleizen, gymnasia,
fora e.a. In het oude Troje nog in eenvoudig schema,
werden de latere Grieksche p. met zuilen versierd,
zoodat vóór en soms ook achter de eigenlijke poorten
een zuilenhal ontstond; het beroemdst zijn de p., die
toegang gaven tot den Acropolis van Athene, door
Mnesieles 438-432 uit Pentelisch marmer gebouwd
(zie afb. in kol. 343-346 in dl. I). Eleusis bezat een
kleinere imitatie als toegang tot het heiligdom van
Demeter. In de Hellenistisch-Romeinsche bouwkunst
wordt het Grieksche propylon veelal vervangen door
een poortgebouw met bogen, een zgn. eereboog.
L i t. : W. Hege, Die Akropolis (1930) ; Hörmann, Die
inneren P. von Eleusis (1934). W. Vermeulen.
Propylitisatie (g e o 1.), een vorm van ver-
weering van vulkanische gesteenten onder invloed van
warme oplossingen, rijk aan zwavel verbindingen.
Propyl verbinding en zijn organische stoffen,
die een C 8 H 7 - of propylgroep bevatten. De bekendste p.
is propaan carbonzuur of > boterzuur. Van de twee
tot de p. behoorende alcoholen, de propanolcn, komt
er één in de foezelolie voor. Het is een kleurlooze,
aangenaam ruikende vloeistof, die door fractioneeren
uit de foezelolie kan worden gewonnen. Bij oxydatie
geeft deze verbinding propionzuur of aethaancarbon-
zuur, een bij 141° C kokend vetzuur. Hoogeveen.
Prorogatie van rechtsmacht is aanwezig,
wanneer > partijen hun geschil vrijwillig voorleggen
aan een rechter of rechterlijk college, dat anders on-
bevoegd zou zijn, doch dat nu krachtens een bijz. be-
paling wél bevoegd is. Brengt bijv. de eischer een
kantongerechtzaak aan bij de rechtbank en roept de
gedaagde de onbevoegdheid der rechtbank niet in,
dan beslist deze de zaak, en wel in hoogste ressort, d.i.
zonder mogelijkheid van hooger beroep (Ned. W. v. B.
Rv. art. 157; Belg. W. op de bevoegdheid in burg.
zaken van 25 Mrt. 1876, art. 8). v. d. Kamp.
Prosa, > Sequentie.
Proscenium, voorzijde van het Grieksche
theatergebouw, bestaande uit een houten verhoog van
3 a 4 m hoog, 2,5 ^ 3 m diep, doch niet door een trap
met het orch estra verbonden. Men neemt aan, dat
in het Klassieke tijdperk het p. enkel als decor diende,
doch dat later wellicht de acteurs op dit verhoog speel-
den. E. De Waele.
Proseomidi ( ^ Gr. proskomidè = aanbrenging)
heet in de Gr. liturgie de gereedmaking op de
-> prothesis, door priester en diaken, van brood en
wijn voor het Misoffer. Zij geschiedt bij den aanvang
van de Voormis, en is zeer samengesteld. Hoofdzaak
vormt het snijden van de brooden (de zgn. prosphora)
door middel van de > Heilige lans.
L i t. : de Meester, La div. liturgie de S. Jean Chrysos-
tome ( 3 1925). Louwerse.
Proselyt (<Gr. prosèiutos = pas aangekomene,
vreemdeling). Het woord beteekent in het O. T. elke
heiden, die zich blijvend in het land der Israëlieten
gevestigd had en onder bescherming stond van vreem-
delingenrecht. Ten tijde van Christus en in de teksten
van het N. T. werd er onder verstaan een heiden, die
tot het Jodendom is overgegaan.
In de latere Rabbijnsche literatuur wordt onder-
scheid gemaakt tusschen den p. van de gerechtigheid en
dien van de poort. De eerste was in de Joodsche gemeen-
schap opgenomen, de laatste niet, maar hij moest mono-
theïst zijn en den Sabbat en voorschriften over de spij-
zen onderhouden. Deze laatsten worden in hetN.T. God-
vreezenden genoemd. Vgl. > Proselytisme. C. Smits .
XX. 8
227
Proselytisme -Prostitutie
228
Proselytisme, eigenlijk : ijver om > proselyten te
winnen, tegen w. uitsluitend in ongunstigen zin ge-
bruikt voor: opdringerige bekeeringsijver.
Prosencephalon of voorhersenen, het
voorste deel der hersenen, waaruit tijdens de ontwikke-
ling der gewervelde dieren groote hersenen en tusschen-
hersenen ontstaan. > Hersenen.
Prosenehym, plantaardig weefsel, bestaande
uit cellen met dikke wanden, zonder levenden inhoud
en zonder intercellulaire holten. Iloomprosenchym is
een hoornachtig uitziend weefsel, dat ontstaat uit
zeefvaten en begeleidende cellen van de bast door ster-
ke opzwelling van de celwanden. M eisen.
Pro Seneetute (Lat., = voor den ouderdom),
in 1922 opgerichte neutrale vereeniging met tot doel
huisvesting te verleenen aan ouden van dagen. De
pensions bevinden zich in vsch. steden van Nederland.
Pr os er pina, Lat. naam voor > Persephone.
Prosimiac of halfapen, > Aap (3°).
Proske, Karl, priester en musicoloog. * 11
Febr. 1794 te Gröbnig (Opper-Silezië), f 20 Dec. 1861
te Regensburg. Zijn groote beteekenis ligt in het publi-
ceeren van onuitgegeven kerkmuziek: Musica divina
en Selectus novus missarum. Zijn kostbare verzame-
ling handschriften, „Proskesche Bibliothek”, kwam
na zijn dood aan den biss. Stoel te Regensburg.
L i t. : Dom Mettenleiter, K. P. (1868) ; K. Wein-
mann, K. P., der Restaurator der klass. Kirchenmusik
(1909). Koole.
Proskomidi, > Proscomidi.
Proslambaiiomcnos [Gr., = de erbij genomen
(toon)], de laagste toon (r) van het oude Gr. en Rom.
muzieksysteem.
Prosobranchiata , > Gastropoda.
Prosodie ( Gr. pros = naar, toe; ode = ge-
zang), oorspr. het goed uitspreken der woorden vol-
gens accent en quantiteit; later handboek, dat de
regels daarvoor bevat; eindelijk dat onderdeel der
metriek, dat handelt over de quantiteit der klinkers
(vooral voor Klassieke poëzie van belang) en de tech-
niek van het verzemnaken. v. d. Eerenbeemt.
Prosopopoeïa (< Gr. prosopon = aangezicht;
poiein = maken), een stijlfiguur, die met groote
stoutheid van verbeelding afwezige personen of zelfs
(met behulp der > personificatie) als personen voor-
gestelde zaken handelend en sprekend laat optreden:
steden, volkeren, hemelingen, tegenstanders, getuigen
uit de geschiedenis, enz. Alleen diepe emotie recht-
vaardigt het gebruik ervan in een redevoering. Worden
zoo twee personen met elkaar in gesprek voorgesteld,
dan noemt men het dialogismus. Voorb. van p.: de
aanhef van Vondels Zeeleeu op den Theems: Ik, de
koning van de Britten. ... v. d. Eerenbeemt .
Prospectus (e c o n.) is het document, waar-
mede een onderneming, publiekrechtelijk lichaam e.a.
zich, hetzij direct hetzij door bemiddeling van een
tusschenpersoon (meestal een emissiehuis), tot de kapi-
taalverschaffers wenden om geld op langen termijn
(aandeelen of obligaties) te verkrijgen. Het p. geeft
aan, ten gunste van wien het kapitaal wordt gevraagd,
den kapitaal vorm, de grootte, voorwaarden van ver-
krijging, wijze van inschrijving, manier van toewijzing,
emissiekoers en, indien het p. op obligatiecrediet be-
trekking heeft, de rente en aflossingsbepalingen. Bij
een onderneming zijn de laatste balans en de verlies-
en winstrekening meestal opgenomen, ten einde even-
tueel gegadigden in staat te stellen zich een meening
te vormen omtrent soliditeit en rentabiliteit.
Juridische bepalingen vindt men voor
Nederland in art. 1416 a, b. c, d B.W. en art.
335 W. v. Str. Hij, die opzettelijk een valschp. uitgeeft
of doet uitgeven, is verplicht het veroorzaakte nadeel
te vergoeden of het bedrag terug te betalen. De hoofde-
lijke aansprakelijkheid strekt zich eveneens uit tot be-
stuurders en commissarissen. Het W.v.Str. stelt deze
feiten strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoog-
ste drie jaren. v. Vugt.
Voor België vindt men de bepalingen over het
p. in de art. 36, 37, 38, 82, 83 en 84 van de wet op de
handelsvennootschappen. De personen, die de voor-
schriften van deze artikelen niet naleven, zijn hoofde-
lijk verantwoordelijk voor de schade, die daaruit voort-
spruit. Eveneens zijn aan te stippen de artikelen 26
vlg. van het Besluit-wet-nr. 185 van 9 Juli 1935, op
de bankcontröle en het uitgifteregime van titels en
effecten. Deze artikelen handelen over de bepalingen
omtrent het openbaar tekoopstellen, te koop bieden
en verkoopen van titels en effecten. Rondou.
Prosper Tiro van Aquitanië, Heilige, Kerkvader,
f Ca. 463. P. was een goed kenner van de werken
van August inus en een vurig verdediger van zijn leer.
In Aquitanië geboren, huwde hij vroegtijdig, als het
gedicht „ad uxorem” echt is. Zeker sinds 428- ’29 leefde
hij als monnik in of bij Marseille. Na 434 schijnt hij
naar Rome verhuisd te zijn, waar hij in nauwe relatie
stond met paus Leo den Grooten. Hoogere wijdingen
heeft hij niet ontvangen. Ongeveer tegelijk met den
monnik Hilarius waarschuwde hij in een brief Augusti-
nus, dat diens genade- en praedestinatieleer door
monniken van Marseille werd bestreden. Augustinus
antwoordde met zijn De praedestinatione sanctorum
en De dono perseverantiae. Sindsdien publiceerde P.
een heele rij geschriften ter verdediging van Augustinus
tegen Joannes Cassianus, Vincentius van Lerins e.a.
In Rome schreef hij nog een bloemlezing uit de werken
van Augustinus en een boek met epigrammen, aan
uitspraken van Augustinus ontleend. Naast deze
werken schreef P. een spotzang op de ketterij van Nesto-
rius en Pelagius, een Psalmcommentaar en een Kroniek.
Deze is van 379 tot 456 eigen werk en van groote waarde.
De leer van P. was in het begin van den Semipelagiaan-
schen strijd zuiver die van Augustinus. Later drukte
hij zich, onder invloed van Rome, aanmerkelijk ge-
matigder uit omtrent de praedestinatie.
U i g. : Migne, Patrol. Lat. (LI) ; de kroniek ed.
Mommsen in Mon. Germ. Hist. Auct. ant. (IX 1892). —
L i t. : Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV) ; Lex.
Theol. Kirche (VIII) ; Dict. Théol. Cath. (XIII) ; Fran-
ses, P. en Cassianus (in : Stud. Cath., III 1927) ; Cappuyns
O.S.B., in : Rech. Théol. anc. et médiév. (1929) ; id.,
in : Rev. Bén. (1927 en 1929). Franses.
Prosperpolder, parochiedorp in de O. -VI. gem.
> Doel.
Prosphora, -> Proscomidi.
Prostaatvergrooting , vergrooting der >
voorstaan derklier, die vooral voorkomt op ouderen
leeftijd en aanleiding geeft tot storing in de urine-
loozing. Behandeling bestaat in het regelmatig leeg-
maken der blaas en zoo dit niet helpt in operatie.
Prostitutie, ontucht, vooral door vrouwen, als
gewoonte en als beroep en broodwinning, met elk
aanvrager gepleegd. Oorzaak daarvan, daargelaten de
ritueele p. bij zekere volkeren der Oudheid, is door-
gaans de ellende, dikwijls gepaard met afkeer voor
emstigen arbeid en met gebrek aan zedelijkheidsgevoel.
Men onderscheidt min of meer geheime p.; en
229
Prostratio — Protest
230
officieel gedulde of openbare p., als nl. de op-
geschreven vrouwen in bepaalde huizen onder toezicht
van artsen en politie wonen, of althans aan een perio-
diek medisch onderzoek onderworpen zijn: d.i. de zoo-
genoemde reglementeering. Over hetgeen
vóór en tegen dit laatste te zeggen valt, zie > Bordeel.
Het tegen de reglementeering, vooral sinds het
einde der 19e e. in Engeland door Josephine Butler in-
gezette abolitionisme, wint thans meer en
meer veld. In vele landen, vooral in het N. van Europa
en in Amerika, is de reglementeering gansch of gedeel-
telijk af geschaft. De „Commissie van den Volkenbond
voor de bescherming van vrouwen en kinderen”, waar
de Ned. afvaardiging een voorname rol speelde, heeft
zich herhaaldelijk tegen de reglementeering uitge-
sproken (Verslag, Genève, 1934). Maar des te scherper
maatregelen moeten getroffen tot handhaving der
openbare zedelijkheid, om de verlokking in drankhui-
zen enz. en op den openbaren weg te verhinderen, om
de exploitanten van geheime p. en de „handelaars in
blanke slavinnen” te beteugelen, om beroepsontucht
door reeds venerisch aangetasten als een misdaad te
straffen en ze te dwingen tot afzondering en medische
verzorging (zooals in zekere landen bepaald is). Ook
dienen er zedelijk onberispelijke maatregelen tot be-
strijding en genezing van geslachtelijke ziekten ge-
nomen te worden en sociale maatregelen om de oor-
zaken der p., als armoede en onvoldoende werkloon,
tegen te gaan. Op dit laatste drukte in 1905 een waar-
deerend schrijven door kard. Rampolla, op last van
Leo XIII, gericht tot de „Internationale Abolitionis-
tische Federatie”.
L i t. : A. Moll, in Handbuch der Sexual-Wissenschaf-
ten (1912) ; de Graaf, De houding v. d. overheid tegen-
over de p. (1922) ; Salsmans, Geneesk. Plichtenleer
( 4 1935) ; Nouv. Revue Théol. (1925) ; Verslagen v. d.
Commissie v. d. Volkenbond, boven vermeld. Salsmans.
In het Ne d. W. v. Str. vindt men vsch. straf-
bepalingen, die verband houden met de p. Ingevolge
het bepaalde in art. 250bis is het houden van een
> bordeel straf baai-; art. 250ter stelt > vrouwen-
handel strafbaar, terwijl in art. 432, 3e, straf bedreigd
wordt tegen den > souteneur. Vsch. gemeenten hebben
eveneens strafverordeningen vastgesteld ter bestrijding
van de openbare p., bijv. door een zgn. vigileerverbod,
d.w.z. een verbod voor vrouwen om op bepaalde plaat-
sen (bij tapperijen of café’s) heen en weer te wandelen
of stil te staan. Bosch van Oud- Amcliswccrd.
Belg. recht. Art. 379 vlg. van het Strafwet-
boek voorzien zekere straffen tegen de personen, die
minderjarigen aanhitsen tot de p. of deze bevorderen
of begunstigen. Eveneens worden gestraft zij, die door
geweld, bedreiging of misbruik van gezag meerder-
jarige vrouwen of meisjes verronselen, verleiden of
vervreemden. Ook worden gestraft zij, die een meerder-
jarigen persoon in een huis van ontucht tegen zijn wil
ophouden. De gemeenten kunnen reglementen uitvaar-
digen tot het reglementeeren der prostitutie. Rondou.
Prostratio (<Lat. prostemere = nederwerpen)
is de liggende houding, bij sommige liturgische plech-
tigheden aangenomen. Zie > Gebaar (sub Liturgische
gebaren).
Protagoras van Abdcra, Grieksch wijsgeer,
sophist. * 481, f 411 v. Chr. Trad op als leeraar te
Athene, maar werd tijdens het bestuur der 400 verban-
nen. Van zijn geschriften is weinig over; voor de kennis
van zijn leer zijn wij hoofdzakelijk op Plato aangewezen.
P. is vooral bekend door zijn > homo-mensura-stel-
ling. In de ethiek voert hij echter zijn subjectivisme
niet consequent door; hier neemt hij objectieve nor-
men van goed en kwaad aan. Ook voor den staat acht
hij objectieve rechtsnormen noodzakelijk, maar hij
beperkt haar geldigheid tot de grenzen van eiken
staat. Het bestaan der góden houdt hij voor onzeker.
L i t. : F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen
( 2 1932). F. Sassen.
Protaminen, > Eiwit.
Protamlrie, > Bestuiving (kol. 787).
Protanopie, vorm van dichromatische > kleu-
renblindheid, waarbij alleen de tinten geel en blauw
gezien worden; het maximum van helderheid ligt in
het geel (570^).
Protasis (Gr., = wat voorop gesteld wordt),
een term uit de stijlleer; het is in den bouw van
een > periode de rhythmische opgang naar de spanning.
Protasius, Heilige, Gervasius.
Proteasen, > Enzymen.
Protectie, •> Bescherming.
Protectoraat (volkenrecht) ontstaat,
als een staat zich onder bescherming van een souve-
reinen staat stelt in dezen zin, dat al zijn buitenland-
sche betrekkingen door dien staat uitgeoefend worden,
terwijl de binnenlandsche gezagsuitoefening hetzelfde
blijft. Alhoewel soms deze toestand door een verdrag
tot stand komt, is het ook dikwijls gebeurd, dat langs
eenzijdigen weg p. afgekondigd werd; zoo bijvoorbeeld
door Engeland in 1914 t.a.v. Egypte. Protectoraats-
verhoudmgen in Europa door verdrag ontstaan zijn
San Marino onder Italië, Monaco onder Frankrijk en
Andorra onder Frankrijk en den bisschop van Urgcl
(Spanje). In het Balkangebied hebben de tegenw. sta-
ten bijna alle vroeger onder p. gestaan. In Afrika waren
vroeger veel bekende koloniale protectoraten, o.a.
dat van Engeland over Transvaal, van Frankrijk over
Tim is en Marokko. L. Jayissens.
Proteïnen, > Eiwit (sub 2°, A).
Proteles, > Aardwolf.
Proterozoicum, > Algonkium.
Protesilaus, Thessaliër, die, pas één dag ge-
huwd, den tocht naar Ilium meemaakte, aldaar de
eerste aan wal stapte en onmiddellijk gedood werd.
Zijn ontroostbare vrouw, Laodamia, bekwam door
haar smeekingen, dat P. een dag de onderwereld ver-
laten en bij haar verwijlen mocht. Hierna keerde P.
terug naar Hades en de wanhopige Laodamia doodde
zich. E. De Waele.
Protest is in het recht het op door de wet
voorgeschreven wijze protesteeren wegens het niet-
verrichten van een bepaalde handeling door den be-
trokkene met betrekking tot een handelspapier. Door-
gaans betreft het het niet-accepteeren of het niet-be-
talen. Naar Ned. recht (art. 143 vlg., 218 vlg.
W. v. K.) geschiedt het p. bij een akte, door een der
daarvoor aangewezen ambtenaren in tegenwoordigheid
van twee getuigen. Het p. van non-acceptatie behoort
te geschieden binnen den voor de acceptatie gestelden
termijn; het p. van non-betaling uiterlijk den tweeden
werkdag na den vervaldag. Indien een wissel- of chè-
queschuldenaar, onder welke dus begrepen zijn trekker en
endossanten, op het papier heeft gesteld en onderteekend
„zonder kosten”, „zonder protest” of dgl. clausule,
dan is de houder jegens hem van het opmaken van p.
ontslagen. Een verklaring van den betrokkene op den
wissel of chèque, dat hij de acceptatie of de betaling
weigert, kan met p. gelijk staan (vereenvou-
digd p.). Ariëns .
231
Protestantenbond — Protestantisme
232
In het Belg. recht wordt het p. geregeld door
de wet van 10 Juli 1877. Het p. van niet-aanneming of
van niet-betaling moet worden opgemaakt door een
deurwaarder. Het moet gebeuren in de woonplaats,
op het effect vermeld, en bij gebrek aan aanwijzing in
de woonplaats van hem, door w r ien het effect betaal-
baar is. De akte van p. moet vermelden: het bedrag van
het effect; den vervaldag; de tegenwoordigheid of de
afwezigheid van hem, die betalen moet; de redenen der
weigering van acceptatie of van betaling en de onbe-
kwaamheid of weigering om te teckenen; de acceptatie
en de betaling ter eere; de namen en voornamen van
den persoon, wien het briefje afgegeven wordt; de
ontvangen rechten en vergoedingen.
Het p. is aan openbaarheid onderhevig. De openbaar-
making is geregeld door art. 443 van de faillissements-
w r et. Een tabel der p. wordt op de griffie van elke han-
delsrechtbank gehouden, ieder kan er inzage van ne-
men. Behalve de officieele openbaarmaking bestaat
ook een buitengerechtelijke publiciteit. Bepaalde
bladen kondigen de p. af. Rondou.
Protestantenbond, De Nederland-
se h e, opgericht te Utrecht 15 Juli 1870. Art. 1 der
statuten: „De Ned. P. is een vereeniging van hen, die
willen samenwerken, om de vrije ontwikkeling van het
godsdienstig leven te bevorderen, zoo binnen den kring
der kerkgenootschappen, als daarbuiten in Ned. en
zijn koloniën”. Spoedig na de stichting was de P. een
vereeniging van inodem-godsdienstigen, die samen-
werking zocht tusschen vrijzinnig-Hervormden, Re-
monstranten, Doopsgezinden, Lutherschen en vrije
gemeenten. De P. zorgt voor vrijzinnig godsdienst-
onderwijs op tal van scholen, geeft tal van geschriften
uit en doet veel sociaal werk. Vele afdeelingen nemen
zeer in bloei toe. Ong. 50 hebben een eigen kerkgebouw
en 13 een eigen voorganger(ster). Ledental ca. 21 000.
Orgaan „De Hervorming*’, sedert 1875. De beginselen
van den P. zijn moeilijk definieerbaar, wijl zeer uiteen-
loopend. Lammertse.
Lit. : H. U. Meyboom, De N. P. van 1870-1920
(1920) ; Wegwijzer naar en in den P. (1925) ; J. Herder-
schee, De modern-godsdienstige richting in Ned. (1904) ;
A. M. Brouwer, De moderne richting (z.j.) ; M. Post-
humus, Herinneringen aan de opkomst der moderne
richting op het platteland in Friesland ( 2 1 905).
Protestanlcntaa! omvat het geheel van woor-
den, uitdrukkingen enz., die alleen in Hervormde
milieu ’s in gebruik zijn (bidstond, doopgetuigen,
oefening houden; men vergelijke de vsch. beteekenis-
sen in P. en Katholiekentaal van woorden als: sacra-
ment, predikant, diaken). De P. is beïnvloed door de
karakteristieke taal van den Statenbijbel, later ook
nogal door het Duitsch, daar Duitsche philosophische
en theologische werken veel bestudeerd werden (bijv.
kerkendora, bevindelijk = voorhanden). Ook tusschen
vrijzinnigen en orthodoxen komt verschil voor. Daar-
enboven kent de P. nog engere groepeeringen, bijv. de
ultra-orthodoxe, zgn. conventikel -groepen van de
Z.-Holl. eilanden en op de N. Veluwe, van wier
typisch taalgebruik men voorbeelden vindt in romans
van D. Hogenbirk (Neveldijk, Morsdaelsche menschen
e.a.). Zoo: een diep-ingeleide of -doorgeleide Christen;
de wegen, die God met mij gehad heeft; mocht het de
Souvereine Vrijmacht nog eens komen te believen om
mijn wagentjes op de spoortjes van vrije genade te zet-
ten. Vgl. > Katholiekentaal.
Lit.: Steil wagen, Hervormde woorden (in : De Gids,
III 1901) ; Leest, Duitsche invloed op het Ned. der prot.
theologen (diss., Gron. 1929). W. Janssen.
Protestantisme. A) Naam en begrenzing.
De naam P. dateert van den rijksdag te Spiers van
1529, waar was vastgesteld, dat alle geloofsverande-
ring tot het toekomstig Concilie zou w r orden opge-
schort. Hiertegen „protesteerden” de Lutheranen.
Sindsdien is de naam Protestanten overgegaan op alle
hervormingsgezinden. In dit artikel zullen wij onder P.
verstaan de sekten, die den Bijbel als norm aanvaarden
en Christus, hoedanig zij zijn Persoon dan ook opvat-
ten, tot het centrale punt van hun godsdienst hebben.
De nict-bijbelsche en niet-Christelijke sekten vallen
er dus buiten.
Onder > Hervorming is het uitwendig ver-
loop beschreven van de beweging die op de
scheuring der Christenheid uitliep. Hier w T ordt de
leer, het inwendig leven behandeld, die
de nieuw r gezindcn in hoofdzaak gemeen hebben. Voor
zoover ze onderling verschillen zie > Baptisten,
Doopsgezinden, Calvinisme, Gereformeerden, Luthera-
nisme, Methodisten enz.
B) Leer. Omdat het P. door de verdeeldheid tus-
schen Lutheranen en Calvinisten, orthodoxen en vrij-
zinnigen, enz., geen geheel vormt met een enkele vaste,
eigen leer, kan hier alleen aangegeven worden, w^elke
punten van het Kath. geloof door alle Protestanten
worden verworpen; een beoordeeling daarvan is dan
vanzelf overbodig.
a) Rechtvaardigmaking. Terwijl de Katholiek ge-
looft, dat de mensch zelf door de rechtvaardigmaking
innerlijk w r ordt veranderd en geheiligd, dat zijn zonden
en schuld niet meer bestaan en hij door de heiligma-
kende genade en de deugden in staat is iets werkelijks
goeds te doen, ziet het P., voor zoover het nog aan
bovennatuurlijke genade en rechtvaardigmaking ge-
looft, daarin alleen een bedekking van de zon-
den, zonder dat de mensch zelf daardoor verandert;
de verdiensten van Christus, die buiten den mensch
blijven staan, worden hem alleen maar toegerekend;
de mensch zelf blijft slecht.
b) Erfzonde. De motiveering van bovenstaande op-
vatting ligt in de leer over de erfzonde; deze bestaat
vlg. het P. niet in een schuldig gemis van de boven-
en buitennatuurlijke gaven, waardoor de mensch elijke
natuur dan ook verzwakt is, maar in de booze begeer-
lijkheid, die door een onherstelbaar letsel in den mensch
is gekomen, zoodat de v r ij e wil het zedelijk
goede, zelfs in geen enkel geval, meer kan doen, en het
verstand niet meer in staat is iets van God te kennen ;
Adani’s toestand in het Paradijs was de eenige, waarin
de menschelijke natuur tot iets goeds in staat is.
c) Genademiddelen. Dientengevolge wordt natuur-
lijk ook de Kath. leer over de genademiddelen ver-
werpen. Vlg. het P. geschiedt de heiliging alleen door
het geloof; hieronder verstaat het echter niet het aan-
nemen van waarheden op gezag van Gods openbaring,
maar het geloovig vertrouwen, dat God aan hem, die
gelooft, de verdiensten van Christus feitelijk heeft
toegerekend, zoodat hij in Gods oogen gerechtvaardigd
is; deze „bekeering” heeft dus rechtstreeks nog niets te
maken met verandering van zedelijk leven. De Sacra-
menten, waarvan alleen het Doopsel en het •> Avond-
maal door het P. worden aanvaard, zijn dan alleen
bevestigingen van het verbond met God. Begrijpe-
lijkerwijze wordt dan ook de Gemeenschap der Heiligen
als een genadebemiddeling van mensch tot mensch
door gebeden en offers, en ook Maria’s aandeel in de
genadenbedeeling geloochend.
d) De H. Mis als een onbloedig offer en vernieuwing
233
Protestantisme
234
van het Kruisoffer, en de werkelijkheid van Christus
tegenwoordig zijn onder de gedaanten van brood en
wijn (behalve vlg. Luther op het oogenblik der nutti-
ging; > Avondmaalsstrijd) worden verworpen; het
Avondmaal, dat de H. Communie moet vervangen, is
een ceremonie ter herdenking. Hierdoor en door de ver-
werping van de Biecht verwerpt het P. het priester-
schap als begiftigd met een bovennatuurlijke macht;
zoowel in de godsdienstplechtigheden als in de taak
van den dominee wordt de nadruk gelegd op het pree-
ken en het voorgaan in het gebed, waartoe hij niet
rechtstreeks door God, maar door delegatie van de
gemeente beroepen is.
e) De goede werken zijn vlg. het P. nooit eigenlijk
goed, omdat de mensch, die ze verricht, slecht is en
blijft; ook dienen ze op geen enkele manier ter zalig-
heid, maar wel zijn ze noodig als vanzelfsprekende
uitingen van dankbaarheid en Christelijk bewustzijn,
als door het geloof het verbond met God gesloten is.
Het Calvinisme brengt ze meer naar voren dan het
Lutheranisme.
i ) Overlevering. Het P. verwerpt de overlevering
als zelfstandige kenbron van Gods openbaring en ba-
seert zich uitsluitend op de H. Schrift. Wel neemt het
de geloofsbelijdenissen der Oude Kerk aan en heeft
het zelf meerdere geloofsbelijdenissen (confessies;
> Confessio) opgesteld; maar deze hebben alleen gezag
in zoover zij met de Schrift overeenstemmen; zij moe-
ten daarom gecontroleerd en mogen gewijzigd worden.
Iedereen, die den Bijbel leest, wordt door God ver-
licht om den zin ervan te begrijpen.
g) Het Vrijzinnig P., dat zeer verdeeld is, komt
hierin overeen, dat het de godheid van Christus en
dientengevolge ook Zijn zoendood voor de zonden der
menschen verwerpt; het ziet in Hem slechts een ver-
heven, met God vereenigd mensch, die tegelijk leeraar
en voorbeeld is. Bovendien verwerpt het de erfzonde
als een schuld tegenover God, en ook de rechtvaardi-
ging door bovennatuurlijke genade. Bovendien aan-
vaardt het de H. Schrift alleen onder controle van ver-
stand en wijsbegeerte; het steunt veel meer op de
godsdienstige > ervaring.
Zie verder: > Belijdenisgeschriften, Lutheranisme,
Calvinisme, Confessio, Corpus (sub II 4, 5 en 6).
L i t. : Lex. Theol. Kirche (s.v.) ; Corpus Confessionum
(uitg. d. C. Fabricius, waarin alle geloofsbelijdenissen,
enz. worden opgenomen) ; J. Möhler, Symbolik (Kath.) ;
K. Algermissen, Konfessionskunde (Kath.) ; K. Heim
(vert. J. Beerens), Het wezen v.h. P. (Prot.) ; P. Tillich,
P. als Kritik und Gestaltung. Pauwels,
C^i) Inwendig leven, a) Kerkinrichting. In hoofd-
zaak is deze te onderscheiden in vijf systemen. 1 °
het territoriale stelsel, volgens hetwelk aan
den landsvorst suprematie over de Kerk wordt toege-
kend. Eeuwen lang was in de Luth. Kerk dit stelsel
overheerschend. Kenmerken: a) het uitgangspunt van
Kerkformatie ligt in de vorstelijke territoriën; de
overheid bepaalt, tot welke Kerk de onderdanen zullen
behooren (> cuius regio, eius et religie); b) alle gezag
berust bij den vorst; c) dit wordt uitgeoefend door een
soort centraal bestuur, benoemd door den vorst, meest-
al uit predikanten en niet-predikanten bestaande,
waaronder weer generaal -superintendenten en super-
intendenten; d) de standen in de Kerk: regeersiand,
leerstand, leekenstand. Dit stelsel wordt ook het
consistoriale genoemd. 2° Het collegia-
1 e stelsel, van Duitschen oorsprong, en in systeem
gebracht door C. M. Pfaff (* 1686, f 1760). Het is op-
gekomen uit de leerstellingen van het natuurrecht en
de beginselen der Fransche Revolutie. Kenmerken:
a) het uitgangspunt bij de formatie en reformatie der
Kerk ligt in den vrijen wil van het individu: verschil-
lende personen komen overeen een godsdienstig colle-
gium te stichten; b) de bron van het gezag ligt in de
beslissing, bij meerderheid van stemmen genomen;
c) de verhouding tot den staat wordt bepaald door het
privaat-rechtelijk om erkenning vragen als gewone
vereeniging. 3° Het indcpendentistische
of congregationalistische stelsel, dat
uitgaat van de autonomie der congregaties of plaatse-
lijke groepen van geloovigen onafhankelijk van kerk-
verband en staatsgezag. Ook zijn zelfs de besluiten der
plaatselijke kerkregeering (> kerkeraad) dan pas van
kracht, als de gemeenteleden met meerderheid van
stemmen toestemmen. Dit stelsel heerscht vooral in
Engeland en Amerika bij de Independenten, Baptisten
en kleinere groepen. 4° Het presbyteriale
stelsel (Presbyterianisme) heeft de volgende kenmer-
ken: a) uitgangspunt is de plaatselijke Kerk; b) ver-
eischt is, dat deze plaatselijke Kerken zich federatief
verbinden in dassen, synoden (provinciaal of gene-
raal); c) de leeken treden op den voorgrond; d) hand-
having van de kerkelijke tucht, onafhankelijk van den
Staat; c) de regeering der Kerk geschiedt door het
presbyterium of den -> kerkeraad; deze is de eenige
besturende macht in de Kerk, een hooger bestuur wordt
niet erkend; wel zijn er „meerdere vergaderingen”, die
alleen die zaken mogen afdoen, die in de mindere niet
afgedaan konden worden. Het presbyteriale stelsel in
engeren zin vindt men in Engeland, Schotland, Ier-
land, Wales, Australië (als dissidente Kerken tegenover
het Anglicanisme) en Noord- Amerika; in ruimeren zin,
dan ook wel het synodale genoemd, treft men
het aan vooral bij de Gereformeerden: Hongarije,
Frankrijk, Nederland, Duitschland, Zwitserland, Afri-
ka. In het Synodale stelsel wordt met kracht het ius
divinum positivum der synoden verdedigd (Voetius).
5° Het episcopale stelsel, •> Episcopaal stel-
sel.
Lit. : H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht (I) ;
P. Biesterveld en H. H. Kuyper, Kerkelijk handboekje
(1906) ; A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der
Kerken (1883) ; Christel. Encycl. (s. v. Territoriaal etc.).
b) Eercdicnst. Zie > Liturgie (sub IV); Liturgische
beweging (sub B); Eeredienst (sub 2°).
e) Geestelijk leven. Ónmogelijk om in een kort
artikel een ook maar eenigszins duidelijk beeld te
geven van het zoo zeer gecompliceerde geestelijk leven
in het P. Het karakter hiervan wordt bepaald door
twee factoren: een principieel gesanctioneerd indivi-
dualisme (in den uitleg der II. Schrift, in de
verhouding jegens de Kerk, enz.) en een verheffing
van de antithese, tusschen Katholieken en
Protestanten allereerst en voorts tusschen de groepen
onderling, tot doel. Dit laatste veroorzaakt een leven
uit reactie, met als gevolg een eindelooze versnippe-
ring, welke echter op zichzelf weer beschouwd wordt ais
noodzakelijk voor den bloei van het geestelijk leven.
We denken aan Kuyper ’s voorbeeld: een kristallen
prisma w T eerkaatst de zonnestralen als een heerlijke
weergave van de schoonheid en eenheid der zon zelf.
Het individualisme bracht wel voorbeelden van
diepe vroomheid voort, een vroomheid, die echter,
daar zij de leiding der Kerk moest ontberen, vaak
uitliep op piëtistische en mysticistische excessen (Spe-
ner, Francke, Labadie, Schortinghuis). Maar ander-
235
Protestantsche kerkenbouw— Protestantsch jeugdwerk
236
zijds was het oorzaak van een groeiend ongeloof, omdat
iedereen zijn eigen meening als evenwaardig en gelijk-
berechtigd beschouwd met die van een ander. Rationa-
lisme en ongeloof zijn gevolgen van het intellect, dat
overgelaten is aan eigen gezag.
Ondanks dit alles zijn er prachtige deugden in het
Prot. geloofsleven, die méér te waardeeren vallen,
naarmate zij opgroeien zonder den steun der zichtbare
Kerk. Lammertse.
L i t. : E. Troeltsch, Prot. Kirchentum und Kirche in
der Neuzeit (in : Die Kultur der Gegenwart) ; L. Usteri,
Entwicklung des paulin. Lehrbegriffes in seinem Ver-
haltnisse zur bibl. Dogmatik des N.T. (1851) ; Fr. Heiler,
lm Ringen um die Kirche (1928) ; Hervormingnr. van
„Studiën (1917) ; J. Döllinger, Die Reformation, ihre
innere Entwicklung, enz. (3 dln. 1853) ; H. Rieker,
Grundsatze reformierter Kirchenverfassungen (1899) ;
J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (I 1937 ; overige
6 deelen verschijnen binnenkort) ; id., De Reformatie
mislukt (1936) ; id., Calvijn en Calvinisme (1933).
D > Statistieken, a) Voor het aantal Prot. over de
geheele wereld varieeren de (schattenderwijze ge-
maakte) opgaven tusschen ca. 210 en 220 millioen.
Hiervan zouden dan komen op Europa ca. 119, Azië
7, Noord-Amerika 80, Z. -Amerika 1, Afrika 3, Austra-
lië 6,5 millioen.
b) In Nederland bedroeg het aantal Prot. volgens
de volkstelling van 1930:
Nederduitsch Hervormd 2.732.333
Behoorend tot de Geref. Kerken 638.372
Evang. Luthersch 78.330
Doopsgezind 62.012
Christ. Gereformeerd 50.230
Remonstrant 29.719
Hersteld Luthersch 11.937
Waalsch Hervormd 6.358
Totaal 3.609.291
e) Voor België bestaan geen statistieken, zoodat
het getal Protestanten der verscheidene belijdenissen
niet kan worden opgegeven. Het globaal getal over-
treft stellig de 100 000. Een vingerwijzing vinden we
in het getal der bedienaars door den Staat bezoldigd:
zoo zijn er 38 meest voor de Lutheranen of Evangeli-
schen en 9 voor de Anglicanen.
L i t. : E. de Moreau, Le catholicisme en Belgique
(1927). Allossery.
E) Voor het P. in de kunst, zie > Hervorming
(sub III).
Protestantsche kerkenbouw. In het Pro-
testantisme is de kerk niet, zooals in het Katholicisme,
een heiligdom, waarin God werkelijk woont, dus een
Godshuis, maar een vergaderlokaal, w r aarin de predi-
king van het Woord Gods, als het allervoornaamste
in den eeredienst, plaats vindt. Men spreekt daarom
ook niet van Prot. kerkelijke bouwkunst, maar van
Prot. kerkenbouw. Juist omdat in het Protestantisme
niet het H. Misoffer, dat op het altaar wordt op-
gedragen, als het allervoornaamste in den Christelijken
eeredienst wordt aanvaard, is liet altaar óf zeer bij-
komstig (Lutheranisme) óf heelemaal niet (Calvinisme)
een hoofdmoment der bouwende gedachte ; men vraagt
preekkerken. Eerste eisch is, dat men den prediker
kan zien en hooren: hetgeen leidt tot de centrale
ruimtegedachte, een centraal grondplan. Daarenboven
is het zaak op een vaak klein oppervlak uit te zien
naar een zoo groot mogelijk aantal zitplaatsen: hetgeen
leidt tot het bouwen van galerijen boven elkander.
Bijna heel de 16e eeuw behielp men zich uitsluitend
met de aan Katholieken ontnomen kerken, welke om
hun langgerekt schip en uitgebreid koor, dwarspand,
zijbeuken en kapellen voor den Prot. eeredienst weinig
geschikt waren. Vele bleven in gebruik tot op heden en
zijn door het afschieten der ruimten verminkt. Sedert
het einde der 16e eeuw begon men in Nederland met
den bouw van eigenlijke Protestantsche kerken; aan-
vankelijk werd de kerk door het stadsbestuur gebouwd
en de bouw uitgevoerd door vaste fabrieksmeesters
(Hendrik de Keyser), terwijl Kath. kerken nog tot
voorbeelden dienden. Ze doen koud en profaan aan;
hun stijl past zich aan de alg. bouwaspiraties van den
tijd aan en hangt nauw samen met den politieken en
econ. toestand van den regeerenden staat, zoodat met
het verval van de burgerlijke macht de kerkenbouw
wordt losgelaten en gevolgelijk ook deze tot verval
komt. De eerste kerkgebouwen in Nederland verrezen
in frontiervestingen (Willemstad, Blokzijl, IJzendijke)
en in het hartje van Holland. Men onderscheidt in den
bloeitijd van den P. k. drie groepen: 1° centraalbouw
(Willemstad, 1596-1607; IJzendijke, 1612; Noordcr-
kerk, van Hendrik Jacobsz Staets?, te Amsterdam,
1620- ’23); 2° basilicaalbouw (Zuiderkerk, 1603- ’ll,
en Westerkerk, 1620- ’31, beide te Amsterdam door
Hendrik de Keyser); 3° eenschepige zaalkerken met
of zonder galerijen; voorbeelden hiervan in Heemstede
(1622-’24), Buitenpost (1611- ’13), Surhuizum (1614),
Kortehemmen (1620), Blokzijl (1609- ’13) e.a. Overi-
gens sluiten zich de Prot. kerken aan bij den tijdstijl
en ziet men Klassicistische bouwwerken, Waterstaats-
kerkjes, terwijl de moderne Prot. architecten niet
achter blijven bij de Katholieken en doelmatige kerk-
jes bouwen, waarbij de Kath. kerkelijke bouwkunst
niet zonder invloed is. p. Gerlachus.
L i t. : K. Fritsch, Der Kirchenbau des Protestantis-
mus (1893) ; M. D. Ozinga, De Prot. kerkenbouw in Ned.
van Hervorming tot Fr. tijd (1929); F. Vermeulen, Handb.
tot de gesch. der Ned. bouwkunst (II, 354 vlg.).
Protestantsch jeugdwerk. A) Prot. jeugd-
werk op algemeen Christelijken grondslag. Tot deze
groep van P. j. kunnen gerekend worden:
Ned. Jongelingsverbond (N.J.V.), gesticht in 1853
op den grondslag van de erkenning der schriften van
het O. en N. Test. als het Woord van God en van
Onzen Heer Jezus-Christus als den algenoegzamen
Zaligmaker en God geopenbaard in het vleesch. Het
Verbond is interconfessioneel en neemt leden aan van
alle kerkelijke gezindte. Doel is: evangeliseeren en
bewaren. „Voor jonge mannen, door jonge mannen en
allen tot Christus”. Instemming met de statuten wordt
voor het lidmaatschap vereischt. Van af den 16-jar.
leeftijd kan men als lid toetreden. De plaatselijke afd.
sluiten zich aaneen tot ringen; het verbondsbestuur
wordt bijgestaan door prov. commissies. Het verbond
bezit vsch. vaste jongenskampen en een leiderscentrura
op de Ernst Sillemhoeve. Een commissie voor het
jongenswerk zorgt voor de jeugd van 12 tot 16 jaar:
knapenvereenigingen en jongeliedenafdeelingen. Vsch.
periodieken (De Jonge Man, Jong Holland, Korenland,
Orgaan voor Leiders) zorgen voor de noodige voor-
lichting. Het verbond telt ong. 30 000 leden. Het
Bondsbureau is gevestigd Singel 58, Amsterdam.
Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen
(A.M.V.J.), gesticht 1918. Stelt zich bij haar werk
op bovengenoemden alg. Christel, grondslag en laat
verder leden van iedere gezindte toe. Vestigde zich
in den geest van de Y.M.C.A. (Young Men Christian
Association) in het grootsche gebouw aan de Stad-
houderskade-Leidsche Boschje, te Amsterdam.
237
Protesteeren — Prothesis
238
>Ned. Christen Studenten Vereeniging (N.C.S.V.),
stelt zich eveneens op alg. Christel, grondslag. Zie
aldaar. Tot deze groep behoort ook de Christen-
gymnasiastenbond.
Ned. Lutkersche Jongelingsbond, richt zich tot de
jongelieden, die de Luth. beginselen zijn toegedaan,
en tracht een geest van broederschap onder hen te
kweeken. Van af 16 jaar kan men als lid toetreden.
Een bondsknapencommissie zorgt voor het jongens-
werk. Uit deze commissie ontstond de Bond voor
Luth. jongens.
Onder het P. j. op alg. Christel, grondslag kan ook
gerekend worden de Federatie van Christel. Ver-
ccnigingen van en voor vrouwen en meisjes, gesticht
in 1920 en gevestigd te Utrecht. Zij stelt zich ten doel
in de vrouwenwereld „Jesus Christus meer te doen ken-
nen als Heiland en Heer en aldus het Koninkrijk Gods
meer uit te breiden”. Daartoe vereenigt zij de meisjes-
vereenigingen, die zich op een alg. Christel, grondslag
stellen in een federatief verband, maar heeft daarnaast
ook zelf het meisjeswerk ter hand genomen door middel
van de Commissie der Ned. Meisjesclubs. Hieronder
ressorteert het werk van de clubs der Driehoek s-
meisjes (voor jongens de club der Vierkants-
jongens), ingedeeld in streepjesgroepen, driehoeks -
groepen en voortrekstersgroepen.
Bij deze federatie zijn o.a. aangesloten de volgende
bonden en vereenigingen:
Ned. Ver. ter behartiging van de belangen der
jongemeisjes, verzorgt plaatsing van meisjes, sta-
tionswerk, voogdijaanvaarding.
Christen Jonge-Vrouwenbond, voor meisjes van
18 jaar en ouder.
Jonge Vrouwen-organisatie, speciaal voor meisjes
boven 18 jaar, die een middelbare school hebben door-
loopen en niet aangesloten zijn bij de Ver. voor Aca-
demisch gevormde Christen-vrouwen.
Ned. Verbond van Christelijke Mcisjes-Verecni-
gingen, gesticht in 1923 met het doel de verschillende
plaatselijke meisjes vereenigingen in een verbond te
vereenigen. De plaatselijke vereenigingen komen
samen in ringen. Het verbondsbestuur wordt door
prov. commissies bijgestaan. Ruim 700 vereenigingen
zijn aangesloten met leden beneden en boven 16 jaar.
Vsch. periodieken zorgen voor de noodige voorlichting
van de ruim 16 000 leden. Het bureau is gevestigd te
Utrecht. Tot deze groep behoort ook het Jonge
Vrouwen-gilde.
B) P. j. op Gereformeerden grondslag. In tegen-
stelling met de bovengenoemde vereenigingen, die zich
stellen op alg. Prot. Christelijk standpunt, gaan de
hieronder te noemen vereenigingen uit van een streng
omschreven Prot. Christelijk standpunt, nl. het Geref.
beginsel; zij staan daardoor ook in nauwer verband
met een bepaald Kerkgenootschap. Tot deze groep
behooren de volgende bonden:
Ned. Bond van Jongelingsvcrcenigingen op Geref.
grondslag, gesticht 1888 te Amsterdam als bond van
vereenigingen met het doel door den onderlingen band
het werk van de vereenigingen te wekken en te verster-
ken. Prov. afdeelingen staan het bondsbestuur ten
dienste; de afd. sluiten zich aaneen tot ringen. Het
bondsbureau is gevestigd te Amersfoort; de bond telt
ruim 1 000 afd. met ca. 25 000 leden.
Bond van Meisjesvereenigingcn op Geref. grond-
slag, gesticht in 1918, aanvaardt als grondslag de be-
lijdenisgeschriften der Geref. Kerken in Ned. en heeft
ten doel den bloei der aangesloten vereenigmgen te
bevorderen. De bond kent de indeeling in ringen en
prov. commissies. Het bondsbureau is gevestigd te
Utrecht. Het aantal leden bedraagt ca. 18 000, ver-
eenigd in ong. 700 afdeelingen.
Bond voor Geref. Jeugdorganisatie, gesticht in
1921 door samenvoeging van de organisatie van Geref.
knapen- en meisjesvereenigingen. Werkt in den geest
van jeugdzorg voor jongens en meisjes van 12 tot 16 jaar.
Aantal vereenigingen ruim 700 met ca. 15 000 leden.
Bovengenoemde jeugdverenigingen komen samen
in de Gereformeerde Jeugdcentrale.
Bond van Christel. Geref. Jongelings vereenigingen
en Meisjesvereenigingen in Ned. Beide bonden
sluiten zich aan bij de belijdenissen der Christelijk
Geref. Kerk in Ned. en staan onder haar toezicht. De
aangesloten vereenigingen organiseeren zich pro vin-
ei esgewijze en gewestelijk in ringen.
Bonden van Ned. Herv. Jongelingsvcrcenigingen en
Meisjesvereenigingcn op Geref. grondslag. De leden
van beide bonden zijn de Geref. beginselen toegedaan,
doch niet aangesloten bij de Geref., maar bij de Ned.
Herv. Kerk. Aantal vereenigingen ong. 200 met ca.
5 000 leden. Tot deze groep kan ook gerekend worden
de Calvinistische (Geref.) studentenbeweging.
C) P. j. op Vrijzinnig Christelijken grondslag. Tot
deze groep behooren: Vrijzinnig Christelijke Jongeren-
bond; Vrijzinnig Christelijke Studentenbond; Bond
van Vrijzinnig Christelijke Jongerengroepen (de Rij-
zende Kerk); alle federatief samenkomend in de
Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale, gevestigd te
Utrecht. Deze bonden gaan uit van een ondogmatisch
Christendom en de persoonlijke vrijheid van ieder tot
de persoonlijk ernstig gemeende overtuiging. In de
leiding wordt de methode van jeugdbeweging sterk
voorgestaan, terwijl coëducatie wordt toegepast. Van
kampwerk wordt veel gebruik gemaakt. Bij de cen-
trale zijn aangesloten ong. 200 afd. met ca. 8 000
leden.
Tot het jeugdwerk op Vrijzinnig Christelijken grond-
slag kan ook gerekend worden de Doopsgezinde Jonge-
ren Bond. B. de Groot .
Protesteeren, > Protest.
Proteus (bacteriologie), rottingsbacte-
rie, die zich ook in het darmkanaal van mensch of dier
kan ophouden. Ze wordt geregeld gevonden in de ont-
lasting van kunstmatig gevoede kinderen en van vol-
wassenen, die gewoonlijk rottend voedsel (visch) tot
zich nemen. Infecties met p. komen nu en dan voor
(blaasontstekingen, borstvliesontsteking, etteringen).
Er is een wel- en een niet indol -vormende ondersoort.
Bepaalde p. -rassen bewijzen bij het opsporen en her-
kennen van vlektyphusachtige ziekten grooten dienst
(Weil-Felix-reactie). > Vlekkenkoorts. Botman .
Proteus (Gr. m y t h.), voorspellende zeegod,
die zich in allerlei gedaanten kon veranderen.
Proteus anguiformis Laur., Lat. naam
voor > olm (dier k.).
Proteusinïectic , > Vlekkenkoorts (Typhus
exanthematica).
Prothallium, > Voorkiem.
Prothesis (Gr., = tentoonstelling; ook: voor-
plaatsing), 1 ° (1 i t u r g i e) de tafel , waarop in den
Byzantijnschen ritus de prosphora vóór de H. Mis
worden gereedgemaakt. Vgl. > Proscomidi.
2° (P h i 1 o 1.) Het aanvoegen van een, meest
onetvmologische, vocaal of consonant voor een woord.
Lat. scala, ladder, wordt in het volks-Lat. iscala,
vandaar Fr. échelle; Lat. sperare, Fr. espérer.
239
Protisten— Protonotarius apostolicus
240
Protisten noemde Haeckel een deel der een-
cellige dieren, welke een schakel tusschen het planten-
en het dierenrijk zouden vormen.
Prolocanonische boeken der H. Schrift,
Canonisch.
Protoeol . In het volkenrecht w T ordt deze
term in verschillende beteekenis gebruikt. Vooreerst
om aan te geven het geheel van vormen, dat in het
diplomatieke verkeer onderhouden moet worden. Ver-
volgens om een zeker aantal diplomatieke documenten
aan te geven. In dezen zin verstaan kan het een proces-
verbaal van bepaalde feiten zijn, bijv. a) van congres-
sen of conferenties, waarin opgenomen wat op het
congres gezegd is, b) van uitwisseling of van deponee-
ring van bekrachtiging van verdragen. Soms worden
bij teekening van een verdrag nog aanvullende ver-
klaringen afgelegd, die dan den naam van p. krijgen.
Ten slotte gaf men aan bepaalde concept -verdragen
den naam van p., bijv. het p. van Genève van 2 Oct.
1924 t.a.v. de vreedzame regeling van internationale
geschillen. L. Janssens.
Protocollatic, in de rechtsgeschiedenis: de over-
schrijving in gerechtelijke registers van een over-
drachtsake van onroerend goed of van een vestigings-
acte van rechten op zoodanig goed.
Proto- Corinthische ceramiek, Grieksche
aardewerksoort, in 8e en 7e eeuw v. Chr. vervaardigd
in het N. van den Feloponnesus, waarsch. speciaal in
Sicyum; de ornamentiek van de meestal kleine aarde-
werkstukken was aanvankelijk in geometrischen stijl,
doch nam later het meer Oostersche lotus- en palmet-
tenmotief over; in levendig bruin en rood vindt men
er strijd- en jachttafereelen, alsook voorvallen uit
mythen en sagen. W. Vermeulen.
L i t. : Pfukl, Malerei u. Zeichn. d. Griechen (I 1923).
Protodulia noemt men soms de vereering aan
St. Joseph gebracht, om den voorrang van dezen uit
te drukken t.o.v. die aan andere heiligen verschuldigd.
Tot dusver hechtte de Kerk aan den term haar goed-
keuring niet. > Dulia; Hyperdulia.
Proto-erts , in de geologie de naam voor
het oorspr., metaal-armc materiaal, dat slechts door
latere concentratie een bruikbaar erts levert.
Proto-evangelle (< Gr. protos, en: euagge-
lion) = eerste blijde boodschap. Met dit woord geeft
men aan den tekst van Gen.3.15: „Vijandschap zal Ik
stellen tusschen U en de vrouw, tusschen Uw zaad en
haar zaad: hij zal U den kop verpletteren, terwijl gij zult
trachten hem in de hiel te bijten”. Deze tekst wordt
verstaan in Messiaanschen zin als een aankondiging aan
Adam en Eva en aan heel het menschdom van den Ver-
losser. De Vulgaat leest: „Zij zal U den kop verplette-
ren”, enz. Dit wordt dan verstaan van Maria. C. Smits.
Protogcnes, Grieksch schilder uit de 4e eeuw
v. Chr. * Te Caunos (Carië). Naar Plinius’ getuigenis
zou P. de maker zijn van een gewetensvol uitgevoerd
portret van Jalysos (Rhodus), van een rustenden
sater en wellicht van meer andere, alle thans verloren
beelden. E. De Wade.
Protogien, een sterk metamorph graniet tot
granietgneis (het gesteente van den Mont-Blanc).
Protogynie, > Bestuiving (kol. 787).
Pi otoliippus, •> Equidae.
Protoktisten (<( Gr. protos = eerste; ktisma =
schepsel), poep van Palestijnsche Origenisten in de
6e eeuw T , die hielden, dat de ziel van Christus vóór de
Mensclrwording bestond en het eerste was, wat God
geschapen had. •> Tetradieten.
Proto-Maleiërs, naam, dien men wel geeft aan
eenige volksstammen, die in het binnenland van het
Maleische schiereiland en van Sumatra en op omlig-
gende eilanden wonen, en die in ontwikkeling bij de
overige bevolkingsgroepen van genoemde gebieden ver
zijn achtergebleven. Recente onderzoekingen, o.a. van
Heine-Geldern (Anthropos, 1932, Urheimat und
früheste Wanderungen der Austronesier), hebben tot
de opvatting geleid, dat in voorhistorischen tijd den
Archipel zijn binnengedrongen 1° de zgn. dragers der
Papoeatalen (via Formosa, de Philippijnen en Celebes
in Z.O. richting), 2° mongolide Austro-Aziaten (van-
uit Achter-Indië en Z.O. China o.a. naar Formosa,
de Philippijnen en N. Celebes), en 3° Austronesiërs, via
het Maleische schiereiland naar Sumatra, Java en de
Kleine Soenda-eilanden. In welke betrekking de in
ontwikkeling achtergebleven bevolkingsgroepen van
het Maleische schiereiland en Sumatra tot de Austro-
nesiërs staan, is nog geenszins duidelijk, en het staat
derhalve te bezien, of de naam Proto-Maleiërs, dien
men voorloopig er aan gegeven heeft, juist zal blijken
te zijn en gehandhaafd zal kunnen worden. Berg.
Proton, kern van het waterstofatoom. Het p. is
een bouwsteen der atoomkernen en kan zelf w r eer
samengesteld gedacht w r orden uit een > neutron en
een •> positron.
Protonenia, ontwikkelingstoestand der blad-
mossen. Het p. ontstaat uit de spore en het bestaat
uit een vertakten draad, waaraan chlorophylhoudende
cellen zijn te onderscheiden, en rhizoïden, die in den
bodem dringen. Aan het p. ontstaan knoppen, waaruit
zich later bebladerde mosplanten ontwikkelen. M eisen.
Protonotarius apostolicus (apostolische pro-
tonotarius), hoogste eerewaardigheid van de Romein -
sche curie, opvolger van den oorspr. „eersten” notaris
(vandaar de naam), die zeven notarissen naast zich
had, gesteld over de zeven wijken der Stad, en belast
met het verzamelen der martelaarsakten, die door den
protonotarius in het archief der H. Kerk w r erden be-
waard. Later werden de zeven notarissen tot een col-
lege gevormd en ontvingen toen allen den titel: proto-
notarius. Na den Apost. Brief van Pius X „Inter
multiplices” van 21 Febr. 1905 en de Constitutio apos-
tolica van Pius XI van 15 Aug. 1934 zijn er vier klassen
van personen, die den titel p. dragen:
a) zeven p. partecipantes (die nl. deel-
hebben aan rechten en voorrechten van het College)
of de numero. Zij stellen de voornaamste acten
op van den H. Stoel, van de publieke en halfpublieke
consistories en van de alg. concilies en geven er wette-
lijke waarde aan. Eén hunner is blijvend aangesteld
bij de H. Congr. der Riten als notaris, om alle acten
dier Congregatie te legitimeeren (C.I.C. can. 2013
§ 2). Zij hebben uitgebreide privilegies, waarin ook
deelen de assessoren en secretarissen der Rom. Con-
gregaties, benevens al degenen, die den titel „excel-
lentie” dragen: verder, gedurende hun ambtstijd en in
hun gebied, de apostolische vicarissen en prefecten,
die geen bisschop zijn en de apostolische administra-
toren der diocesen (C.I.C. can. 308, 316 §2, nr. 2);
l>) de p. supranumerarii: de kanunniken
der drie patriarchale basilieken te Rome en van eenige
andere kapittels buiten Rome; c) de p. ad i n s t a r
partecipantium (afgekort a.i.p.): de as-
sessoren en secretarissen voornoemd en verdere excel-
lenties, die den dienst zonder bevordering verlaten,
de kanunniken van sommige kapittels en verder al
degenen, die door den paus als zoodanig woorden be-
241
Proton pseudos — Proudhon
242
noemd; d) de eere - of titulaire p. door
den paus of door het College der Protonotarii de nume-
ro (één per jaar) benoemd, verder alle generaalvica-
rissen, de kapittelvicarissen en de kanunnikken van
sommige kapittels.
De sub b en c vermelde prelaten deelen in bijna alle
privilegies der eerste klasse, maar de sub d genoemden
mogen te Home geen prelatengewaad dragen, tenzij
ze huisprelaat zijn.
L i t. : Acta S. Sedis (1904-’05, 491 vlg. ; 1934, 504
vlg.). Drehmanns .
Proton pseuelos (logica) heet de grond-
fout of het verkeerde uitgangspunt in een valsche re-
deneering.
Protopaschistae, •> Quartadecimani.
Protoplasma of plasma is de levende eiwitrijke
stof waaruit de cellen van mensch en dier en de cel-
inhouden der plantencellen bestaan. Voor de samen-
stelling zie > Cel (4°).
Het protoplasma der kern wordt kern- of nucleo-
plasma en het overige p. wordt cytoplasma genoemd.
Het laatste bestaat uit een doorschijnende grond -sub-
stantie, het hyaloplasma, waarin een aantal groote en
kleinere korrels voorkomen. > Cel. Over de structuur
van het protoplasma bestaan verschillende meeningen.
Volgens Bütschli heeft het een schuimstructuur, ande-
re onderzoekers verdedigen een netvormige (reticu-
laire), weer andere een vezelige (fibrillaire) structuur.
Sommigen kennen aan het p. geen vaste structuur toe
en veronderstellen, dat het naar omstandigheden
reticulair, fibrillair, alveolair of structuurloos kan
zijn. Reticulair p. zou een rol te vervullen hebben bij
de stofwisselingsprocessen (trophoplasma) en fibrillair
p. bij de bewegingsverschijnselen (kinoplasma).
L i t. : Arthur Meyer, Morpholog. und physiolog.
Analyse des P. (1920-’26) ; Lepeschkin, Kolloïdchemie des
P. (1924) ; Walther, Unser Wissen von der lebenden
Substanz (1932).
Protozoa, Lat. naam voor > eencellige dieren.
Protuberansen (< Lat. tuber = uitwas), aan-
hangsels van zeer verschillenden vorm van de chro-
mospheer van de zon, die bij een totale zoneclips te
zien zijn, doch ook dagelijks met den > spectrohelio-
graaf zijn waar te nemen. Sommige p. zijn w’olken, die
boven de chromospheer drijven en zich betrekkelijk
langzaam ontwikkelen (rustige p.), andere
spuiten als fonteinen uit de chromospheer omhoog en
ontwikkelen zich en verdwijnen w r eer binnen enkele
uren (eruptieve p.). De hoogte der p. is ge-
middeld ong. 40" (== 30 000 km); er zijn er echter ook
waargenomen met een hoogte grooter dan de straal
van de zon. De gassen in een eruptieve p. hebben een
meestal versnelde opstijgende beweging; de snelheden
zijn zeer groot, enkele honderden km per sec. Het
spectrum der p. stemt overeen met dat van de buiten-
ste lagen van de chromospheer (H, He, Ca+ ), dat van
de eruptieve p. bevat vaak ook lijnen van de diepere
chromospheer. P., die niet aan den rand der zon, doch
op de zonneschijf voorkomen, vertoonen zich op w T a-
terstofspectroheïiogrammen als donkere strooken , fila-
menten. De statistiek der p. toont de 11-jarige perio-
diciteit der zonneactiviteit; in een zonnevlekken maxi-
mum zijn er ook veel protuberansen.
De verklaring van het p.- verschijnsel is als
volgt: De chromospheer is in evenwicht onder de
werking van twee krachten, de zwaartekracht naar
beneden en den stralingsdruk naar boven: wanneer
een atoom straling uit de diepere lagen absorbeert,
krijgt het een stoot naar boven. Hoven een abnormaal
heet gedeelte van de photospheer is de straling sterker,
overweegt dus de stralingsdruk over de zwaartekracht
en krijgt dus de materie een opwaartsche bew'eging.
Nu kan een atoom de straling absorbeeren, die het zelf
kan uitzenden, en juist deze straling is slechts zwak,
daar zij reeds sterk geabsorbeerd is door soortgelijke
atomen in de diepere lagen (m.a.w. de spectraallijnen
van het atoom komen in het spectrum van die diepere
lagen als donkere lijnen voor); w r anneer echter het
atoom eenmaal een kleine snelheid naar buiten heeft
gekregen, absorbeert het, volgens het beginsel van
Doppler, straling van een iets kortere golflengte en
deze straling is sterker vertegenwoordigd. Naarmate
de snelheid toeneemt, w'ordt dus ook de stralingsdruk
grooter en de materie wordt dus met versnelde bewe-
ging naar buiten geworpen.
Voor afbeelding van de p., zie de plaat bij art.
> Zon. Reesinck.
Pro tu s (Gr., = eerste) (muziek) duidt aan
den len kerktoon, gebouwd op den len grondtoon re;
> Gregoriaansche zang (sub III. Modaliteit).
Prou, M a u r i c e , Fr. palaeograaf, diplo-
maticus. * 28 Dec. 1861 te Sens, f 4 October 1930. Stu-
deerde aan de Ecole des chartes te Parijs; 1884 gepro-
moveerd. Na een verblijf te Rome aan de Ecole fran-
gaise 16 jaar werkzaam aan de Bibl. Nationale te
Parijs. In 1900 prof. in de oorkondenleer en in 1917
directeur aan de Ecole des chartes.
Voorn, werk: Manuel de paléographie (1889 ;
4 1924). — Lit. : Bibl. de 1’Ecole des chartes (dl.
91, 1930).
Proudhon , Pierre Joseph, Fransch so-
cialist en grondlegger der anarchistische theorie, een
der eersten, die het socialisme wetenschappelijk be-
oefenden. * 16
Jan. 1809 te Be-
sangon, f 19 Jan.
1866 te Parijs.
Van zeer arme
afkomst heeft hij
zich door zelfstu-
die ontwikkeld.
Zijn antwoord op
een prijsvraag der
academievan Be-
sangon in 1840
maakte hem be-
kend. Na de re-
volutie van 1848
werd hij afgevaar-
digde. In 1849
richtte hij een
volksbank op, die
echter na 2 maan-
den ophield te bestaan, omdat P. tot vrijheidsstraf
veroordeeld werd. In 1852 in vrijheid gesteld, werd
hij in 1854 opnieuw' tot 3 jaar gevangenisstraf en een
hooge geldboete veroordeeld; hij vluchtte naar Brus-
sel, vanwaar hij in 1862, ofschoon hem reeds twee
jaar tevoren amnestie was verleend, naar Parijs terug-
keerde.
Ondanks zijn onstuimigen en verwarden geest had hij
iets geniaals, was edel van karakter, rein van levens-
wandel en vol erbarmen voor den misdeelden even-
mensch. Het privaatbezit beschouwd hij als onrecht-
vaardig, omdat het een berooving der zw r akken door
de sterken is; ook het communisme voert tot ongelijk-
243
Prouille — Provence
244
heid, omdat het de berooving van de sterken door de
zwakken is. De oplossing der sociale kwestie zoekt hij
in een geld- en credietsysteem, dat op wederkeerigheid
en ruil berust. Eerst als gemunt geld en rente bij den
ruil geen rol meer vervullen, kunnen de goederen naar
hun wezenlijke waarde, die op den arbeid berust, ge-
ruild worden; tot dit doel richtte hij zijn volksbank op.
De kostelooze credietverstrekking zal tot gevolg heb-
ben, dat het staatsgezag overbodig wordt; vrij aange-
gane overeenkomsten zullen de plaats der voorschrif-
ten met dwingend gezag innemen. Later gaf hij toe, dat
dit anarchisme een onbereikbaar ideaal is en dat de
practische regeeringsvorm het federalisme is. Zijn socia-
lisme gaat tegen dat van Marx in, wat tot heden toe
in het verschil van opvatting tusschen het Fransche
en het Duitsche socialisme merkbaar is.
Als schrijver was hij zeer vruchtbaar. Hij stichtte
en redigeerde vier kranten, die slechts korten tijd be-
stonden: Le Représentant du Peuple (1847), Le Peu-
ple (1848), La Voix du Peuple (1849), Le Peuple de
1850. Zijn gezamenlijke werken omvatten 87 deelen,
waarvan de laatste elf de nagelaten geschriften be-
vatten. Bekende gezegden van hem zijn : „Eigen-
dom is diefstal”, „God is het kwaad”, „Anarchie is
orde”.
Voorn, werken: Qu’est ce que la propriété ?
Ie Mémoire. Recherches sur le principe du droit et du
gouvernement (1840) ; I le Mémoire. Lettre a M. Blanqui
sur la propriété (1841) ; Système des contradictions
écon. ou Philosophie de la misère (2 dln. 1846) ; Solution
du problème social (1848) ; Philosophie du Progrès (1854);
De la justice dans la Révolution et dans l’Eglise (4 dln.
1858); Du parti fédératif et de la nécessitó de reconstituer
le parti de la Révolution (1863). — L i t. : Lu, The polit.
theories of P. (1922) ; Duprat, P. sociologue et mora-
liste (1929) ; Handwörterb. d. Staatswiss. ; Staats-
lexikon. Borrel .
Prouille, Dominicanessenklooster nabij Carcas-
sone (Fr. dept. Aude) en eerste stichting van den H.
Dominicus (1206), met het doel arme, adellijke meisjes
uit de handen der ketters te redden. Het werd tijdens
de Fransche Revolutie verwoest, doch later weer op-
gebouwd.
Proust, 1° Joseph Louis, Fr. scheikun-
dige. * 26 Sept. 1754 te Angers, f 5 Juli 1826 aldaar.
Professor in de scheikunde, onder meer te Madrid.
Ontdekte onder anderen de druivensuiker. Voor de wet
van Proust, zie men het artikel > Samenstelling
(constante wet van).
2° Marcel, een der belangwekkendste Fr. ro-
manciers van onze eeuw. * 10 Juli 1871 te Auteuil
(Parijs), f 18 Nov. 1922 te Parijs. Als zedenschilder
en zielenontleder van de rijke, onnutte Parijsche bour-
geoisie, heeft deze hernieuwer van den Franschen ro-
man zijn gelijke niet. Hij ontleedt met wonderbare
scherpte en geesteshelderheid het menschelijk hart tot
in zijn diepste en abnormaalste verborgenheden. Zijn
oeuvre werd, alhoewel het een vasten philosophischen
achtergrond mist, niettemin door de jongste generaties
van overal, onmiddellijk overgenomen. Zijn invloed
in eigen land was ver reikend en met dien van Gide,
Claudel , Valéry en Péguy koersaangevend. Willemyns.
Voorn, werken: Les Plaisirs et les Jours (1896) ;
A la Recherche du temps perdu (17 dln. 1913-’27) ; Pas-
tiches et Mélanges (1919) : Chroniques (1927) ; Corres-
pondance générale (1930 vlg.). — L i t.: L. Pierre Ouint,
M. P. (1925) ; E. Scillière, M.P. (1930) ; Les Cahiers M. P.
(sinds 1927) ; A. Dandieu, M. P., sa révélation psycholo-
gique (1930) ; Klaus Wolters, M. P. im lit. Urteil seiner
Zeit (1932) ; G. Cattani, L’Amitié de P. (1936).
Pront, W i 1 1 i a m, Eng. natuur- en schei-
kundige en arts. * 15 Jan. 1785 te Horton, f 7 April
1850 te Londen. Hield zich bezig met de chem. bestu-
deering van de spijsverteering en voedingsmiddelen,
verder van de urine, e.d.
Werken: o.a. The relation between the specific
gravities of bodies in their gaseous state and theweightsof
their atoms (1815) ; Inquiry into the nature and treat-
ment of gravel, calculus and other diseases of the urinary
organs (1821).
Hypothese van Prout. Deze zegt, dat alle elementen
uit waterstof zijn opgebouwd en dat dus, als men het
atoomgewicht van waterstof gelijk 1 stelt, de atoom -
gewichten der andere elementen geheele getallen zijn.
Door P. in 1815 opgesteld, toen nog slechts van enkele
elementen atoomgewichten bekend waren, werd zij
in den loop der 19e eeuw als weerlegd beschouwd,
toen steeds meer elementen met niet-geheele atoomge-
wichten bekend werden. Na de ontdekking der isotopen
(1913) herleefde ze: de elementen met gebroken
atoomgewicht werden als mengsels onderkend van
elementen, waarvan de atoomgewichten bij zeer groote
benadering geheele getallen waren, mits men als een-
heid niet waterstof, maar het 16e deel van zuurstof
aannam. Dit laatste kan men ook aldus formuleeren:
juist bij waterstof is de benadering tot het geheele
getal niet zoo groot. Een en ander vindt zijn oorzaak
in het > „Pakking effect”.
Lit.: W. de Groot, in : Chemisch Weekblad (34 1937,
blz. 3).
Proven, gem. in de prov. West- Vlaanderen, ten
N.W. van Poperinge; opp. 1 275 ha; ruim 1 600 inw.
(Kath.). Kleistreek. Landbouw en hopteelt. Kasteel
van Couthove.
Provengaalsch, de in Zuid-Frankrijk gesproken
Romaansche dialecten, vroeger ook wel Romaansch,
Limousinisch of Langue d’oc genoemd. Zijn literatuur
is de oudste van al de Romaansche literaturen. Bloei-
tijd: eind 11e tot eind 13e e. (troubadours). In de
15e e. was het P. reeds een patois geworden. Thans
hebben F. * Mistral e.a. er weer een litt. taal van ge-
maakt. Zie > Félibrige. Weijnen.
Provence, landschap in het Z.O. van Frankrijk
(XI 96 F /G 5). De oude provincie, rijk aan landschaps-
schoon, omvat het bergland tusschen Middell. Zee en
de Alpen, alleen de > Crau is laagland. De beschutte
Zuidelijke ligging geeft een bevoorrecht klimaat, al is de
zomer droog en dor en waait, in den winter vooral, de
koude Mistral. De hoogere deelen (tot 3 000 m), met
ontboschte kalkplateau’s, dragen kreupelhout en wor-
den door diepe dalen doorsneden; in de lagere deelen,
dikwijls met bevloeiing, wassen vijgen en amandelen,
olijven en zuidvruchten, druiven en groenten. De plan-
ten met leerachtige blaadjes (myrte, oleander, altijd-
groene eik, olijf) hebben zich aan de droogte aangepast.
De bevolking is meer Italiaansch dan Fransch met een
hartstochtelijk, opbruisend temperament, vlug van
begrip, maar zonder veel ernst. Naast eenigen land-
bouw en veeteelt hebben de groote steden (Marseille,
Toulon, Nizza) handel en industrie, maar de meeste
inkomsten verschaft het vreemdelingenverkeer.
In 536 kwam P. onder de Franken en maakte het dus
de deelingsgeschiedenis van dezen mee in 843. In 879
hoorde het tot het koninkrijk Neder-Bourgondië
(Arelatië). In de 10e e. werden de graven van Arles
graaf van Provence en na 1032 kwamen dezen onder
Duitschland. Via het huis Anjou kwam P. in 1481
aan Lodewijk XI van Frankrijk.
245
Provence — Provinciale Raad
246
L i t. : E. Camau, La P. a travers les siècles (4 dln.
1907-’30) ; E. de Martonne, Région mediterranéenne
(photo’s, 1925) ; E. Ripert, La P. (anthologie, 1929) ;
A Lorbert, P. enz. (Monogr. économ., 1928). Heere.
Provence, graaf van, > Lodewijk XVIII.
Provenzal e, Francesco, componist (vol-
gens R. Rolland identiek met Francesca della Torre).
f 1704 te Napels. Verbonden aan de Kon. kapel te
Napels. Stichter van de Napolitaansche school.
Werken: opera’s, o.a. Serse (1655), oratoria,
motetten, Pange lingua (met instrumenten), enz. —
L i t. : II. Goldschmidt, F. P. als Dramatiker (in : Sam-
melb. d. I. M. G. VII 4).
Proverbia, het Bijbelboek der > Spreuken.
Proverbios • El Libro de los Buenos Proverbios,
middeleeuwsch Spaansch prozawerk (ca. 1240); ver-
zameling van spreekwoorden, met didactischen opzet,
tijdens de regeering van Ferdinand van Castilië (1200-
1252) vertaald uit het Arabisch. De schrijver van den
oorspronkelijken tekst is Honain ben Ishak Al Abadi
(809-873).
Proviandwagen, > Gevechtstrein.
Pro vicarissen heetten, onder het bestuur der
> apost. vicarissen tot en met Codde, de functiona-
rissen, die, onder verantwoording aan den apost. vic.
en door dezen benoemd, een deel der Holl. Zending
bestuurden, samenvallend met een of meer der bis-
dommen van 1559. Een uitzondering vormde het bis-
dom Haarlem, bestuurd door een vicaris-capitulaar,
gekozen door het > kapittel. Den titel provicaris
droeg ook Th. de > Koek als pauselijk vicaris met
voorloopige aanstelling. Rogier.
L i t. : > HoUandsche Zending, en lit. aldaar.
Providence, hoofdstad van den N. Amer. staat
Rhode Island (XVIII 608 L/M 5); ruim 250 000 inw.
(1930). P. ligt aan de Narragansettbaai. Het is een
belangrijke zeehaven met meer dan drie millioen regis-
terton vrachtverkeer. Er is textielindustrie en kunst-
nijverheid (vervaardigen van sieraden). D. Brouwer.
Proviclentia, Lat. naam voor de > Voorzienig-
heid.
Providentissimus Deus, beginwoorden van
de encycliek van paus Leo XI 11 over de studie van de
H. Schrift van 18 Nov. 1893. Ze was van het grootste
belang in een tijd, dat Kath. exegeten den strijd voer-
den tegen de rationalistische critiek. Voornaamste
behandelde punten: algemeenheid van de inspiratie,
de onmogelijkheid van dwaling, de verhouding der
heilige boeken tot de natuurwetenschappen, de waarde
van het traditieargument voor de exegese. Een talrijke
lit., die nu gedeeltelijk verouderd is, verscheen over
de interpretatie van Providentissimus. C. Smits.
Provinciaal , hoofd eener ordesprovincie van een
kloostergenootschap .
Provinciaal concilie, kapittel, enz., > Con-
cilie (III); Kapittel; enz.
Provinciale bank, bankinstelling, welke in de
hoofdbeursplaats des lands (voor Ned. te Amsterdam)
geen eigen vestiging heeft.
Provinciale bedrijven behooien tot de over-
heidsbedrijven. > Gemeentebedrijf.
Provinciale begrooting, De begrooting der
provinciale inkomsten en uitgaven wordt in Ne-
derland jaarlijks door de Gedeputeerde Staten (in
België: Bestendige Deputatie) opgemaakt en door
de Provinciale Staten (in België: Provinciale Raad)
vastgesteld. Zij moet worden goedgekeurd door de
Kroon.
Provinciale belasting (Ned. recht) wordt
geheven tot dekking van prov. uitgaven. Zij wordt bij
besluit van de Staten der provincie geheven, gewijzigd
en afgeschaft. Dat besluit vereischt kon. goedkeuring.
De Prov. Wet laat toe, dat de provincies, met beper-
kingen, opcenten heffen op de hoofdsom der grond-,
vermogens- en inkomstenbelasting, leges en vsch.
rechten en loonen voor gebruik of genot van prov.
werken, inrichtingen of eigendommen, of van door
of vanwege de provincie verstrekte diensten. Prov. b.
mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer
uit andere provinciën niet belemmeren en geen voor-
werpen van verbruik belasten. In het algemeen is de
Invorderingswet 1845 inzake ’s Rijks directe belas-
tingen op de prov. b. toepasselijk. Prov. b., die niet
binnen drie jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop
zij verschuldigd zijn, of waarop de laatste acte van ver-
volging beteekend is, zijn ingevorderd, zijn ver-
jaard. Russel.
Belg. recht. Zooals de gemeenten hebben de
provinciën een aandeel in de opbrengst van zekere
staatsbelastingen. Eveneens kunnen zij op bepaalde
staatsbelastingen opcentiemen heffen. Daarenboven
kunnen ze eigenlijke prov. b. in voeren. Deze worden
vastgesteld door den provincieraad en zijn onder-
worpen aan de goedkeuring van den koning. De voor-
naamste thans bestaande prov. b. zijn de taksen op:
tabakslijterijen; drankslijterijen; jachtverloven; rij-
wielen; te werk gesteld personeel; stoomketels en mo-
toren; openbare vermakelijkheden; honden; voer-
tuigen; dienstboden; luxe-paarden, enz.
De rechtstreeksche prov. b. worden ingevorderd op
dezelfde wijze als de rechtstreeksche staatsbelastingen,
met dit verschil dat de rol uitvoerbaar verklaard wordt
door den gouverneur. De middelen van bezwaar en
verhaal zijn mutatis mutandis dezelfde als in zake
staatsbelastingen. De onrechtstreeksche prov. b. wor-
den ingevorderd door middel van dwangbevel, waar-
tegen verzet kan worden aangeteekend. Rondou.
Provinciale Raad. De P. R. is in B e 1 g i ë
de vergadering van rechtstreeks door het kiezerskorps
gekozen vertegenwoordigers der provincie. Om pro-
vincieraadslid te zijn, moet men Belg zijn, 25 jaar oud
en woonachtig in de provincie.
De bevoegdheid van den P. R. is tweeërlei: a) in
zaken van zuiver prov. belang: nl. het beheer der fi-
nanciën van de provincie ; het beheer van de goederen
en bezittingen der provincie; de benoeming van leden
der Bestendige Deputatie; de benoeming van de prov.
beambten en de vaststelling hunner jaarwedde; het
maken van reglementen van inw ? endigen dienst en
van prov. politieverordeningen; b) in zaken van alg.
belang: de verkiezing van de prov. senatoren; het voor-
dragen van candidaten voor de benoeming van de
raadsheeren bij de hoven van beroep, alsook voor de
benoeming van de voorzitters en ondervoorzitters der
rechtbanken van eersten aanleg; het uitbrengen van
advies over de voorgestelde wijzigingen voor de om-
schrijving der provincie, der arrondissementen en der
gemeenten.
De P. R. is aan zekere controle van de centrale macht
onderworpen. Aldus zijn zekere handelingen van den
P. R. onderworpen aan de goedkeuring van den
koning (o.m. de beslissingen betreffende het financieel
beheer). Andere handelingen kan de koning nietig
verklaren, indien zij het alg. belang krenken of buiten
de bevoegdheid van den raad gaan. Eindelijk kan de
koning van ambtswege in de begrooting de credieten
doen inschrijven, die betrekking hebben op verplichte
247
Provinciales — Provoost
248
uitgaven, zoo de raad zou nagelaten of verzuimd heb-
ben in deze te voorzien.
Voor Ned., zie > Provinciale Staten. Rondou.
Provinciales (L e s) ou Les Lettres écrites par
Louis de Montalte a un Provincial de ses Amis et
aux R.R. P.P. Jésuites. Verzameling brieven, de
10 eerste tot een gef ingeerden bewoner der provincie,
de 8 volgende tot de Jezuïeten in het algemeen, of P.
Annat S.J. persoonlijk gericht. Zij verschenen succes-
sievelijk van 23 Jan. 1656 tot 24 Maart 1657 en werden
in dit zelfde jaar nog in één band verzameld uitgegeven.
Hierin valt de auteur Blaise Pascal op onbillijke en
bitter satyrische, maar vaak geestige wijze de Jezuïe-
ten aan ter verdediging van het Jansenisme. De brieven
verw ekten groote opschudding. Ze staan op den kerkel.
Index. Zie ■> Pascal; Laxisme; Jezuïetenmoraal.
L i t. : zeer uitvoerige analyse en beoordeeling der
brieven in Dict. Théol. Cath. (XI, s.v. Pascal). Gorris.
Provinciale Staten (N e d.). De P. S. worden
voor vier jaren rechtstreeks gekozen door de kiesgerech-
tigde ingezetenen der provincie op den grondslag van
evenredige vertegenwoordiging. Om tot lid der P. S.
gekozen te kunnen worden, moet men zijn ingezetene
der prov., Nederlander of > Ned. onderdaan, den
leeftijd van 25 jaar bereikt hebben en niet van de ver-
kiesbaarheid zijn uitgesloten. De Staten komen ten
minste tweemaal per jaar in gewone zitting bijeen.
Daarbuiten kunnen zij in buitengewone zitting bijeen-
geroepen worden. De zitting wordt voorgezeten door
den > commissaris der koningin. De P. S. hebben
t.a.v. de regeling en het bestuur der prov. huishouding
alle bevoegdheden, die bij de wet niet aan den > Gede-
puteerde Staten zijn opgedragen. Zij zijn bovendien
kiescollege voor de > Eerste Kamer.
Voor België, zie > Provinciale Raad. Struycken.
Provinciale synode, > Concilie (sub III).
Provincie, a) De tegen w. Nederlandsclie prov.
vinden haar oorsprong in de groo tendeels souvereine
gewesten uit den tijd der Republiek. Haar betee-
kenis is sedert het „herstel van saken” in 1814 sterk
verminderd. In huidigen staatsrechtelijken zin zijn
de p. gebiedsdeelen van het Rijk in Europa, met een
eigen zelfstandig bestuur, welks bevoegdheid, om-
schreven bij de Grondwet en de Prov. Wet (6 Juli
1850, herhaaldelijk gewijzigd), zich beperkt tot de
behartiging van de prov. belangen, en dat voorts ge-
roepen is om, indien zulks bepaald wordt, medewer-
king te verlcenen tot het uitvoeren van wetten en
algemeene maatregelen van bestuur. De voornaamste
onderwerpen van prov. belang, waarvan de prov.
besturen de behartiging aan zich getrokken hebben,
zijn, behalve de organisatie der prov. administratie,
de prov. > waterstaat, wegen, electriciteitsvoorzie-
ning. Het bestuur der p. wordt uitgeoefend door de
Provinciale Staten, de •> Gedeputeerde Staten, en
den > commissaris der koningin, onder toezicht van
de Kroon. Tot dekking van haar uitgaven kunnen de p.
> provinciale belastingen heffen. Grenswijziging,
splitsing en vorming van nieuwe p. geschiedt bij de
wet. Struycken.
L i t. : R. Kranenburg, Het Ned. Prov. Recht.
b) In België komen de p. naar hun geographische
ligging en omvang in een zekere mate overeen met de
voormalige Fransche departementen. Administratief
heeft hun inrichting aanzienlijke wijzigingen ondergaan
in de richting van een ruimere decentralisatie.
Het zijn zelfstandige plaatselijke machten, door de
grondwet ingesteld (art. 108) en bestemd om onder
toezicht van de regeering zekere plaatselijke belangen
van een bepaald grondgebied te behartigen; en aan de
centrale macht hun medewerking te verleenen voor
bepaalde zaken van algemeen belang. De p. worden
bestuurd door den > Provincialen Raad, de > Be-
stendige Deputatie, een > gouverneur der provincie
en een prov. griffier, evenals de gouverneur recht-
streeks benoemd door den koning en hoofdzakelijk
belast met het opmaken van de processen -verbaal van
den Provincialen Raad en van de Bestendige Depu-
tatie.
De p. mogen onder kon. goedkeuring > provinciale
belastingen heffen, bovendien hebben zij een aandeel
in bepaalde staatsbelastingen. Rondou.
c) Voor provincie in Ned.-Indië, zie > Neder-
landsch-Indië (sub Bestuur); voor de p. in Belg.-
Kongo, zie > Kongo (sub Bestuur).
Provisie, in Ned. en Belg. recht, 1° de
aan een tusschenpersoon voor zijn diensten toekomende
belooning, bestaande in een evenredig deel van de
geldswaarde der door zijn bemiddeling tot stand ge-
komen transactie. Deze belooning heet voor een >
commissionnair: > commissie. 2° Het > fonds, dat
de trekker van een -> wissel den betrokkene behoort
te verschaffen. Ariëns.
In het Belg. recht verstaat men daarenboven
nog onder p. het voorschot, dat door den cliënt betaald
wordt op het eereloon van een advocaat, pleitbezorger
of deurwaarder, om deze toe te laten de gerechtskosten,
die zij moeten maken, te dekken. Rondou.
Provisioneel bewindvoerder, > Afwezig-
heid; Curateele.
Provisorische factuur (handelseco n.),
voorloopige factuur. Wanneer een partij goederen ver-
kocht is op basis van het uitgeleverd gewicht, dan
wordt dikwijls een p. f. opgemaakt op basis van het
afscheepsgewicht (bijvoorbeeld bij verkoop van goe-
deren van Nederlandsch-Indië naar Europa). De ver-
kooper trekt dan een wissel op den kooper tot een
bedrag van circa 90 % van de voorloopige factuur-
waarde. Bij aankomst der goederen wordt de defi-
nitieve ofslotfactuur opgemaakt en het
verschil tusschen het eindbedrag van de definitieve
factuur en het bedrag, waarover reeds per wissel be-
schikt is, verrekend. Witsenboer.
Provocatio (Lat., = beroep), het recht van de
Romeinsche burgers om, binnen de banmijl van Rome,
tegen de crimineele rechtspraak der magistraten be-
roep te doen op het souvereine volk, in de comitia
centuriata vergaderd. Dit recht, dat van 509 v. Chr.
zou dateeren, werd naderhand bevestigd en uitgebreid.
Onder het keizerrijk kon de burger zich op den keizer
beroepen. E. De Waele.
Provoost, krijgstuch telijke straf, overeenkomen-
de met de Ned. straf van streng arrest voor onder-
officieren en soldaten; mede de cel, waarin de straf
wordt ondergaan. Provoost-geweldige
was de beambte ter residentie van een krijgsraad voor
de landmacht, belast met het doen van exploiten, het
bewaren en verzorgen der in het provoosthuis ingeslo-
tenen en het in behoorlijken toestand houden van dit
huis. Het provoosthuis, in 1819 afgeschaft,
was een militair huis van bewaring. Sedert met het
doen van exploi ten ook deurwaarders zijn belast
(1827), is de funct ie van provoost-geweldige nog slechts
een formeel wet telijke. Provoost-generaal
is de ambtenaar, die onder toezicht van den advocaat -
fiscaal is belast met het ten uitvoerleggen van senten-
249
Provost — Pruik
250
tiën van het Hoog Mil. Gerechtshof. De wet van 13
Jan. 1923, Stbl. 6, machtigt den min. van Justitie te
bepalen, welke ambtenaar de functie van provoost-
generaal uitoefent. Het ambt is reeds afgeschaft bij de
wet van 4 Juni 1858, Stbl. 45. A. Lohmeijer.
Provost, Jan, schilder. * Ca. 1465 te Bergen,
f 1529 te Brugge, waar hij den langsten tijd werkte. Een
der laatste telgen der Bnigsche School; zijn oeuvre is
gegroepeerd om een Laatste Oordeel, dat hij er voor
het Raadhuis maakte (Mus.). Hij was vrijer in het
kiezen van onderwerpen, losser van traditie dan zijn
meeste tijdgenooten; vaak slaat hij in zijn werk liefe-
lijke, poëtische accoorden aan. Zijn kleuren zijn licht
en levendig. Schretlen .
L i t. : M. J. Friedlander, Alt-Nied. Mal. (IX).
Proxcnos, de „consul” in de Grieksche Oudheid,
d.i. de man, die in de stad, waarin hij burger was, de
vreemde Grieksche burgers (handeldrijvende of andere)
beschermde, of bij hun doortocht gastvrijheid ver-
leende, in ruil waarvan hij in de stad, die hij vertegen-
woordigde, zekere hoog-aangeschreven voorrechten
genoot. F. De Waele.
Proza, Prozagedicht. Het proza verschilt
van het vers door de minder regelmatige geleding;
rhythme en melodie zijn minder sprekend. Het onder-
scheid is dus niet wezenlijk. Neemt het proza meer
gebonden vormen aan, keeren de klanktegenstellingen
min of meer constant terug, dan spreekt men wel van
een prozagedicht (van Deyssel). > Poëzie. Wils.
Priidentius, A u r e 1 i u s O 1 e m e n s, Chris-
telijk dichter. * 348 waarsch. te Saragossa, f na 405.
P. was van voorname Spaansche familie, bekleedde
hooge staatsambten, maar trok zich op gevorderden
leeftijd terug in de eenzaamheid. Zijn eerste gedichten
stonden onder invloed van de poëzie van St. Ambro-
sius; hij werd de grootste dichter van de 4e eeuw en
overtrof heidensche zoowel als Christelijke tijdgenoo-
ten. Zijn gedichten waren een rijke bron voor de marte-
larenlegenden der M.E. en voor de Christelijke kunst,
vooral voor de Barok. Zelf heeft hij ze in 7 boeken ver-
zameld, onder Grieksche titels: 1° Cathemerinon,
hymnen op de verschillende tijden van den dag en op
feestdagen. 2° Apotheosis, verdediging der Katli.
Triniteitsleer. 3° Ilamartigenia, over den oorsprong
van het kwaad. 4° Psychomachia, strijd tusschen hei-
densche ondeugden en Christelijke deugden om de
menschelijke ziel. 6° Contra Symmachum, tegen Sym-
machus’ pleidooi voor behoud van het altaar der
Victoria in den senaat. 6° Peristephanon, 14 gezangen
in verschillend metrum op Spaansche en Romeinsche
martelaren. 7° Dittochaeon, epigrammen op bijbelsche
voorstellingen. Franses.
U i t g. : Mignc, Patrol. Lat. (LIX-LX) ; Corp. Script.
Eccl. Lat. (LX 1926). — L i t. : Bardenhewer, Gesch. lat.
kirchl. Lit. (III 2 1923) ; de Labriolle, Hist. de la Lit. lat.
chrét. (1924) ; Rauschen-Altaner, Patrologie (1931).
Prudcntius van Troycs, bisschop, theoloog en
geschiedschrijver, f 861. De Spanjaard P. werd eerst
hofkapelaan van Lodewijk den Vromen en in 843 bis-
schop van Troyes. In den Praedestinatiestrijd tusschen
> Godschalk én Hincmar van Reims stond hij te dicht
bij den eerste en beweerde, dat God niet alle menschen
tot het heil heeft geroepen. P. zette de > Annales
Bertiniani voort van 835 tot 861. Hij stelde een
Pontificale samen, dat van belang is voor den in-
vloed van de Spaansche liturgie op die der Fran-
kische Kerk.
Lit.: Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses .
Prudliomme, 1° > Sully Prudhomme.
Prud’hon, Pierre Paul, schilder. * 4
April 1758 te Cluny, f 14 Febr. 1823 te Parijs. Leerling
van Desvoge te Dijon; studeerde 1782-’88 in Italië. P.
is Klassicist met een voorkeur voor de kunst van
Correggio, met wien hij de slanke buigzame gestalten
en het zachte clair-obscur gemeen heeft. P. mist het
heroïsche van David’s Klassicisme en is door het
coquette en bekoorlijke in vorm en uitdrukking meer
verwant aan de 18e eeuw. Komt tot aanzien onder
Napoleon. Van zijn hand bezitten we zoowel portretten
(keizerin Joséphine, Louvre 1805) als onderwerpen
van symbolischen of mythologischen aard (Gerechtig-
heid en wraak vervolgen den misdadiger, Louvre
1808), Psyche (Louvre 1808). Korevaar-Hesseling .
Lit.: A. Forest, P. (1914) ; J. Guiffrey, L’oeuvre de
P. (1924) ; Martine, Les dessins de P. (1924).
Prüfeninjj, voormalige abdij bij Regensburg;
gesticht in 1109 door den H. Otto van Bamberg en met
monniken uit Hirsau bezet; het klooster was bekend
om zijn bibliotheek en de beoefening der theologie. In
1803 werd het opgeheven en later verbouwd tot een
slot voor de vorsten van Thurn en Taxis. Th. Heijman.
Pruik. Reeds de Egyptenaren kenden p. voor man-
nen en vrouwen. Zij hadden zware afhangende, met
lint doorvlochten lokken, die veelal van plan ten vezels
waren gemaakt en voortdurend vet gehouden moesten
worden door middel van een zalf kegel, dien men op
het hoofd droeg. Ook de Oude Perzen hebben de p.
gekend en in Klein -Azië verbreid. In Griekenland werd
de p. vnl. alleen op het tooneel gedragen. De Romeinen
daarentegen kenden de p. ook weer in het dagelijksch
leven. Speciaal sedert het begin van den keizertijd
werden p. veel gedragen. Bijzonder in trek daarvoor
was het blonde of rossige haar der Germanen.
In West - Europa kwam in de 15e eeuw,
tijdens Philips den Goeden, een kleine p. op, die als
een kapje slechts een gedeelte van den schedel rondom
de kruin bedekte. Anderen lieten het haar in dien vorm
knippen en al het overtollige wegscheren. Koningin
Elisabeth van Engeland bezat vele pruiken. De bloei
van de p. dagteekent echter vooral uit de 17e eeuw,
toen nl. sedert 1630 voor mannen langer haar in de
mode kwam. Lodewijk XIV nam eerst na 1670 do p. aan.
Als > a 1 1 o n g e pruik kreeg deze toen een typisch
Barokken vorm, met hooge lokken ter weerszijden
boven het voorhoofd en een menigte krullen, neer-
vallend op rug en schouders. Vaak werd deze p. van vlas
gemaakt. Sedert het begin van de 18e eeuw werd de
p. gepoederd. Tevens ontstond de neiging om haar in
het dagelijksch leven te vereenvoudigen. Men bond de
uiteinden der lokken in eenige staartjes te zamen;
iets later vereenigde men deze op den rug in den haar-
zak, die geleidelijk tot een smal staartje werd. Boven
de ooren ging men toen eenige horizontale krullen
dragen. Oudere heeren, geestelijken enz. droegen gaarne
de carré pruik, die in den nek rondom was afgesne-
den. Kort voor de Fr. Revolutie nam de p. der mannen
enorm in omvang toe, daarin gelijken tred houdend
met de ontwikkeling der dameskapsels. Sedert 1790
droeg men echter meer en meer het eigen haar. De p.
van l8e-eeuwschen vorm bleef in Engeland nog zeer
lang bestaan bij geestelijken en nu nog is zij er in ge-
bruik als onderdeel van het ambtscostuum van speaker
en secretarissen van het Lagerhuis en bij rechters en
advocaten.
Bij livreidracht kan de p. nog in verschillende lan-
den voorkomen (in Ned.: de koetsier van de Gouden
251
Pruikenboom — Pruisen
252
Koets). Zie ook het art. > Haardracht met daarbij
voorkomende afbeeldingen. v. Thienen.
Pruikenboom (Rhus), plantengeslacht van de
fam. der Anacardiaceeën. Komt met 120 soorten vnl.
in N. Amerika, Z. Afrika en O. Azië voor. Vsch. soor-
ten zijn voorname looistofplanten, zooals R. coriaria
en R. semialata. Vernis levert R. vemicifera in Japan.
R. toxicodendron, de gilsumac, met groenachtige
bloemen, die soms purper geaderd zijn, is vergiftig;
zij wordt wel eens als sierplant gebruikt. R. typhi-
na, de fluweelboom, heeft behaarde takken en bla-
deren en wordt als sierboom gebruikt evenals de
azijnboom (R. glabra) en de pruikenboom (R. co-
tinus). Bonman.
Pruikenstijl, minder gebruikelijke benaming
voor het (Duitsche) > Rococo.
Pruikentijd, Nederland (IV B).
Pruim, belangrijke groep van steenvruchten,
oorspr. Aziatisch, doch in het koele, gematigde kli-
maat alom ingeburgerd. Voor p 1 a n t k. gegevens,
zie > Prunus. De p. worden ingedeeld in > kroosjes,
> kwetsen, echte p., •> mirabellen, Japansche p.
en eenige kleinere groepen, doch de indeeling is hier
en daar onscherp. De vruchten verschillen in rijpings-
tijd, kleur, grootte, hardheid, smaak e.d. al naar de
verscheidenheid en worden gekookt met suiker, ver-
werkt tot jam, ingemaakt op brandewijn, gedroogd of
versch gegeten. Onrijpe p. ete men niet rauw. Bekende
. zijn de Reine Claude, de Boerenwitte en de Boeren-
wets of Altesse. Veel p. hebben een zeer groot ver-
spreidingsgebied. Ongeënte p. kan men van wortelop-
loop voortkweeken. In andere gevallen ent men abri-
koos en perzik op p. -onderlaag.
L i t. : F. Dufour, Fruitboomteelt ( 3 1930). Rietsema.
Pruimenbladroller (Graptolitha funebrana),
vlindertje van de fam. der bladrollers. Lengte 5 mm;
grauwbruin. Legt eieren op de jonge loten der pruim;
hierin leven de rupsen der eerste generatie. Nog den-
zelfden zomer worden de eieren van de tweede gene-
ratie afgezet op de vruchten, deze worden door de rup-
sen uitgevreten. M. Bruna.
Priiimenblaclwesp (Selandria fulvicornis),
5 mm lange bladwesp; zwart, geelbehaard. De eieren
worden gelegd in pruimenbloesem, de larve voedt zich
met de jonge vruchten en valt met deze op den bodem;
verpopping in Maart. Omstreeks begin April komt de
wesp te voorschijn. Zeer schadelijk. M. Bruna .
Pruimen conserf, electuarium sennae compo-
situm, zacht laxeermiddel, dat wordt verkregen door
gekookte pruimen en tamarindemoes door een zeef te
wrijven en te mengen met glycerine, suiker en senne-
bladen .
L i t. : Comm. Ned. Pharm. (III 6 1926).
Pruimenzaacjwesp (Hoplocampa minuta). De-
ze behoort tot de bladwespen. Mannelijke wespen schij-
nen zeldzaam. De vrouwelijke zijn 4,5 mm lang, dof-
zwart met roodachtige sprieten en in hoofdzaak bruin-
gele pooten. Leggen wanneer de bloemknoppen zich
openen een eitje daarin. Hieruit komt een larve, die
de nog weeke kern en vaak ook het vruchtvleesch aan-
vreet. De aangetaste pruimen vallen vroegtijdig af,
meestal als de larven volwassen zijn. Deze verlaten
dan de vrucht en kruipen in den grond ter verpopping.
Volgend voorjaar April of begin Mei komen de wespen
weer te voorschijn. Bestrijding: wegzoeken en uit de
boomen schudden der wespen, aangetaste vruchten
wegnemen en den grond rond de boomen zoo diep
mogelijk omspitten en mengen met ongebluschte
kalk. ^ v. Sckendel.
Pruisen . A) Aardrijkskunde. P. is een vrijstaat
van het Duitsche Rijk. Opp. 222 790 km 2 , 39 934 011
t
Blauwe pruim.
253
Pruisen
254
inw. (offic. telling Juni 1933), w.o. 12 671 075 Kath. P .
beslaat ong. 2 / 3 van Duitschl. ; het omvat de grootstad
Berlijn, verder Oost-Pruisen, Pommeren,de Grenzmark
Posen- West-Pmisen, Brandenburg, Hannover, Slees-
wijk-Holstein, Opper- en Neder-Silezië, Saksen, West-
faien, Hessen -Nassau, de Rijnprovincie, en de exclave
Hohenzollem in Wurttemberg. Het grootste deel be-
hoort tot de Noord -Duitsche laagvlakte, terwijl het Z.
ingenomen wordt door de Duitsche Middelgebergten.
Hierdoor is het ook verklaarbaar, dat er een groote
verscheidenheid van landschappen in P. te vinden is.
De Noord -Duitsche laagvlakte is het akkerbouw- en
veeteeltgebied bij uitnemendheid, terwijl de meer
bergachtige streken, naast landbouw en veeteelt in de
lagere regionen, veel boschbouw in de hoogere hebben.
Bovendien is het W. van Hannover het typische Duit-
sche veenkoloniëngebied. Het klimaat vertoont, ten-
gevolge van de lang gerekte O.W. ligging van P.,
een verschil tusschen Oost en West. Het W. staat nog
onder den invloed van den Atlantischen Oceaan, het
O. heeft een veel meer continentaal klimaat. Dit laat
natuurlijk direct zijn invloed gelden op het productie-
proces en wel speciaal op het primaire. Van West naar
Oost is er dan ook een langzame overgang merkbaar
van de verschillende verbouwde producten, die op
sommige plaatsen, hetzij verscherpt, hetzij verminderd
wordt door den invloed van het reliëf of door de nabij-
heid van de zee, speciaal de Oostzee. Het plan tendek
vertoont eveneens verschillen. Zoo heeft men in het W.
van Sleeswijk-Holstein en in Hannover het heidege-
bied ; Westfalen en het N. deel van het Rijnland hebben
eikenwoud; het Z. van het Rijnland en Hessen-Nassau
hebben uitgestrekte loof wouden; het O. van Sleeswijk-
Holstein en van Hessen-Nassau en het W. van Saksen
hebben uitgebreide beukenwouden ; het verdere deel
heeft op Oost-Pruisen na pijnboomwoud, terwijl in
Oost-Pruisen pijn- en dennenbosschen elkaar afwisse-
len.
In geheel P. woont ong. 1 / s der bevolking in platte-
landsgemeenten, 1 / 3 in steden tot 100 000 en 1 / 8 in
steden boven de 100 000 inwoners Het hoogste per-
centage van plaatsen onder de 2 000 inwoners heeft
Hohenzollern, namelijk rond 80 %, het laagst West-
falen (15 %).
De voornaamste industriegebieden van P. zijn:
Ruhrgebied, met steenkool- en ijzerindustrie; Saar-
gebied, idem; Siegerland met uitgebreide ijzererts-
mijnen en iizerindustrie; Opper-Silezië met het ver-
werken van talrijke delfstoffen; dit laatste land heeft
veel van zijn industrie ingeboet bij den gebiedsaf stand
aan Polen. De voornaamste producten buiten de me-
taalindustrie zijn: textiel (Rijnland en Silezië), glas-,
aarde- en porseleinwerk (Rijnland, Saksen en Silezië).
Zie verder ook onder > Duitschland.
Bodemgebruik. Van P. is ong. 2 / 8 van het bodem -
opp. voor akkerland en 1 / 4 als weiland in gebruik. De
verdeel ing van het grondbezit, voor akkerbouw in
gebruik, is als volgt:
Grootte
(in ha)
Aantal
bedrijven
Grootte
(in ha)
Aantal
bedrijven
0— 2
449.830
20— 50
160.776
2— 5
404.721
50—100
39.140
5-10
330.193
100—200
12.006
10 — 20
257.892
200enmeer
12.022
Prov.
Opp. in
km 2
Inw. op
16 Juni
1925
Inw. op
16 Juni
1933
Aantal
Kath. op
16 Juni
1933
O. Pruisen
36.991,75
2.256.349
2.333.301
364.053
Berlijn
Branden-
883,63
4.024.286
4.242.501
441.135
burg
39.040,13
2.592.292
2.725.697
142.162
Pommeren
Grenzmark
Posen -
30.271,00
1.878.781
1.920.897
60.535
W. Pr.
7.714,86
332.485
337.578
123.586
N. Silezië
26.600,95
3.132.125
3.203.998
924.922
O. Silezië
9.714,48
1.379.418
1.482.771
1.317.812
Saksen
Sleeswijk-
25.528,38
3.293.264
3.400.592
251.159
Holstein
15.071,81
1.519.364
1.599.664
47.526
Hannover
38.796,65
3.222.887
3.367.507
486.256
Westfalen
Hessen-
20.214,85
4.784.169
5.039.963
1.517.994
Nassau
16.845,21
2.475.064
2.584.228
709.701
Rijnprov.
Hohenzol-
23.974,09
7.213.564
7.631.623
5.115.315
lern
1.142,26
71.840
72.991
68.781
Pruisen
292.790,05
38.175.989
39.934.011
12.571.075
Lit. : O. Maull, Deutschland (1933); H. Blink, Duitsch-
land in zijn opkomst en betcekenis als econ.-geogr.
gebied (1927) ; De Martonne, Généralités-Allemagne
(in: Geogr. Univ. IV 1930); Baedeker, Deutsches Reich
( 6 1936). v. Wijk .
B) Geschiedenis. De kern van het later zoo
machtige P. is het oude markgraafschap, sedert 1356
keurvorstendom, Brandenburg. De geschiedenis daar-
van tot aan de verheffing van Brandenburg-Pruisen
tot koninkrijk in 1701 zie men onder > Brandenburg.
Zijn n a a m ontleent dit rijk aan het vroegere ge-
bied der •> Duitsche Orde, dat in 1618 met Branden-
burg vereenigd werd. Dit ordesgebied Pruisen, tus-
schen Weichsel en Memel, werd eertijds bewoond door
den Baltischen stam der heidensche Pruzzi. In de 10e e.
werd de H. > Adalbert van Praag (f 997) bij bekee-
ringspogingen vermoord. De eigenlijke bekeerder van
P. is de Cisterciënser monnik > Christiaan van Oliva,
sinds 1212 eerste bisschop in P. De grootmeester der
Duitsche Ridders, Herman van Salza, vestigde zijn
Orde in P. (1230); het doel was zoowel de kolonisee-
ring der landen ten O. van den Weichsel door de
Duitschers, als de Christianiseering der oorspr.
bewoners. Aanvankelijk werden beide doeleinden
oprecht nagestreefd, allengs verdrong echter de kolo-
nisatielust den missiegeest; ondanks de pogingen ter
bescherming van de bevolking door de kerkel. overheid
kwamen vele onrechtvaardigheden en gewelddaden
voor. De Duitsche Orde was de wereldlijke souverein
over P. geworden, doch haar geest was verslapt. In
1525 ging de toenmalige grootmeester > Albrecht
van Brandenburg-Ansbach tot de Hervorming over;
hij saeculariseerde het bezit der orde en trad verder op
als hertog van het wereldlijke hertogdom P. onder
Poolsche suzereiniteit. Geheel Oost-Pruisen werd ge-
protestantiseerd. In 1618 viel dit gebied bij erfenis
aan Brandenburg ten deel en de Groote Keurvorst
wist het in 1657 los te maken van Poolsche opperhoog-
heid.
In 1701 verklaarde zich Frederik III tot koning
in P. en sindsdien spreekt men van den Branden -
burg-Pruisischen staat. De grondslag en de kracht
255
Pruisisch blauw — Prurigo
256
hiervan is gemaakt door den soldatenkoning > Frede-
rik Willem I (1713- ’40). Zijn zoon, > Frederik II de
Groote (1740- ’86), maakte P. tot een groote mogend-
heid. Hij verwierf door verovering Silezië, door erfenis
Oost-Friesland, door de verdeeling van Polen West-
Pruisen. Hij nam ook den titel van koning van Pruisen
aan (1772), waaronder nu alle landen, die in zijn bezit
waren, werden begrepen. Zijn neef en opvolger, > Fre-
derik Willem II (1786- ’97), deed mee aan den inval in
Frankrijk (1792), maar trok zich terug en sloot den vrede
van Bazel (1795) met het oog op de 3e verdeeling van
Polen. Onder zijn opvolger, > Frederik Willem III
(1797-1840), trachtte P.de onzijdigheid zoolang mogelijk
te handhaven. Diep vernederd en verkleind door den
vrede van Tilsit (1807), doch geleid door organisatoren
als von > Stein, Hardenberg en > Scharnhorst,
bezield door geestdriftige nationalisten als > Fichte,
Amdt en K. Th. > Kömer, herwon P. door het Con-
gres van Weenen zijn vroegere machtspositie. Het be-
hield van zijn vroeger Poolsch bezit alleen Danzig
en Thorn en verloor Oost-Friesland aan Hannover,
maar kreeg als vergoeding de helft van Saksen,
Zweedsch Voor-Pommeren met het eiland Rügen en
de Rijnprovincie, als waker tegen Frankrijk. Zoo
kwamen de belangen van P. meer Westelijk te liggen.
Het vormde echter nog geen aaneengesloten eenheid;
Hannover en Hessen scheidden het in twee helften.
In 1828 werd de Noord-Duitsche Tollinie opgericht,
die een voorlooper was van de politieke eenheid. In
1817 had de koning de Unie doorgedreven tusschen
Lutheranen en Gereformeerden; in 1821 richtte de
paus, in overeenstemming met de regeering, de nieuwe
indeeling van bisdommen in. Doch in 1837 ontstonden
de „Kölner Wirren” (zie > Keulen). Onder > Frede-
rik Willem IV (1840- ’61) had de Maartrevolutie plaats;
zijn politiek zweefde tusschen democratie en abso-
lutisme; toen hij in 1857 krankzinnig bleek te zijn,
aanvaardde zijn broer Willem I het regentschap over
P. Deze, in 1861 zelf koning geworden, verbeterde
het leger en breidde het uit. Dit eischte een jaarlijksche
vermeerdering van uitgaven van 9,5 millioen thaler.
Het Huis van Afgevaardigden verwierp in 1862 het
voorstel daartoe, waarop de koning het Huis ontbond.
De nieuwe Landdag telde een nog grootere oppositie
van vooruitstrevende liberalen; doch thans werd
Otto von Bismarck tot minister-president benoemd,
die 5 jaar zonder Kamer regeerde, de oorlogen tegen
Denemarken (1864), Oostenrijk (1866) en Frankrijk
(1870- ’71) won en de Duitsche eenheid onder P.’s
hegemonie en Willem I als Duitsch keizer vestigde
[> Bismarck, > Denemarken (sub gesch.), ■> Duitsch-
land(in dl. IX, kol. 518), > Duitsche Bond, > Fransch-
Duitsche oorlog]. Door dit alles was het Pruisische ge-
bied vermeerderd met Sleeswijk-Holstein, Nassau en
Frankfort, en ten slotte Elzas-Lotharingen. Sinds
valt de geschiedenis van P. grootendeels samen met
die van > Duitschland. De minister-president van P.
is in den regel tevens kanselier van het Duitsche Rijk.
In 1917 voerde Wilhelm II (1889-1918) het geheim,
rechtstreeksch en algemeen kiesrecht in, waardoor het
parlementarisme eindelijk de overwinning behaalde.
Deze maatregel kon echter de Novemberrevolutie
tengevolge van den verloren Wereldoorlog (1914-18)
niet meer tegenhouden. Wilhelm trad af en P. werd
een republiek, die bestuurd werd door de zgn. Coalitie
van Weiman sociaal -democraten, Centrum en demo-
craten. In 1920 kwam een nieuwe Pruis, constitutie
tot stand, die verder weinig verandering bracht, tenzij
dat P. niet meer de eerste Duitsche staat was en het
Duitsche kanselierschap van het Pruis, ministerpresi-
dentschap was gescheiden. Tegenover het verlies van
grondgebied (Elzas-Lotharingen, West-Pmisen, deelen
van Silezië) aan de overwinnaars stond de inlijving
van Pyrmont in 1922 en 1929. In P. waren het vooral
de socialisten, die onder Braun en Severing het heft
in handen hadden. In 1932 behaalden de nationaal -
socialisten in den Pruis. Landdag de meerderheid,
waardoor de regeering-Braun (1920- ’32) de plaats moest
ruimen voor von Papen, die als rijkscommissaris een
geduchte verandering aanbracht onder de ambtenaren.
Na 30 Jan. 1933 trad von Papen op als vice -kanselier
onder Hitler en werd Hermann Göring in P. als mi-
nister van Binnenlandsche Zaken met het bestuur
belast. In April d.a.v. benoemde Hitler Göring ook
tot Pruis, minister-president, in welke hoedanigheid
hij de nat. -socialistische gedachte met alle middelen
tracht door te voeren. Gorris j Derks.
L i t. : Erdmannsdörfer, Deutsche Gesch. (2 dln.
1892-’93) ; Reimann, Neuere Gesch. des preuss. Staatcs
(2 dln. 1882-’88) ; Schnabel, Deutsche Gesch. im 19.
Jahrh. (verschenen 4 dln. 1929-’36) ; O. Hinze, Die
Hohenzollern und ihr Werk (1916) ; L. v. Ranke, Zwölf
Bücher preuss. Gesch. (1930); M. Braubach, Der Auf-
stieg Brandenburg-Preussens 1640-1815 (1933 ; Kath.).
Pruisisch blauw, synoniem van > Berlijnsch
blauw.
Pruisisch zuur, > Blauwzuur.
Prüm, voormalige vorstelijke Benedictijner abdij
in den Eifel, in 721 gesticht (met medewerking van
St. Willibrord ?), door Pepijn den Korten rijk begif-
tigd en sedert sterk in de gunst der Karolingische
vorsten. P. werd zeer machtig en kende afwisselend
bloei en verval. Later met het aartsbisdom Trier ver-
eenigd, waartegen de monniken zich bleven verzetten,
in 1801 opgeheven.
Lit. : Cath. Encyclopaedia (XII, 519); Lex. Theol.
Kirche (VIII). Lindeman.
Prüm nier, D o m i n i k u s, Dominicaan, ca-
nonist en moraaltheoloog. * 3 Sept. 1866 te Kaltherher-
berg (bij Monschau), f 9 Juni 1931 te Freiburg (Zw.).
Vanaf 1908 prof. in de moraaltheologie te Freiburg
(Zw.).
Werken: Manuale Theol. Mor. (3 dln. 1915 ;
8 1936) ; Manuale Juris Can. (2 dln. 1907-*09 ; 6 1933) ;
Vademecum Theol. Mor. (1921 ; 4 1934).
Prunières , H e n r y , musicoloog. * 24 Mei 1886
te Parijs. Oprichter (1919) van de „Revue musicale”.
Werken: o.a. Lully (1909) ; L’opéra italien en
France avant Lully (1913) ; Monteverdi (1926) ; een
muziekgeschiedenis.
Prunus, plantengeslacht van de fam. der roos-
achtigen. Komt met 150 soorten van de N. gematigde
streken tot in de tropen voor. Het zijn boomgewassen:
de witte of rosé bloemen bezitten 5 kelk- en kroon-
bladeren, de vrucht is een steenvrucht. Hiertoe be-
hooren onze steenvruchten, tevens ondersoorten van
het geslacht: Persica (> perzik), Prunophora (>
pruim en > abrikoos), Cerasus (> kers), Amygdalus
(> amandel). In het wild komen in onze streken voor
P. padus(> vogelkers) en P. spinosa (> sleedoorn).
Verder worden nog gekweekt P. Mahaleb (> weich-
selboom) en P. Laurocerasus ( > laurierkers). Bouman .
Prurigo (genees k.), een chronisch verloo-
pende huidziekte, waarbij zich op de strekzijden der
extremiteiten talrijke, kleine, heftig jeukende knob-
beltjes vormen, welk proces tevens gepaard gaat met
een sterke zwelling der regionaire klieren.
PRIMITIEVEN (KUNST)
1. Vaas (leem) in den vorm van een slapenden man (Chimu-cultuur, Peru). 2. Houten pot met ruiterfiguur (Batak-
cultuur, Sumatra). 3. Godin (leem; Azteken-cultuur, Mexico). 4. Weefsel van de Haida-lndianen (N. Amerika).
5. Steenen beeld op het Paascheiland. 6. Boomschorsschildering (Nieuw-Guinea). 7. Antiloop met een man in
jachtkleeding (Bosjesman-cultuur, rotsschildering). 8. Schaal van de Pueblo-lndianen (N. Amerika). 9. Rotsschildering
in Calapata (Spanje). 10. Bronzen reliëf uit Benin (Afrika). 11. Man met draak (hout; Nieuw-Guinea). 12. Houten
godenfiguur (HopMndianen, N. Amerika).
PYRAMIDE
Pyramide bij Medoem (ca. 2820 v. Chr.). Koningspyramide te Meroë (Ethiopië; le Pyramiden van Gizeh (2800—2700 v. Chr.).
eeuw v. Chr.).
257
Pruritis (cutaneus) — Prijs
258
Pruritis (cutaneus) of huidjeuk, > Jeuk.
Prus, Bol es la w, pseudoniem van Alexander
Glowacki. Poolsch romanschrijver uit de positivis-
tische school. * 20 Aug. 1847 te Hrubieszow, f 19 Mei
1912 te Warschau. P. debuteerde met korte schetsen,
kinder- en dierenverhalen en schreef eerst later zijn
romans, die hem groote bekendheid verschaft hebben.
Werken (Poolsch) : De schildwacht op post (18«5) ;
De pop (1887); De geëmancipeerden (1893); Farao
(1896) ; Kinderen (1908). — L i t. : Wojciechowski,
Poolsche Lett. (Poohch, 1930) ; Brückner, Poln. Lite-
raturgeschichte. t>. Son.
Prut, Roemeensche naam van > Proeth.
Prutz, Rob er t, Duitsch radicaal -liberaal
dichter en letterk. historicus uit de school van het
Junge Deutschland. * 30 Mei 1816 te Stettin, f 21
Juni 1872 aldaar.
Voorn, werken: Gedichte (politieke lyriek,
1842) ; Die polit. Wochenstubo (polit. blijspel, 1843) ;
Gesch. des dt. Journalismus (1845 vlg.) ; Die dt. Lit.
der Gegenwart (1859).
Pruystlnck, E 1 i g i u s, genaamd Loy de
Schaliedekker, f 25 Oct. 1544, stichter van een sekte
> Libertijnen (sub B 1), naar hem ook Loïsten ge-
noemd. In 1525 ging hij te Wittenberg redetwisten met
Lnther, die het Luth. kerkgenootschap van Antwer-
pen tegen P. waarschuwde en hem een „Rumpel-
geist” noemde. In Febr. 1526 een eersten keer aange-
houden, werd hij veroordeeld tot publieke poenitentie,
waaraan hij zich onderwierp. Twintig jaar later stond
hij weer aan het hoofd van heel een sekte, en werd hij als
„relaps” terechtgesteld. Over zijn leer, zie > Liber-
tijnen (sub B, 1).
Lit.: Biogr. Nat. Beige ; Pirenne, Hist. de Belgique
(III, 356). Erens.
Pruys van der Hoeven, A., > Atjehoorlog
(kol. 257).
Pry, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 A3); ca.
550 inw. (vnl. Kath.); opp. 694 ha; landbouw; steen-
groeven.
Prynne, W i 1 1 i a m, Eng. essayist en pam-
fletschrijver. * 1600 te Bath, f 1669. Studeerde te
Oxford; advocaat te Londen. Bekend als leider van
de Puriteinsche reactie tegen het tooneel onder Char-
les I. Om zijn Histriomastix (= zweep voor acteurs),
waarin voor koningin Henrietta Maria beleedigende
passages voorkwamen, in 1634 wreed gestraft. Later
door het Puriteinsche parlement uit de gevangenis
bevrijd, maar enkele jaren nadien opnieuw gestraft
wegens beleediging van de regeering. Wist toen in het
gevlei te komen bij Karei II, en bracht het tot lid van
het parlement en archivaris van den Tower.
Werken: Histriomastix (1634) ; Brevia Parlia-
mentaria Rediviva (1662). — Lit.: E. W. Kirby,
W. P. (1931). Elman.
Prijs (buit), > Prijsrecht.
Prijs noemt men de in geld uitgedruktc ruilver-
houding van waren of diensten. Hij komt tot stand
op de markt, d.i. de organische verbinding van
vragers en bieders van eenzelfde waar of dienst binnen
een bepaald gebied (zie verder het art. > Markt).
A) Hoe komt de p. tot stand ï De markt is geen
statisch verschijnsel, doch steeds in beweging. Deze
beweging in de verhouding tusschen vraag en aanbod
wordt steeds beheerscht door het evenwicht daarin.
Zoo zijn er statische p., die den evenwichtsspiegel
vormen van de werkelijke p. van goederen en diensten.
Deze statische p. zal slechts zelden met den werkelijken
prijs samenvallen, want steeds zijn er tallooze krachten
werkzaam om het evenwicht tusschen vraag en aanbod
te verstoren: verandering in de grootte en in de be-
hoeften der bevolking, in de kapitaalvorming, in de
productiemethoden, m de structuur van het productie-
proces, enz. Als aigemeene regel kan worden gesteld,
dat dep. de resultante is van vraag en
aanbod. De strijd tusschen vragers en bieders zal
nl. gestreden worden binnen twee grenzen: aan de zijde
van de bieders is dit de prijshoogte, welke de productie
niet meer loonend maakt, en aan de zijde van de vra-
gers de prijshoogte, welke het offer voor den vrager te
groot doet zijn. Deze regel kan echter alleen worden
aanvaard met de volgende correcties: 1° dat erkend
wordt het bestaan van een wisselwerking tusschen
vraag en aanbod eener- en den p. anderzijds. Immers
werken vraag en aanbod op den p., omgekeerd werkt
de p. op vraag en aanbod. 2° Dat de onjuistheid wordt
erkend van de formule: de p. verhoudt zich in rechte
rede tot de vraag en in omgekeerde rede tot het aanbod.
Immers zij is in strijd met de feiten. Deze leeren ons
nl., dat vermindering van den oogst met bijv. 20 %
den p. niet in een evenredige verhouding (hier 25 %)
doet stijgen, maar misschien met het dubbele ervan
of meer. Hetzelfde geldt bij vermeerdering van den
oogst. Deze onevenredigheid wordt (naar den Engelsch-
man Gregory King) aangeduid als de „wet van King”.
Deze geldt niet in dezelfde mate voor alle goederen;
zij is het meest van toepassing op goederen, die, zooals
graan, dringende levensbehoeften dekken en moeilijk
aanstonds vervangbaar zijn. 3° Dat rekening gehouden
wordt met het feit, dat de vraag niet alleen afhangt van
den p. van het eene goed, dat op de markt begeerd
wordt, maar van den p. van alle andere goederen, die
voor de huishouding van den betrokken vrager in aan-
merking komen. Want eerst dan, wanneer de p. van al
deze goederen bekend zijn, kan door hem beslist wor-
den, hoe hij zijn inkomen besteden zal. Er is dus m.a.w.
interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) tusschen
de p. in het algemeen; in het bijzonder echter tusschen
de p. van complementaire goederen in engeren zin,
d.i. goederen, die alleen een bepaalde beteekenis heb-
ben in verband met andere goederen, bijv. steenkolen
en ijzererts, die beide noodig zijn om ruw ijzer te maken,
en even zoo tusschen de p. van goederen, die tot zekere
hoogte elkaar vervangen kunnen, zooals natuurrubber
en synthetische dito.
De p. van dezelfde goederen op dezelfde markt zal
één zijn, omdat, zooals de substitutie-theorie leert,
die goederen door elkaar vervangbaar zijn en het ver-
vangen goed denzelfden p. moet hebben als het ver-
vangende goed.
B) Verhouding prijs en productiekosten. De p. van
een goed heeft de neiging om met de productiekosten
van dat goed (inclusief de belooning van den onder-
nemer) samen te vallen. Immers valt de p. onder die
kosten, dan zal de productie vanzelf ophouden, waar-
door het aanbod vermindert en de p. weer stijgt. Is
omgekeerd de p. hooger dan de productiekosten, dan
worden nieuwe ondernemingen gesticht, waardoor het
aanbod vermeerdert en de p. weer daalt. Een on
ander geldt alleen bij vrije mededinging, dus niet bij
monopoliepositie (> Monopolie) of bij prijszetting
door de overheid. Wanneer nu echter de productie-
kosten van gelijksoortige goederen uiteenloopen,
zooals dikwijls plaats heeft, hoe kan dan, waar de p.
ervan op dezelfde markt één wordt, deze ééne p. sa-
menvallen met twee of meer uiteenloopende productie-
kosten? Dit is natuurlijk onmogelijk. Die p. valt
XX. 0
259
Prijsafspraak — Prijspolitiek
260
in feite samen met de hoogte dier productie-
kosten. De verklaring hiervan is deze, dat, wanneer
voor de behoeftebevrediging een bepaalde hoeveelheid
van een goed vereischt wordt en vanneer voor de voort-
brenging hiervan meerdere ondernemers noodig zijn en
deze met uiteenloopende productiekosten werken, de
verbruikers zich de hoogste p. moeten laten welgeval-
len, omdat anders de ondernemers, die onder de on-
gunstigste productievoorwaarden werken, de produc-
tie moeten staken en dan aan de vraag van een deel der
verbruikers niet kan worden voldaan. Hieruit volgt,
dat de ondernemers, die onder die maximum-produc-
tiekosten werken, een extra-bate ontvangen; welke
ondememerspremie wordt genoemd.
C) Als externe factoren werken op den prijs
in: monopoliepositie en overheidsbemoeiing. In bei-
de gevallen kan noch van een markt noch van een
marktprijs gesproken worden, want de p. is hier geen
functie van vraag en aanbod, maar éénzijdig, d.i. van
de zijde van het aanbod, vastgesteld. Directe overheids-
bemoeiing met den p. wordt > prijszetting genoemd.
Dit kan geschieden door vaststelling van maxi-
mum- of m i n i m u m -prijzen (zie > Maximum -
wetten; Prijszetting). Indirect kan de overheid den
p. beïnvloeden door een bepaalde handelspolitiek
(invoerrechten, contingent eering, enz.), door bij het
verleenen van concessies voor de exploitatie (bijv. van
vervoermiddelen) maximum -tarieven te bedingen of
door het stichten van concurreerende ondernemingen.
Vgl. nog > Groothandel; Kleinhandel; Prijsdaling;
Prijstheorie. Vorstman.
ï)) Rechtvaardige prijs. De rechtv. p. is die,
welke de juiste waarde van het betrokken goed tot
uitdrukking brengt. Hij kan naar plaats en tijd ver-
schillen en laat een zekere speling toe (laagste, gemid-
delde en hoogste p.). Het is een eisch van strikte recht-
vaardigheid (justitia commutativa) dien rechtv. p.
te betalen en niet meer dan dien p. te vorderen. Als
regel zal de gelijkwaardigheid een objectieve, alge-
meen geldende moeten zijn. Van den nood of de on-
kunde van de tegenpartij of van eigen machtsposite
misbruik maken om een hoogeren p. af te dwingen of
een goed voor een lageren p. te bemachtigen, is een
zonde tegen de rechtvaardigheid (prijswoeker). Zijn
goed afstaan voor een lageren p. is in zich niet onrecht-
vaardig, maar in bepaalde omstandigheden is dat een
arglistige truc, niet vrij te pleiten van > oneerlijke
concurrentie.
De geroepen organen om den rechtv. p. vast te stel-
len zijn in buitengewone omstandigheden de uitspraak
der overheid (zie > Prijszetting), in normale het oor-
deel van de vrije gemeenschap zelve: de „a e s t i-
matio communi s”.
Wat dit laatste punt betreft: In een maatschappij
met ontwikkeld ruilverkeer heeft de p. der afzonder-
lijke artikelen slechts zin en beteekenis in onderling
verband, in het heele systeem van prijzen en loonen.
De kwestie der rechtvaardigheid betreft dan ook aller-
eerst het systeem van prijzen en loonen in zijn geheel.
Uit sociaal -ethische overwegingen zal men daaraan
den eisch moeten stellen, dat dit systeem tot echte
volkswelvaart strekt (Quadragesimo Anno). Uit dien
hoofde ook moet iedere afzonderlijke p. harmonisch
in dat bestel passen. Daarbij moet echter ook nood-
zakelijk de eigen aard van het bestaande economische
bestel gerespecteerd worden. En verder zijn ook hier
privaat-ethische momenten, die niet tot de sociaal-
ethische te reduceeren zijn.
De ouden gaven als norm voor de vaststelling van
afzonderlijke prijzen: de productiekosten plus een
matig gewin voor degenen, die de productie tot stand
brengen. Dit zijn ook thans nog factoren van primaire
beteekenis. In de vrije markt moet ook aan het spon-
tane spel der econ. krachten in de spanning van vraag
en aanbod binnen bepaalde grenzen zijn goed recht
worden toegekend. Als regel kan men praesumeeren,
dat de gangbare marktprijs rechtvaardig is; maar die
praesumptie gaat niet door, als hij het resultaat is
van onevenwichtige marktverhoudingen of door ge-
in teresseerden eenzijdig is beïnvloed.
L i t. : St. Thomas, Summa theol. (II, II, qu. 77) ;
Arnou, Contre le bénefice exagéré (1925) ; Cobbenhagen,
Beschouwingen over de prijs (in : Economie, I 1935-’36) ;
Fallon, Le juste prix (in : Nouv. rev. tbéol., LI 1921) ;
Hürth. Die aequalitas justitiae in ihrer Beziehung zur
aequivalentia objectorum bei strengen Rechtsverhind-
lichkeiten (in : Scholastik, 1928) ; v. Nell-Breuning,
Grundzüge der Börsenmoral (1928) ; Wirtz, Enkele
aspecten van het probleem „De rechtvaardige prijs”
(in : Leering en Leiding, X 1935 en XI 1936). Buys.
Prijsafspraak, > Kartel; Concentratie.
Prijscondities (handelseco n.), ook wel
leveringscondities genoemd, condities,
die aangeven, welke kosten in den gecontracteerden
prijs begrepen zijn. Veel voorkomende p. zijn: > f. o. b.
(— free on board), c. en f. (= cost and freight). c. i. f.
(= cost, insurance, freight; > Cif) en > geloste con-
dities.
Prijsdaling , prijsstijging (N e d. recht). Ter be-
scherming van de natuurlijke, uit vrije mededinging
ontstane, waardeverhouding van handelsgoederen,
w T ordt in art.. 334 Ned. W. v. Str. straf bedreigd tegen
hem, die (niet het oogmerk om zich of een ander te
bevoordeelen) door het verspreiden van een leugen-
achtig bericht den prijs van koopw r aren, fondsen of
geldswaardig papier, doet stijgen of dalen.
Bosch van Oud-Amelisweerd.
De Belg. wet van 18 Juli 1924 voorziet zekere
straffen tegen hen, die middelen aanwenden om op
de binnenlandsche markt een abnormale stijging of
daling van de prijzen der levensmiddelen, koopwaren,
handelspapieren of effecten te veroorzaken, te hand-
haven of pogen te handhaven. Rondou .
Pr ijskar tel, > Kartel.
Prijsniveau. Men spreekt hiervan, wanneer
men het algemeene prijspeil bedoelt. Dit alg. prijspeil
is in zijn w r ezen de verhouding tusschen de goederen en
diensten eener-, en het inkomen anderzijds. Stijging
of daling van het alg. p. zegt dus op zichzelf nog niets;
alleen in verhouding tot de hoogte van het inkomen
hebben zij beteekenis. Naast groepen, w T ier inkomen
gelijken tred heeft gehouden met de stijging van het
prijsniveau, staan gewoon lijk andere groepen, waarbij
dit niet het geval is. Alleen de laatste kunnen van
levensduurte spreken ; de eerste hebben van de stijging
van het p. geen nadeel.
Prijspolitiek . 1° A 1 g. economisc h. Van p. te
spreken heeft slechts zin in een economische samenle-
ving, die niet wordt gedacht in de schemata van >
Klassieke en Oostenrijksch-Amerikaansche School,
maar in de werkelijke ontwikkeling, waarin met name
arbeid en ondernemingen (zij het ook onvolledig) ge-
organiseerd zijn. In kleiner of grooter verband voeren
daar de arbeiders loonpolitiek, de ondernemingen prijs-
politiek.
Doel van deze p. is: den afstand tusschen kosten en
verkoopsprijs zoo groot mogelijk te maken voor een zoo
261
Frij srecht — Prij starief
262
groot mogelijke totale winst. Dit sluit niet uit een zeer
klein verschil en dus een zeer kleine winst op elke hoe-
veelheid van dienst of goed. Bij deze p. zijn maat-
regelen van de gemeenschap om de prijzen redelijk te
doen zijn niet slechts denkbaar, maar in een goed ge-
ordende economische samenleving noodzakelijk.
De p. kan van zeer verschillenden aard zijn; zij kan
zich richten op verlaging der kosten; op prijsverhoo-
ging tot aan de grens der > maximale waardeering; op
prijsverlaging, zoodat de grootere omzet een grootere
totale winst belooft; eindelijk: op beperking van het
aanbod, bijv. door concentratie van ondernemingen
of vermindering der productie in de aangesloten
ondernemingen.
L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; id., Vraag-
stukken der Econ. Bedrijfsorganisatie (1917) ; id., Begin-
selpn der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921) ; Robert
Liefmann, Kartelle und Trusts (1934). Veraart.
2° Bedrijfseconomisch. De kosten in
een bedrijf zijn ten deele zgn. variabele kosten en voor
een ander gedeelte zgn. constante kosten, d.w.z. kos-
ten, die afhankelijk zijn van de bedrijfsbezetting, en
kosten, die binnen ruime grenzen weinig of niet door
de bedrijfsbezetting worden beïnvloed. Het probleem
in de bedrijfshuishouding is nu, in een eenvoudige
formule weergegeven, het volgende: (aantal verkochte
eenheden x opbrengst per eenheid) — (aantal verkoch-
te eenheden x variabele kosten per eenheid) = een
maximum. Dit maximum is dan te verminderen met
een vast bedrag aan constante kosten, waardoor, wan-
neer het eerst bedoelde verschil een maximum is, ook
de winst een maximum wordt.
De p. is nu één van de middelen om deze maximum-
opbrengst te verkrijgen. Evenwel kan zij niet voor alle
soorten goederen gelijk zijn. Voor een artikel met een
elastische vraag, d.w.z. een vraag, die door de hoogte
van den prijs belangrijk kan worden beïnvloed, moet de
p. in die richting gaan, dat een zoodanige prijs wordt
berekend, dat een maximumgrootte van het product
(afzeteenheden x prijs per eenheid) wordt verkregen.
Voor een artikel met een niet elastische vraag, d.w.z.
een vraag, die vrijwel niet of in zeer geringe mate door
den prijs wordt beïnvloed, moet eveneens een maximum
verkregen worden; meestal echter minder doordat een
prijsverlaging een grooteren omzet teweegbrengt, dan
wel door een zekere prijshandhaving. In bedrijven met
een samenliangend product is uiteraard het probleem
minder eenvoudig. Daarnaast echter heeft men nog
bedrijven, wier producten in geheel verschillende af-
zetmarkten terecht komen, tusschen welke afzetmark-
ten geen of slechts een 7 oer verwijderd verband bestaat.
Dit is het geval, wanneer het product verschillende
doeleinden dient, consumptieve en productieve, zooals
bijv. in electriciteitsbedrijven, waar de krachtstroom
productieve doeleinden dient en dan andere concurren-
ten naast zich vindt dan als lichtstroom. In een ande-
ren vorm vindt men deze onderscheiding in het trans-
portbedrijf, waar de draagkracht van de verschillende
te transporteeren goederen verschillend is. Een derde
onderscheiding treft men aan in die bedrijven, waarin
door bepaalde maatregelen, hetzij kartelvorming of
handelspolitieke toestanden, de samenhang der mark-
ten gering is.
In al deze gevallen leiden de gegeven omstandig-
heden tot een p., die steunt op gedifferentieerde prijzen.
Deze prijsdifferentieering kan echter ook nog zijn grond
vinden in een zeer bijzondere omstandigheid, samen-
hangend met den aard van het product.
In geval men te doen heeft met een product met een
beperkte markt, d.w.z. een beperkte afzetmogelijk-
heid, zou men de heele vraag ineens kunnen aanboren
door het stellen van een zoodanigen prijs, dat ook de
minst koopkrachtige groep direct in zijn behoeften
voorziet. In de meeste gevallen echter zal deze politiek
voor een bedrijf niet de meest aangewezen zijn, nl. dan
wanneer deze prijsverlaging practisch niet tot een ruime
vermeerdering van den afzet leidt. In dat geval zal men
trachten door een p. van achtereenvolgens lagere prijzen
eerst de meest koopkrachtige zijde aan te boren en
daarna geleidelijk de minder koopkrachtige. In dit
laatste geval krijgt men dus niet de prijsdifferentieering
tegelijkertijd, doch een opvolgende prijsdifferentiee-
ring. C. Janssens.
L i t. : J. M. Clark, The Economics of overhead costs
(1923); Schmalenbach, Grundlagen der Selbstkosten-
rechnung und Preispolitik ( 6 1934) ; Mellerowicz, Kosten
und Kostenrechnung (I, 394-424 ; II, 2e stuk, 1-195).
Prljsrccht (volkenrecht), Fr. droit de
prise, het recht om buit te maken op zee. Bij zee-
oorlog is in tegenstelling met landoorlog particulier
eigendom van een vijandelijk onderdaan niet vrij. Het
kan buit gemaakt en tot prijs verklaard worden.
Het p. werd voor het eerst vastgesteld bij de declara-
tie van Parijs van 1856. De twee regels luiden, dat
vijandelijk goed in een neutraal schip en neutraal goed
in een vijandelijk schip niet mag worden buitgemaakt,
met uitzondering van contrabande. Voor deze regels
heeft de oude Republiek der Nederlanden altijd ge-
vochten. Een en ander werd gedeeltelijk nader uitge-
werkt in de 11e en 12e conventie van de 2e Vredes-
conferentie. Later is daarbij gekomen de Londensche
zeerechtsdeclaratie van 1909, die echter door Enge-
land zelf verworpen is en daarom in den Wereldoorlog
niet van kracht was. De groote moeilijkheid tijdens den
Wereldoorlog lag in de vraag, wat onder contrabande
te verstaan was, daar zooals gezegd het buitrecht
voor contrabande altijd is blijven bestaan. Op den duur
was er in den oorlog van 1914 bijna geen artikel meer,
dat niet onder contrabande viel, met het gevolg dat
alle neutrale goederen werden prijsverklaard. Het prijs-
verklaren moet geschieden door een rechter. Geen buit
is wettig, zoolang niet de prijsreehter van het buit-
makende land de wettigheid heeft uitgesproken. In
Ned. is de Hooge Raad prijsreehter. Er is geen inter-
nationale prijsreehter. De pogingen daartoe ingesteld
hebben gefaald.
Het genomen schip krijgt meestal een prijsbemanning
om het naar een haven van den prijsmakenden staat
te brengen. Komt het schip echter in neutraal vaarwa-
ter, dan wordt het weer vrij. Door de duikbooten
zijn in den oorlog daardoor moeilijkheden ont-
staan.
L i t. : Francois, Handb. v. h. Volkenrecht (II) ; Verzijl,
Het prij8r. der neutralen. L. Janssens.
Prijsregulering noemt men het samenstel
van maatregelen, welke de bedoeling hebben om op den
loop van den prijs invloed uit te oefenen in het belang
van de volkswelvaart. Deze maatregelen kunnen ge-
nomen worden door de overheid of door de circulatie-
bank en kunnen het algemeene prijsniveau betreffen
of alleen den prijs van bepaalde goederen en /of
diensten. > Prijs (sub C).
Prljstarief . In een aantal min of meer georgani-
seerde bedrijven (bedrijf opgevat als complex van onder-
nemingen) worden bij gemeenschappelijke afspraak de
prijzen van goederen en diensten naar een vastgesteld
263
Prijstheorie— Psalmen
264
tarief geregeld. Dit tarief is onderdeel van de > prijs-
politiek. Men hoede zich ervoor, zich dat p. voor te
stellen als los staande van de prijsleer. De > maximale
en de > minimale waardeering, en deze in verband
met telkens aangeboden en gevraagde hoeveelheden van
bevredigingsmiddelen, geven de begrenzing der
prijzen "aan. Slechts daartusschen zijn p. mogelijk,
die dus, als zij doelmatig willen zijn, een zeer soepel
karakter moeten hebben. Het laagste p. valt samen
met de minimale waardeering der producenten, gelijk
aan de kosten bij een gegeven hoeveelheid.
De berekening der kosten is een zeer moeilijke zaak,
wat insluit, dat een goed p. ook een zeer moeilijke
zaak is. In alle ondernemingen voor eenzelfde goed
of eenzelfden dienst zijn de kosten verschillend. Alle
georganiseerde ondernemingen verlangen terecht, dat
met haar kosten rekening wordt gehouden. Maar
wordt door dezen eisch het p. te hoog, dan is het gevaar
voor ontduiking door de ondernemingen, die lagere
kosten hebben, zeer groot, terwijl het gevaar van de
zijde der ongeorganiseerde ondernemingen niet minder
is. Eisch van goede leiding van het bedrijf zal zijn,
dat de kosten der verschillende ondernemingen zooveel
mogelijk worden geëgaliseerd, waartoe collectieve
arbeidsovereenkomsten, gelijke contracten met leve-
ranciersorganisaties enz. dienstbaar kunnen zijn.
L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; id., Vraag-
stukken der Econ. Bedrijfsorganisatie (1917) ; id.,
Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921). Veraart.
Pr ijs theorie, theorie, welke het ontstaan en de
veranderingen van den prijs verklaart. Men kan twee
hoofdgroepen van prijstheorieën onderscheiden.
A) De objectieve p. kent twee schakeeringen :
de theorie van den marktprijs en de productiekosten-
theorie. Terwijl de eerste den prijs tracht te verklaren
uit de werking van vraag en aanbod, zonder echter
te onderzoeken hoe vraag en aanbod bepaald worden,
zoodat ze geen af doen de verklaring geeft, wordt bij
de tweede onderzocht, waardoor het aanbod bepaald
wordt. Volgens Adam Smith zijn het de productie-
kosten, waaronder hij drie grootheden begrijpt : het
arbeidsloon, dc kapitaalrente en de grondrente (pacht),
terwijl David Ricardo de productiekosten tot arbeid
reduceert. Volgens Smith is dit de „natuurlijke” prijs.
Waardoor de vraag bepaald wordt, onderzoekt
deze theorie dus niet en daarom geeft ook zij geen
afdoende verklaring van den prijs.
B) De subjectieve p. steunt op de > grenswaarde-
theorie, welke zich in twee richtingen ontwikkeld heeft.
De eerste steunt op de stelling van Karl > Menger,
volgens welke elk individu alleen ruilt, wanneer hij
uit dien ruil voor zich een nutswinst trekt. Hieruit
leidde von > Böhni Bawerk de wet der > grensparen
af (zie ald.).
Deze tweede richting leidde tot de „theorie van het
economisch evenwicht”, voorgestaan door de Mathema-
tische School van Stanley Jevons, Walras, Marshall
e.a. Deze leert, dat op de markt alleen dan evenwicht
intreedt, wanneer het geheele aanbod effectieve vraag
ontmoet. En dit is alleen mogelijk, wanneer de prijs
der vsch. waren met hun grensnut overeenkomt.
Deze subjectieve theorieën geven, evenmin als de
objectieve, een voldoende verklaring van den prijs,
die ten slotte niet afhangt van de individueele waarde-
schattingen, maar van de verhouding tusschen de
totale massa, welke effectief aangeboden, en die, welke
effectief gevraagd wordt. Verder is het onmogelijk
om die subjectieve waarden, welke bepaalde goederen
voor vsch. menschen hebben, met elkaar te vergelijken,
nog veel minder dus ze op een gemeenschappelijken
noemer te brengen. Ten slotte is een vergelijking van
de grootte der vsch. behoeftebevredigingen niet moge-
lijk, omdat de waarde van een bepaald goed niet op
zichzelf beschouwd kan worden, maar alleen in ver-
band met de overige goederen, die voor de huishouding
van den betrokken vrager in aanmerking komen.
L i t. : Diehl, Sozialwissenschaftl. Erlauterungen zu D.
Ricardo’8 Grundgesetzen ; Menger, Grundsatze der
Volks wirtschaftslehre ; v. Böhm Bawerk, Kapital und
Kapitalzins ; v. Wieser, Theorie der gesollschaftl.
Wirtschaft ; Stanley Jevons, Theory of political economy ;
Walras, Eléments d’écon. politique pure ; Cassel, Theore-
tische Sozialökonomie ; O. Spann, Tote und lebendige
Wissenschaft ; W. Heller, Grundprobleme der Theore-
tischen Volkswirtschaftslehre.
Prijsvorming, •> Prijs; Prijstheorie.
Prijszetting noemt men die maatregelen, door
de overheid genomen, welke bedoelen den prijs van
bepaalde waren of diensten op een bepaalde hoogte
te fixeeren. Vgl. > Prijs (sub C).
Prytanen (A n t. bis t.), commissie van 50
leden, waarin 1/10 van de 500 senatoren van Athene,
uit de verschillende phylen van de stad, om de beurt
gedurende 1 /10 van het jaar zetelden. Eiken dag stelden
de p. een voorzitter aan, die één dag en één nacht
fungeerde. E. De Waele .
Przemvsl, Poolsche stad in Galicië aan de San
(XIX 112 H2) ; ca. 52 000 inw. (w.o. 40% Joden,
15% Roethenen). Hout-, graan- en lederhandel. Te
P. is een Kath. en een Roetheensch (Geünieerd) bisdom
gevestigd met seminaries en kathedralen der beide
riten. Franciscaner klooster.
Na een hevigen strijd werd P. in Maart 1915 door de
Russen op de Oostenrijkers veroverd; onmiddellijk
daarop begon de russificatie van het Roetheensche
volk en de vervolging der Geünieerde Kerk. In Juni
1915 werd P. weer door de Oostenrijkers bezet, in
1918 werd het Poolsch grondgebied en het is thans
een belangrijke garnizoensplaats. v. Son .
Przybyszewski , S t a n i s 1 a w, Poolsch roman-
schrijver met uitgesproken erotische philosophie.
* 7 Mei 1868 te Lojewo, f 23 Oct. 1927 te Inowroclaw.
Zijn voornaamste werken zijn vol verheerlijking der
erotomanie; zijn laatste werken, die van een overgang
naar andere beginselen getuigen, vormen geen aan-
passend vervolg op zijn eerste boeken. Op het laatst
van zijn leven werd P. geloovig Katholiek. v. Son.
Werken: Doodenmis (1893) ; Satanskinderen (1897);
Het groote geluk (1900); Ilomo sapiens (1907); Sterke
menschen (1913); De wreker (1927). — L i t.: Papée,
P. (1932) ; Wojciechowski, Poolsche Lett. (Poolsch, 1930).
Przy vvara , E r i c h, Jezuïet, philosophisch
en ascetisch schrijver, die den modernen geest weet te
boeien. *12 Oct. 1889 te Kattowitz. Thans te München.
Voorn, werken: Unsere Kirche ( ,7 1931);
Eucharistie u. Arbeit ( 4 1 921) ; Gottgeheimnis der Welt
( 2 1 924) : Ringen der Gegenwart (1929). Verder vele
tijdschriftartikelen (vooral in Stimmen der Zeit).
Psallendum, in de > Mozarabische liturgie
een Responsoriaalzang, die plaats heeft na de eerste
lezing in de H. Mis.
Psalmen. Het Bock der Psalmen behoort tot
de geïnspireerde geschriften van het O.T. Het bevat
150 religieuze lofliederen, in verschillenden tijd ge-
schreven en voor liturgische doeleinden bijeengebracht.
Alle liederen zijn oorspronkelijk in het Hebreeuwsch
geschreven. Daar de tekst door het vele overschrijven
veel geleden heeft en in sterk gemutileerden vorm tot
265
Psalmodie
266
ons is gekomen, is de oorspr. zin niet altijd meer te
achterhalen. Bij de exegese neemt men dikwijls zijn
toevlucht tot tekstverandering. Een gezonde tekst-
critiek zal op dit punt sober te werk gaan. De P.
moeten ongetwijfeld gerekend worden tot de meest
waardevolle producten van de bijbelsche > poëzie.
Bij de verklaring der P. moet rekening gehouden wor-
den met het eigen karakter der Hebr. poëzie. Daar de
P. ontstaan zijn in bepaalde omstandigheden, is dik-
wijls nuttig voor een goed begrip deze omstandigheden
te kennen, voor zoover ze te achterhalen zijn.
De inhoud van het boek is zeer varieerend. Alle
menschelijke gevoelens jegens God vinden er haar uit-
drukking: lofprijzing, dankzegging, boetvaardigheid
om zonden, verlangen tot inkeer en tot terugkeer naar
God, smeekingen in allerlei omstandigheden, enz.
Hieraan ook naast de vormschoonheid ontleent dit
boek zijn groote altijdblijvende waarde. Voor de be-
paling en waardeering van den inhoud moet gelet wor-
den op het feit, dat deze gezangen gedicht en gesclire-
ven zijn onder de Oude Wet, toen de openbaring nog
niet volledig was. Speciaal moeten de Messiaansche P.
vermeld worden.
Reeds vanaf de oudste tijden werd het boek verdeeld
in vijf deelen, die met doxologieën werden afgesloten.
De telling van de P. in den oorspr. tekst verschilt van
die der Vulgaat, doordat sommige P. onderverdeeld of
samengenomen zijn.
Het grootste gedeelte van de P. is door David ge-
schreven. De opschriften, van ouden datum, maar
dikwijls moeilijk te ontcijferen, wijzen van 74 David
als auteur aan. Bovendien is het waarschijnlijk, dat
eenige uit die, waarbij geen naam vermeld staat, ook
door hem zijn geschreven. De overige P. zijn voor het
grootste gedeelte uit later tijd. Wanneer alle P. in één
boek zijn samengevoegd, is moeilijk aan te geven. De
collectie als zoodanig bestond zeker 300 vóór Christus.
Dit boek van de H. Schrift is ontelbare malen ge-
commentarieerd en vertaald. Zoo bezorgde de H. Hiero-
nymus tot drie maal toe een Latijnsche uitgave
(> Psalterium).
L i t. : o.a. P. de Puniet, Le Psautier liturgique k
la lumièrc de la tradition chrétienne (2 dln. 1933): L.
Desnoyers, Les Psaumes. Traduction rythmée d’après
PHebreu (1935); R. L. Jansen O.P., De Psalmen. Uit
den grondtekst vertaald (1936). C. Smits.
Gebruik in de Kath. liturgie. De p. spelen een groote
rol in de liturgie. In het Missaal komen heden volledige
p. zelden voor, de talrijke van voorheen werden groo-
tendeels tot enkele verzen teruggebracht; hetzelfde
geldt voor Pontificale en Rituale, doch in mindere
mate. In de kerkelijkc getijden vormen de p. echter
nog steeds de hoofdzaak. De Rom. Kerk dankt aan
den Regel van den H. Benedictus het gebruik het ge-
heele Psalterium eenmaal per week te bidden. De ver-
deeling der p. over dagen en getijden geschiedde vol-
gens Bijbelorde, uitgezonderd de feesten, waarvoor
toepasselijke p. gekozen werden. De toename dezer
feesten in de M.E. bracht het wekelijks bidden van het
geheele psalterium in gedrang, de brevierhervorming
van paus Pius X streefde naar een herstel der oude
practijk; de oude Bijbelorde der p. werd daarbij echter,
vnl. om practische redenen (gelijkmatige verdeel ing
over alle dagen, in verband met de drukke zielzorg der
priesters), prijsgegeven. De in de liturgie gebruikte
tekst der p. is die van het zgn. Psalterium
Gallicanum, uitgezonderd de > Invitatorium-
psalm, die uit het tevoren zeer verspreide > Psal-
terium Romanum is (zie > Psalterium). Bij
het gebruik der p. let de Kerk niet enkel op hun letter-
lijken zin, doch vooral op hun profetische en zinnebeel-
dige beteekenis in betrekking tot Christus en Zijn
Mystiek Lichaam, de H. Kerk. De liturgie heeft sommi-
ge p. afzonderlijk gegroepeerd, o.a. de > Boet-
psalm e n, Graduaalpsalmen ; vroeger
kende men nog psalmi familiares: groe-
pen van 2 tot 6 p., ter intentie van de zgn. familiares:
personen, die met het klooster in min of meer nauwe
betrekking stonden. Ook kende men nog Mar i-
aansche p., nl. het Magnificat, gevolgd door
p. 21, 118, 125, 122, welker aanvangletters den naam
Maria vormen. Vermist.
Lit.: Calès, Le Livre des Psaumes (1936); Calle-
waert, Liturgicae Institut., Tract. II: de Breviarii rom.
liturgia (Brugge 1931); v. d. Heeren, Psalmi et Cantica
expheata (Brugge 1924); Hugueney, Psaumes et Can-
tiques (1927); P. de Puniet, Le Psautier liturg. (1933-
’34); Woltcr, Psallite sapienter (Freiburg 1904).
Voor de wijze van voordracht, zie > Psalmodie.
Psalmen bij de Protestanten. Speciaal in de Gerefor-
meerde Kerken en hier en daar in steil -Orthodoxe ge-
meenten der Ned. Herv. Kerk was men vooral en is men
ook nu nog gesteld op het zingen van p. alleen, omdat
deze zuiver Schriftuurlijk zijn, de gezangen daar-
entegen beschouwd worden als mensebenwerk. Dit hangt
zeker ook nog samen met de Calvinistische voorliefde
voor het Oude Testament, dat bijv. Calvijn zijn theo-
cratische gedachten en wettische opvatting van het
godsdienstig leven inspireerde. Deze voorliefde voor
het zingen der p. hangt dus samen met het wezen van
het Protestantisme. De eerste Prot. psalmberijming
is van Petrus Datheen (1566), die zich aansloot bij de
Fransche berijming van Marot en Beza. Bij de hage-
preeken zong men enthousiast de Datheensche psal-
men. In litterair opzicht stak de berijming van Marnix
van St. Aldegonde (1580) ver boven die van Datheen
uit, doch de laatste bleef tot 1773 in de kerken erkend.
In dit jaar werd van overheidswege een commissie (een
predikant uit elk gewest met enkele regeeringscora-
missarissen) benoemd om een nieuwe berijming tot
stand te brengen. De Staten wezen zelfs de bundels
aan, waaruit keuze gedaan moest worden: a) één van
Hendrik Ghijsen, zilversmid van beroep, b) één van
het genootschap Laus Deo, Salus Populo; c) één van
den geneesheer Johannes Eusebius Voet. In 110 zit-
tingen werd de nieuwe bundel samengesteld, die in
1775 algemeen in gebruik kwam.
Tot voor drie jaar werden in de Gerof. Kerken uit-
sluitend psalmen gezongen, terwijl in de Ned. Herv.
Kerk ook een bundel Gezangen gebruikt werd. Pas de
laatste jaren wordt ook in de Geref. Kerk een bundeltje
van 29 gezangen naast de Psalmen gebruikt.
Van verschillende zijden wordt getracht andere be-
rijmingen, op andere of verbeterde zangwijzen, ingang
te doen vinden. Genoemd moet worden de nieuwe bun-
del van ds. H. Hasper (1937). Lamm^rtse.
Psalm 151, een apocriefe psalm van 8 verzen, waarin
David beschrijft, hoe hij als de minste door God werd
uitverkoren om de Philistijnen te verslaan. Het is onze-
ker, of deze psalm oorspr. in het Hebr. werd vervaardigd;
hij is bewaard in vsch . vertalingen en wordt gevonden in
veel hss. en uitgaven van de Septuagint en in enkele
oude Oostersche en Oud-Latijnsche vertalingen.
Lit.: J. B. Frey, Verbum Domini (V 1925) ; Dict. de
la Bible (V). Greitemann .
Psalmodie. Begripsbepaling. Psalmodie (=
psalmgezang) noemt men de verschillende wijzen,
267
Psalmtonen — Psathyrianen
268
waarop bij den Kath. eeredienst de psalmen gezongen
worden. Men onderscheidt de eigenlijke psalmo-
die en psalmodische gezangen. Bij
de eigenlijke p. of de eenvoudige psalmtonen van
Officie en Mis (Introitus) worden de psalmverzen op
één toon gereciteerd, met een sobere versiering aan het
begin en einde van het recitativisch gedeelte. Psalmo-
dische zangen, die men in analogen zin ook p. zou
kunnen noemen, zijn die zangen (niet noodzakelijk
psalmteksten), die wel het bouwschema der p. ver-
toonen, maar in hun vrij en rijker melodieverloop
totaal afwijken van de eenvoudige psalmtonen.
Bouwschema : aanhef — recitatief — sluiting. Elk
psalmvers is verdeeld in 2 halfverzen. Hoofdzaak is het op
één toon gezongen recitatief van elk halfvers, dat tenor
(minder juist ook dominant) wordt genoemd. In som-
mige gevallen wordt het recitatief van het halfvers
ingeleid door een eenvoudige melodische figuur, het
zgn. initium of intonatio; steeds echter wordt het
halfvers afgesloten door een vaste melodische formule,
cadens genaamd. Bij de gewone p. komt deze op den
woordklemtoon, die een hoogeren toon krijgt (tonische
cadens); bij de meer versierde p. worden de laatste
(gewoonlijk 6) lettergrepen gezet op een steeds onver -
Psalmodie.
anderlijke notenreeks (cursische cadens). Ook bij de
psalmodische zangen komen steeds deze 3 elementen
voor: initium-tenor-cadens, maar in veel gecompli-
ceerder vorm.
Muziek. Van de oud-Joodsche liturgie is ons geen
enkele zangwijs bewaard; de melodieën, die Idelsohn
verzamelde, hebben ongetwijfeld groote waarde, maar
blijven toch altijd een mondelinge overlevering; zij
wijzen echter op een nauwe verwantschap met de Gre-
goriaansche psalmtonen. Bij de Christelijke liturgie
der eerste eeuwen nam de p. een zeer voorname plaats
in; van de toen gebruikte psalmwijzen weten we niets
met zekerheid; alleen weten we, dat ze eenvoudig
moeten geweest zijn, daar alle geloovigen er aan
deel namen. Toen in de 4e eeuw het systeem der 8
kerktonen (> Octoëchus) met de oud-Christelijke
muziek in verbinding werd gebracht, begon men de
vsch. psalmwijzen naar de vsch. kerktonen te onder-
scheiden. Als de kerkzang onder Gregorius I ges) T stema-
tiseerd wordt, deelt ook de p. in deze definitieve vast-
zetting; de oudste schriftelijke opteekening van onze
tegenw. psalmtonen dateert uit de 10e eeuw. Daarnaast
zijn voor bijz. gelegenheden nog andere psalmtonen
ontstaan: zoo de „tonus peregrinus” (= buitenlandsche
toon; van Byzantium afkomstig ?), de zangwijzen van
het Invitatorium e.a.
Verschillende wijzen van uitvoering.
a) Koor om koor, met keervers (> antiphoon).
b) Solist en koor, met keervers (responsum). -> Rc-
sponsoriaalzang.
c) De geheele psalm wordt zonder onderbreking van
eenig keervers afgezongen door koor of solist: > cantus
directaneus. Bij het Officie o.a. de „Kleine Uren” van
Triduum Sacrum en Allerzielen; bij de Mis de Tractus.
L i t. : Idelsohn, Thesaurus of Ilebrew Oriental
melodie8 (Berlijn 1922); Idelsohn, Jewish music(New York
1929) ; Ferretti, Estetica gregoriana (1934). Bruning.
Psalmtonen, > Psalmodie.
Psalmus responsorialis, > Responsoriaal-
zang.
Psalteria! is littera, in de palaeographie ook
littera grossa genaamd, is het schrift, waarin
de liturg, boeken der latere M.E. geschreven zijn. Het
is eigenlijk de Gotische minuskel, maar geometrisch
regelmatig, groote, breede, zware letters. De schachten
der lange letters zijn duidelijk fractuur, de sierstrepen
goed te zien. In de 14e eeuw wordt de p. 1. ook in vor-
stelijke en stedelijke kanselarijen gebruikt, bijv. voor
de gouden bulle van 1400. Prachtige handschriften zijn
in dit schrift bewaard.
Lit. : B. Bretholz, Lat. Palaogr. (1926). Lampen.
Psalterium of Psalter, 1° de verzameling
der 150 Bijbelpsalmen: Psalterium Davidicum.
2° Het afzonderlijke boek, dat deze bevat. P.
Romanum noemt
men de eerste door St.
Hiëronymus, te Rome,
bewerkte herziening van
de oude Lat. vertalin-
gen (> Itala). P. Gal-
licanum is de twee-
de door St. Hiëronymus,
in Bethlehem, bewerk-
te verbetering van den
tekst (> Vulgaat), die
het eerst in Galliëwerd
gebruikt (6e eeuw), en
vandaar het P. Rom.
overal verdrong. P. feriatum noemt men het
liturg, boek, de psalmen inhoudend vlg. gebruiks-
orde (of met verwijzing naar deze). Nader aangevuld
met nog andere deelen van het breviergebed: cantica,
antiphonen, hymnen, gebeden, enz., ontwikkelde zich
het boek geleidelijk tot het > brevier. Vgl. > Psalmen
(sub Gebruik in de liturgie). houwer se.
3° (Dier k.), > Boekmaag.
Psammetichus, naam van drie pharao’s der
26e dynastie. Psammetichus I (663-609), aanvankelijk
Assyrisch stadhouder in de Delta, sinds 663 v. Chr.
pharao van Egypte, wist ong. 650 de Assyrische gar-
nizoenen met buitenlandsche hulp te verdrijven. Hij
begunstigde den handel met het buitenland (o.a. Jo-
nië), waardoor Egypte weer welvarend werd.
Psammetichus ÏII (525 v. Chr.) werd kort na zijn
troonsbestijging door Carabyses verslagen bij Pelu-
sium, waarna Egypte een satrapie van Perzië werd.
P. III werd eerst gespaard, maar na een poging tot
opstand gedood. Bent.
Psammiet, ander woord voor > zandsteen.
> Sedimenten.
Psammoma (genees k.), gezwel, waarin
een groot aantal kalkkorreltjes wordt gevonden. Het
gezwel zelf kan van allerlei aard zijn. Men vindt deze
soort gezwellen in hersenen, hersenvliezen, testis,
ovarium, enz.
Psaronius, -> Filicales.
Psathyrianen , sekte der Arianen, zoo genoemd
naar den voomaamsten verdediger hunner leer: Theo-
Initium | Tenor | (Midden) cadens. Tenor • (Eind) cadens
T\ * L f L _ TV ~ — * _ — _ . A m a u t €
Di-xtt Dó minus Dó-mino me -o: sede a dextns me- is
Initium
• Tenor
\(Midden) cadens i
Ijf V ■■
Tenor
\(Eind) cadens
j {
Conft-
té bor tt-bi Dóminein to to
j — ! — !
1
cor de mé-O:
quoniam au-disti
ff
verban -ris me - i
269
Psaume— Pseudopodiën
270
ktistiis van Psathyropolis. Ook Marinisten genaamd
naar den Ariaanschen patriarch van Konstantinopel
Marinus. Zij hielden, in tegenstelling met andere
Arianen, dat God ook vóór Hij den Zoon voortbracht,
Vader kon genoemd worden. Franses.
Psaume, Nicolaas, bisschop van Verdun.
* 11 Dec. 1518 te Chaumont-sur-Aire, f 9 Aug. 1575
te Verdun. P. werd in 1538 commendatair abt van de
Norbertijner abdij S. Paulus te Verdun en deed er in
1540 zijn religieuze professie; in 1548 tot bisschop van
Verdun benoemd, nam hij ijverig deel aan de Kerk-
vergadering van Trente. Zijn daar gehouden dagboek
werd uitgegeven door S. Merkle in Concilii Tridentini
diariorum pars secunda (Freib. i. B. 1911). Th.Heijman.
L i t. : A. Erens, N. P. (in: Analecta Praem., 11 1935).
Psepliiet, een zeer grof > sediment: breccie of
conglomeraat.
Pseudepijjraphen, > Canonisch.
Pseudo-croup, > Croup.
Pseudo-Dionysius, > Dionysius de Areo-
pagiet.
Pseudodiphtherichacil, op de zoowel nor-
male als zieke huid en slijmvliezen voorkomende
knotsvormige (diphtheroïde) bacil, die, hoewel ver-
want aan den echten diphtherie verwekker, zelden of
nooit ziekte veroorzaakten duswel onderscheiden moet
worden van den > diphtheriebacil.
Pseudofossiel. Een groot aantal fossielen lijken
uiterlijk veel op plantenresten (speciaal op algen);
in werkelijkheid danken ze hun ontstaan aan de
physische en chemische werking in het gesteente.
De voornaamste pseudofossielen zijn: > dendrie-
ten; verder Eophyton, Oldhamia e.a. v. d. Geyn.
Pseudofjamie (b i o 1.), een door Focke in zijn
bekend werk over „Pflanzenmischlinge” (1881) inge-
voerd begrip om het optreden te verklaren van soort-
bastaarden, die aan de moeder gelijk zijn. Een aan
de moeder gelijke of metromorphe nakomelingschap
kan ontstaan door ongewilde zelfbestuiving, iten ge-
volge van onvoldoende castratie; apomictisch, d.w.z.
zonder voorafgaande bevruchting, kunnen eveneens
metromorphe nakomelingen ontstaan (autonome apo-
mixie). De bekende schijnbastaarden van sommige
Hieraciumsoorten zijn een gevolg van somatische of
diploïde parthenogenesis. De term p. moet voor-
behouden blijven aan dit bastaardeeringsproces, waar
de prikkel van vreemd stuifmeel noodig is voor de
ontwikkeling van het zaad, waaruit de metromorphe
nakomelingen ontstaan (geïnduceerde apomixie). In
dit geval moet het chromosoomgetal der nakomelingen
overeenstemmen met het haploïd of diploïd chromo-
soomgetal van de moederplant. P. mag dus niet ver-
ward worden met > matroclinie, evenmin met
androgenesis, een bevruchtingsproces, waarbij
de soortbastaarden volledig op de vaderplant gelijken.
Deze patromorphe bastaarden bezitten het haploïd
(Nicotiana) of diploïd (Fragaria) chromosoomgetal
van één der drie tot ontwikkeling gekomen mannelijke
kernen uit de stuif meelbuis.
L i t. : O. Renner, Artbastarde bei Pflanzen (in :
Hdb. der Vererb. Wiss., Bd. 2, A, 1929) ; E. Kuhn,
Pseudogamie und Androgenesis bei Pflanzen (in : Der
Züchter, Bd. 2, 5, 1930). Dumon.
Pscudo-Isidorus, verzameling van pauselijke
decretalen, in de 9e eeuw (847-853) in N. Frankrijk
samengesteld door een onbekenden schrijver, die haar
op naam zet van St. Isidorus Hispalensis, hier met den
bijnaam Mercator. Doel van de Pseudo-Isidorus is
niet de macht der pausen te grondvesten of te vergroo-
ten, maar de verdediging der bisschoppen tegen de
overmacht der metropolieten en het herstel der kerke-
lijke tucht in Frankrijk. Wat de stof aangaat, zijn de
in 100 decretalen samengevatte fragmenten grooten-
deels echt; valsch zijn de datums en het toeschrijven
aan verschillende pausen. Zeer lang werd de P.-I. als
echt beschouwd, een bewijs, dat zij geen ingrijpende
veranderingen bevat van de algemeen aangenomen
leer omtrent de pauselijke macht. Valschheid werd
aangetoond door vsch. Kath. geleerden, o.a. kard.
Nicolaus van Cusa en Torquemada. De P.-I. heeft
desondanks niet geringe diensten bewezen. Vroeger
een stokpaard van antipauseliiken, heeft zij nu als
zoodanig wetenschappelijk alle waarde verloren: „de
geschiedbeschouwing, zegt de Protestant Richter, die
de pauselijke macht deed ontstaan uit het Pseudo-
Isidorisch bedrog, is met reden vergeten”. Drehmanns.
Pseudo-isocliromatische tafels, tafels,
dienend tot onderzoek van > kleurenblindheid.
Pseudo-Klassick noemt men het decadente
neo-Klassicisme der 18e eeuw, gelijk het in Ned. in
> Nil Volentibus Arduum en de Dichtgenootschappen
der genoemde eeuw zijn beoefenaars had.
Pseudolarix, > Lariks.
Pscudolocjia phantastica is een verschijnsel,
dat men meestal tot het gebied der psychopathie
rekent. De daaraan lijdende persoon weet steeds
grootsche en fantastische verhalen te verzinnen, die
den niet ervaren toehoorder als geheel geloofwaardig
kunnen voorkomen, terwijl ook de patiënt zelf deze
verzinsels in meer of mindere mate als waar aan-
neemt. v. d. Sterren .
Pscudomorphose noemt men in de geo-
logie het verschijnsel, dat een mineraal voorkomt
in den kristalvorm van een ander mineraal. Dit kan
het gevolg zijn van een modificatieverandering van
het mineraal, waarbij het chemisch dus onveranderd
blijft (paramorphose), of van een algeheele vervanging
(eigenlijke p.). In het eerste geval verandert wel de
rangschikking der atomen in het kristalrooster, maar
de afzonderlijke kristallen van dc nieuwe modificatie
blijven zoo gerangschikt, dat de uitwendige vorm be-
houden blijft: bij den overgang van leuciet van regu-
lair naar rhombisch blijft de algemeene vorm van het
kristal bewaard. In het andere geval lost het oorspr.
mineraal op en zet het nieuwe zich in de aldus ont-
stane holte zonder eigen kristalvorm af: kubusjes van
limoniet, als p. naar pyriet. Jong.
Pseudoniem is aanvankelijk een gefingeerde
naam, later een geschrift onder gef ingeerden naam
uitgegeven, gelijk dat in de Renaissance, maar ook
in de 19e e. zeer gebruikelijk was. Zie verder >
Anoniem.
L i t. : M. Holzmann en H. Bohatta, Deutsches
Anonymen-Lexikon (VII 1928, 1501-1926).
Pseudoparalyse heeten de verschillende ziek-
ten, die veel gelijkenis hebben met de paralyse of
dementia paralytica ( > Dementie).
Pscudoparenchym, > Hyphen.
Pseudopodiën of schijnvoetjes, dunne
uitsteeksels van het protoplasma (> Cel, 4°), waaruit
de onregelmatig gevormde cellen der witte bloed-
lichaampjes en van sommige eencellige wezentjes (bijv.
amoebe) bestaan. P. dienen voor de voedselopname en
voortbeweging. Zij kunnen uitgestulpt en ingetrokken
worden. Bij de voortbeweging stroomt het protoplasma
der cel in de p., zoodat deze grooter worden en zich
271
Pseudoscorpionidae — Psychiatrie
272
voorwaarts bewegen, terwijl op andere plaatsen het
protoplasma zich terugtrekt. Daarbij worden voort-
durend nieuwe p. gevormd. Deze temporaire bewe-
gingsorganellen worden in vsch. vormen aangetroffen.
1° lobopodiën: breede uitstulpingen met afgerond uit-
einde; 2° filopodicn: dunne, niet vertakte uitsteeksels;
3° rhizopodiën: dunne, sterk vertakte uitstulpingen;
4° axopodiën: zéér dunne, weinig vertakte draadvor-
mige uitstulpingen, waarbij de asdraad een fibrillaire
structuur vertoont. Komt voor bij Heliozoa. M eisen.
Pseudoscorpionidae, orde van spinnen, die
scharen dragen en daardoor op schorpioenen gelijken.
Het zijn kleine dieren (bijv. boekenschorpioen).
Pseudo-Smerdis was een bedrieger, die zich
uitgaf voor den door Cambyses (522) in het geheim
vermoorden jongsten zoon van Cyrus den Grooten. Hij
werd algemeen erkend en regeerde, toen Cambyses
zich, aan zijn zaak wanhopend, gezelfmoord had, 7
maanden over het Perz. rijk, waarna hij door Darius
overvallen en gedood werd (521). Zoetmulder.
Pscudotaehyliet, een glazig gesteente, gelij-
kend op basaltglas (tachyliet), maar ontstaan door
intensen druk, waardoor plaatselijk smelting is op-
getreden. Verwant met myloniet.
Pseudozuur (schei k.). Een groep van orga-
nische verbindingen, nl. de primaire en secundaire
nitroverb indingen, bestaat in twee tautomere vor-
men. Eén van deze vormen is in staat om, evenals
de zuren, met basen zouten te vormen. Aangezien de
andere voor een zuur kenmerkende eigenschappen
ontbreken, spreekt men van pseudozuren; een andere
veel gebruikte naam is a c i-v o r m.
Psichari, E r n e s t, voortreffelijk Fransch
romancier van
Kath. overtui-
ging. * 27 Sept.
1883 te Parijs, ge-
sneuveld 22 Aug.
1914teSaint-Vin-
cent-Rossignol
(België). Vooral
Le Voyage du
Centurion(l916),
autobiographi-
sche schets van
de bekeeringsge-
schiedenis van
een jong officier,
heeft belang; hij
is daarenboven
een der heerlijk-
ste vruchten, die
het litterair Ka-
tholiek renouveau, volgend op de scheiding van Kerk
en Staat, afwierp.
Andere werken: Terres de Solcil et de Sommeil
(1908) ; L’Appel des armes (1913) : Les Voix qui crient
dans le désert (1920). — L i t. : H. Massis, La Vie d’E. P.
(1915) ; A.-M. Goichon, E. P. (1925) ; Henriette Psichari,
E. P. mon frère (1933). Wülemyns .
Psil;i, > Wortelvlieg.
Psilonelaan (g e o 1.), een colloïdale variëteit
van > bruinsteen (Mn0 2 ), in ronde massa’s met
donkere glanzende oppervlakte voorkomend.
Psilophytales, zeer eenvoudige loofplanten, die
bestaan uit stengels met smalle, doornachtige bladeren
en rhizomen. Komen alleen voor in Dcvoon. Waar-
schijnlijk voorloopers der varens. De onder-Devoni-
sche soort Psilophyton Goldschmidti heeft bladeren,
die wijzen op het varenbladtype ; duidelijker is dit
varenachtige bladtype echter ontwikkeld bij een andere
Devonische plant: Aneurophyton (> Pteridospermae).
De systematische positie is nog niet zeker.
Psittacoriiithes, Lat. naam voor > papegaaien.
Psittacosls, > Papegaaienziekte.
Pskovv (Duitsch: P 1 e s k a u), Russ. stad in
het district Leningrad, aan de Pskowa en Welikaja;
ca. 45 000 inw. Vlas- en graanhandel, hout- en leder-
industrie. In de 16e eeuw dreef P. een levendigen han-
del met West-Europa en liet was, totdat de Engelschen
en Hollanders den handel leidden over de Witte Zee,
het eenige aanknoopingspunt tusschen Rusland en het
Westen. In den Wereldoorlog was 191ö-’17 het Russ.
hoofdkwartier te P. gevestigd; op 16 Maart 1917 tee-
kende Nicolaas II te P. zijn troonsafstand. In Febr.
1918 werd P. door de Duitsche troepen bezet. v. Son.
Psooklae, Lat. naam voor > houtluizen.
Psoriasis (D.: Schuppenflechte), veelvuldig
voorkomende, erfelijke huidziekte, waarbij op bepaalde
gedeelten der huid, vnl. aan knieën en ellebogen, doch
ook elders paarlemoerachtige, schubvorming vertoo-
nende vlekken optreden. Ook de behaarde hoofdhuid en
de nagels worden er dikwijls door aangetast. Als
behandeling worden, naast zalven of tincturen met teer-
preparaten, chrysarobine en andere medicamenten,
inwendig arsenicum toegediend. E. Hermans.
Psychasthenie ( < Gr. psuchè — ziel) is een ab-
normale geestelijke toestand, die vooral gekenmerkt
is door een geestelijke zwakte en door verschillende
dwangmatige gedachten en twijfels. De grens t.o.v. de
> dwangneurose is zeer onscherp en tegenwoordig zal
men dan ook vele gevallen van p. tot de dwangneurose
rekenen. v. d. Sterren.
Psyche ( ( Gr. psuchè — ziel), 1° > Ziel.
2° Persoon uit de Grieksche mythologie. Amor
en Psyche.
3° Staande toiletspiegel, draaibaar om een hori-
zontale as. Het meubel komt op in den Empire-tijd.
Psychiatrie is de wetenschap van de afwijkingen
van het geestesleven. De p. als wetenschap (d.w.z. als
het begrijpen van den onderlingen samenhang en de
oorzaak der verschijnselen) is nog betrekkelijk jong.
Een eerste ontwikkeling was pas mogelijk na en in aan-
sluiting aan de ontwikkeling der biologische en medi-
sche wetenschap. De kennis van de ontwikkeling,
den bouw en de verrichtingen van het zenuwstelsel en
de kennis van de ziekteoorzaken en van de ontwikkeling
en het verloop der ziekteprocesssen, w r aren de eerste
voorwaarden en de eerste toegangswegen voor een beter
begrip der psychische stoornissen. Hieraan aansluitend
werden verder belangrijke inzichten gewennen uit de
langdurige observatie der psychische afwijkingen.
Zoo groeide zelfs de overtuiging, dat men langs dezen
zuiver biologischen weg der anatomie, physiologie
en pathologie de geheele p. zou kunnen opbouwen.
Daarbij werd echter over het hoofd gezien, dat deze
beschouwingswijze slechts een der toegangswegen w’as
en dat anderzijds ook een psychologische beschouwing
van groote beteekenis was. In deze richting werden
ook wel vsch. pogingen ondernomen, maar zij brachten
toch betrekkelijk zelden een inzicht in den werke lijken
samenhang en de oorzaak der verschijnselen. Eerst
het baanbrekende w T erk van Freud (> Psycho-analyse)
bracht een veel dieper inzicht in het verloop der abnor- 4
male en normale psych. processen. Ofschoon hij is uit-
gegaan van de studie der neurosen, zijn zijn vindingen
273
Psychiatrische Afdeeling — Psycho-analyse
274
ook van wezenlijke beteekenis voor het begrijpen der
ps) r chosen en van het normale psychische leven.
Het gebied der p. kan men grof schematisch in twee
deelen verdeelen, nl. in dat der psychosen en dat der
neurosen.
De psychosen zijn de zwaardere stoornissen
en het begrip valt ongeveer samen met dat van krank-
zinnigheid. Hieronder vallen: 1° De afwijkingen, die
optreden bij verval van hersenweefsel, speciaal der
hersenschors. In hoofdzaak zijn deze vormen geken-
merkt door het optreden van > dementie en eventueel
van neurologische verschijnselen. 2° De afwijkingen,
die optreden bij aandoeningen der hersenschors, waarbij
het weefsel wel tijdelijk zeer ernstig wordt beschadigd,
maar waarbij herstel toch nog kan optreden. Men kan
hier spreken van een tijdelijke stoornis der functie te-
genover de blijvende stoornis van den bouw bij de eerste
groep. Psychiatrisch treedt hier vooral het beeld van
het > delirium en van de > amentia op. 3° De af-
wijkingen, die optreden bij stoornis der hersenen door
afwijkingen in de ontwikkeling of door vroegtijdige
hersenziekten. Dan spreekt men psychiatrisch van
achterlijkheid of > oligophrenie. 4° ï)e afwijkingen,
die men rekenen kan tot de > manisch -depressieve
psychose, waartoe ook de meeste vormen van -> melan-
cholie moeten gerekend worden. 5° De meest veelvuldig
voorkomende, zwaarste vormen van krankzinnigheid,
die tot de groep der > schizophrenio gerekend worden.
6° De in het kader der epilepsie of vallende ziekte op-
tredende psychische afwijkingen.
De groep der neurosen en der daarmede ver-
wante psychopathische perversies en karakterafwii-
kingen laat een indeeling veel minder gemakkelijk toe
vanwege de vele overgangen en combinaties. Men zie
daarvoor: > Neurose; Aktualneurose; Psychoneurose ;
Hysterie; Dwangneurose; Phobie; Neurasthenie; Psy-
chopathie; Sexueele psychopathologie, v. d. Sterren.
Psychiatrische Afdeeling (Belg. recht)
is een afd., ingericht bij de voornaamste Belg. gevange-
nissen met het oog op de inobservatiestelling en het
onderzoek van personen, die verdacht zijn te lijden aan
krankzinnigheid, zware geestesstoornis of zw T are
geesteszwak heid. De afd. staat onder de leiding van
een geneesheer-psychiater, door den koning benoemd;
deze wordt bijgestaan door bewakers, die een bijz. op-
leiding hebben genoten als verplegers. In de P. A.
worden ondergebracht de verdachten, die teekenen van
anomalie geven of door een rechtsprekend college in
observatie worden gesteld, en de veroordeelden, die
door hun wangedrag of anderszins blijken geven van
krankzinnigheid of psychopathie. Collin .
Psychiatrische Commissie. In België
is een P. C. ingesteld door de wet van 9 April 1930;
zij is samengesteld uit: een werkelijk of nisten d magi-
straat, benoemd door den eersten voorzitter van het
Hof van Beroep, voor een jaar; een advocaat, benoemd
door den minister van Justitie, op een dubbele lijst
voorgedragen door den Tuchtraad en door den procu-
reur des konings ; een geneesheer bij de Psychiatrische
Afdeeling, eveneens benoemd door den min. van Justi-
tie. De P. C. is bevoegd om het gesticht aan te duiden,
waarin de geïnterneerde moet worden opgesloten, en
om uitspraak te doen over de invrijheidstelling van de
geïnterneerden. De P. C. moet eveneens advies geven,
wanneer een veroordeelde teekenen heeft gegeven van
krankzinnigheid, zw T are geestesstoornis of zware
geesteszwakheid en wanneer zijn overbrenging naar
een bijz. gesticht wordt voorgesteld. Collin .
Psychiatrisch -forensisch vraagstuk, be-
treft de positie en functie van den psychiatriscken des-
kundige voor den rechter. Van belang vooral voor
toerekenbaarheid en voor terbeschikkingstelling van
psychopathen.
Psychieal Research, Studievereeni-
ging voor, > Parapsychologie.
Psychisch is het aan de ziel of aan het levens-
principe eigene; > Ziel. P. is niet hetzelfde als bewust;
het omvat het bewuste, onderbewuste en psychisch
onbewuste. Sommigen gebruiken het woord p. ter
aanduiding van het vegetatieve, sensitieve en geeste-
lijke; anderen beperken de term tot de eerste twee
groepen. ^ Hoefnagels .
Psychisch atomisme, > Atomistische psycho-
logie; Associatie-psychologie.
Psycho-analyse (= zinsontleding) is een psy-
chische geneesmethode, door S. > Freud sinds
het eind der 19e eeuw tot ontwikkeling gebracht. Na-
dat Breuer en Freud bemerkt hadden, dat het in hyjp-
nose opnieuw bewust maken van pijnlijke gebeurtenis-
sen, die schijnbaar vergeten waren, genezend werkte,
trachtte Freud eenzelfde gunstig resultaat zonder hyp-
nose te bereiken. Daartoe liet hij zijn patiënten hun
invallen vertellen, naargelang ze voor den geest
kwamen, al leken ze nog zoo dwaas en nutteloos,
vorschte naar hun droomen en de met het vertellen
daarvan gepaard gaande invallen (> Inval). Dit alles
om de verborgen geestelijke verwikkelingen op te
sporen, die vanuit het onbewuste ziektemakend
werkten. Bij dat zoeken stootte men geregeld op een
psychischen > weerstand, die vnl. door het tot stand
komen van een gevoelsbinding aan den geneesheer, de
> overdracht, overwonnen werd. Vooral bepaalde neu-
rosen worden aldus behandeld : hysterie, neurasthenie,
dwangneurose.
Naast en met het gebruik van deze methode ont-
wikkelde Freud een theorie. Hij ging uit van de
veronderstelling, dat voorstellingen, gewoonlijk van
pijnlijken aard, uit het bewustzijn verdrongen worden
en in het onbewuste blijven voortbestaan. Van daaruit
kunnen zij dan in den vorm van symbolen in den droom,
als vergissingen of versprekingen in het leven van allen
dag of ook als ziekelijke verschijnselen haar invloed
doen gelden in het bewuste leven.
Aanvankelijk legde Freud vooral nadruk op desexuee-
le driften als veroorzakers van ongeregeldheden in het
psychische. Later kwam hij ertoe twee driftsoorten aan
te nemen: de sexueele en de doodsdrift. De eerste zou
dienen voor den ophouw van het leven en haar geheel
van energie wordt libido genoemd. Het is de levens-
drift, die zich tot voorwerpen buiten het ik kan wen-
den, tot zgn. object-bezetting overgaat en dan object-
libido heet. Voorzooverre de levensdrift zich terugtrekt
op het eigen ik, wordt zij ik-libido genoemd. De doods-
drift komt naar buiten tot uiting in den vorm van
agressie- en vernietigingsneigingen. De sexueele driften
bouwen op en de doodsdrift breekt af en het leven be-
staat in de uitingen hetzij van het conflict hetzij van
het evenwicht tusschen beide driftsoorten. Uiteindelijk
overwint de mensch in beide: in de vernietigingsdrift
door den dood en in de sexueele drift door de voort-
planting.
Het rijk der driften is een geheimzinnige macht, door
Freud het „E s” genoemd. Daar heerscht het beginsel
van den lust. Daarnaast staat het, onder invloed van de
buitenwereld veranderde, oppervlakkige deel van het
Es, dat „i k” genoemd wordt. Dit „ik” moet zorgen voor
275 Psyehodrama-
de aanpassing van den mensch aan de werkelijkheid:
het kan dus niet in alles den lust volgen, maar tracht
de strevingen, waarmee het zich niet kan vereenigen,
te verdringen naar het Es. Gewoonlijk zijn het feiten
van sexueelen aard, die meestal reeds in de vroege
jeugd verdrongen worden onder invloed van de om-
geving. Heeft de verdringing te sterk plaats, dan kan
er een •> neurose uit volgen: > Oedipuscomplex, >
castratiecomplex, infantiele regressie en > fixatie.
Bij een normale ontwikkeling wordt er een ü b er-
Ich of ideaal-ik gevormd, doordat het kind
zich vereenzelvigt met zijn vader of met een anderen
opvoeder en zoo diens opvattingen en eischen over-
neemt. Door dit proces, dat identificatie genoemd
wordt, is het Oedipuscomplex althans voorloopig over-
wonnen en heeft het Ik zich tevens aan het Es onder-
worpen. Heeft er bijv. identificatie met den vader
plaats, dan komt object-hezetting van het vader-
imago (> Imago, 2°) tot stand.
Het ideaal-ik heerscht als een soort geweten over het
ik. De spanning tusschen de eischen van het ideaal-ik
en de handelingen van het ik veroorzaakt het schuld-
gevoel. Door de strenge censuur, die op de strevingen
uit het Es wordt uitgeoefend, kunnen zij alleen ge-
symboliseerd of in den vorm van hoogere strevingen
gesublimeerd in het bewustzijn optreden. Godsdienst,
wetenschap, kunst en zeden worden zoodoende be-
schouwd als voortbrengselen der driften.
Volgens Freud mag men zich niet psycho -analyticus
noemen, als men niet alle grondpijlers van zijn theorie
aanvaardt. Deze bestaan in het erkennen der onbewuste
psychische processen, de leer van den weerstand en de
verdringing, de waardeering van het sexueele en van
het Oedipuscomplex.
Waardeering, W etenschappelijkis Freud
een geniaal baanbreker. Hij heeft de aandacht ge-
vestigd op belangrijke feiten: het onbewuste, de
dynamiek der driften en met name van de sexueele,
de persoonlijkheid als geheel. Jammer is, dat hij de
feiten en de theorie dooreenhaalt, en uit de ervaringen,
bij zenuwpatiënten opgedaan, een normale psychologie
en zelfs een levensbeschouwing wil opbouwen. Onwe-
tenschappelijk is de manier, waarop Freud en zijn
volgelingen alle hoogere raenschelijke uitingen trach-
ten terug te brengen tot de werking van één of een
paar driften.
Dat Freud ’s leer desondanks ingang heeft gevonden
is voor een belangrijk deel te danken aan zijn vaak fas-
cineerende schrijfwijze: hij weet zijn voorbeelden zoo
te kiezen en de dingen op zulk een beeldrijke wijze
voor te stellen, dat zelfs een waaksch lezer te spoedig
geneigd is zijn critisch vermogen op zij te zetten. Op
den duur zullen waarschijnlijk zijn „Studiën ueber
Hysterie” (1893) en ten deele zijn „Traumdeu-
tung” (1900) van de meeste beteekenis blijken (S.
Freud, Gesammelte Schriften, 12 dln.). In zijn latere
werken worden zijn veronderstellingen hoe langer hoe
overvloediger en gewaagder, al blijft hij gematigd ver-
geleken bij vele van zijn volgelingen. Bij deze laatsten
is de p. vaak geworden tot een wereldbeschouwing,
die met wetenschap weinig meer uitstaande heeft,
verdedigd wordt met de onverdraagzaamheid en het
fanatisme van een nieuw „geloof” en bijv. leerlingen,
die een anderen weg gegaan zijn, zooals Jung en Adler,
als „afvalligen” bestempelt.
Van Katholiek standpunt kan de psycho-
analytische methode, aangewend door een gewe-
tensvol vakkundige, gebillijkt worden, al moet men,
—Psychologie 276
daar zij groot gevaar voor geloof en zeden kan beteeke-
nen, voldoenden grond hebben om er zich aan bloot te
stellen. Daarnaast blijft het gevaar, dat in het lang ver-
loop van een psycho -analytische behandeling een heb-
belijkheid wordt gekweekt tot een eigenaardige zelf-
analyse, die niet bevorderlijk is voor de geestelijke ge-
zondheid. De psycho -analytische theorie bevat
inzichten, die van groote waarde zijn. In haar geheel is
zij onaanvaardbaar; voor Freud bestaat God immers
alleen in de verbeelding en is godsdienst een gemeen-
schappelijke neurose. Een kring van Kath. psycholo-
gen zal eerlang een studie over wat aanvaardbaar is
van de psycho-analyse het licht doen zien.
L i t. : W. J. de Haan, Psycho-analyse (1935); J. de
la Vaissière, La théorie psychanalytique de Freud
(1930) ; Psycho-analyse, Verslag v. d. Ver. v. Thom.
Wijsbeg. (Bijlage Studia Cath. 1935). Chorus .
Psychodrama , de naam voor een modern soort
drama met slechts één speler, die in monoloog zijn ziel
uitbeeldt. Het genre stamt van R. von Meerheimb
(1888) en F. Hahnel (1893), terwijl A. Bronnen er in-
strumentale muziek mee verbond.
Psychogalvanisclie verschijnselen (g e-
n e e s k.). Bij alle functies der organen ontstaan er
ook electrische verschijnselen. Bij het hart (> Elektro-
cardiogram) is dit tot een belangrijke onderzoekings-
methode geworden. Ook bij hersenprocessen en als
affecten zich af spelen, ontstaan er electrische verschijn-
selen, die daarom p. v. genoemd worden, r. d. Sterren .
Psychognostick (( Gr. psuché, en: gnoostikè —
studie) is lezen van de eigenschappen, die voor een
bepaalden mensch kenmerkend zijn, uit zijn lichaams-
bouw, uit den vorm van zijn schedel, uit zijn bewegin-
gen, handelwijzen en uit de producten daarvan.
Psycliogram, persoonlijkheidsbeschrijving, die,
bijv. aan de hand van een vragenlijst, het bijzondere,
dat ieder mensch kenmerkt, op den voorgrond stelt.
Psychologie (wijsbeg.), de leer van het levens-
beginsel, de ziel, haar eigenschappen en haar werk-
zaamheid of levensuitingen; gewoonlijk z i e 1 k u n-
d e genoemd.
Voortbouwend op Plato, die in zijn dialogen ver-
schillende zielsproblemen heeft behandeld, met name
de onsterfelijkheid van de ziel, is Aristoteles met
zijn systematisch werk Over de ziel en een achttal
kleinere werkjes (Parva Naturalia) de grondlegger
geworden der hedendaagsche psychologie. St. Thomas
schreef een commentaar op Aristoteles’ zielkunde en
op een paar van die kleinere studies; bovendien een
zelfstandig werkje Quaestiones disputatae de Anima,
terwijl ook in zijn beide Summa’s de voornaamste
zielkundige vraagstukken ter sprake komen: zeer
lezenswaardig is bijv. zijn traktaat De passionibus
animae (l a II ae , qu. 22-48).
Chr. Wolff (1679-1754) maakt voor het eerst onder-
scheid tusschen een zgn. r a t i o n e e 1 e en een
empirische p. De eerste, meer aansluitend bij
de oude Aristotelische p., bestudeert vnl. het wezen
der ziel en haar eigenschappen, om hieruit dan haar
werkzaamheid te verklaren. De tweede, vooral uit-
gaande van Locke en Hume, beperkt zich tot analyse
en beschrijving der zieleacten („zielkunde zonder
ziel”), waarvan de statistische wetmatigheid wordt
vastgesteld, terwijl al dan niet een diepere verklaring
daarvan wordt gezocht.
A) Rationeclc psychologie. Terwijl de empirische of
positieve p., ten gevolge der daarin toegepaste induc-
tieve onderzoekingsmethoden, een snelle ontwikkeling
277
Psychologische roman — Psychologisch profiel
278
doormaakte en reeds in allerlei onderdeden werd ge-
splitst (zie onder), heeft de rationeele of wijsgeerige p.,
die beter ziele-1 eer of ziele-w etenschap dan
zielkunde zou worden genoemd, den opzet van Aristo-
teles in hoofdzaak behouden. Ze bespreekt het bestaan
eener zelfstandige > ziel en onderzoekt dan haar
wezen en eigenschappen, die onderscheiden kunnen
worden in wezen s-eigenschappen als > enkel-
voudigheid, > onstoffelijkheid, onsterfelijkheid, en
w e r k-ei genschappen of > vermogens, waarbij
met name de problemen betreffende > verstand en
> vrijen wil worden behandeld. Eveneens haar ver-
houding tot het lichaam en de vraag naar haar ont-
staan. Dit alles wordt speciaal bestudeerd bij den
menscli, ofschoon de vraagstukken omtrent zijn vegeta-
tief en sensitief leven ook gelden voor plant en dier;
vandaar heet de p. ook dikwijls anthropologie.
L i t. : St. Thomas, Comm. in Arist. libr. de Anima
(ed. Pirotta, 1925) ; Quaest. disp. dp Anima (ed. Hedde,
1912) ; Geyser, Lehrb. der allg. Psych. ( 2 1912) ; Fraenkel,
Aristoteles’ zielk. (1919); Beyscns, Alg. Zielk. (3 dln.
2 1920) ; Aengenent-Wes8eling, Handb. der Zielk. ( 3 1923);
Mercier, Psychologie (2 dln. 11 1923); Bavinck, Inl. in
de Zielk. (1926) ; Van den Berg, Onze zorgzame Schepper
(1930, 13-43) ; Vogels, Zielk. (2 dln. 1930) ; Rombouts,
Zielk. Begrippen ( 4 1935) ; Broermann, De Cock en De
Vos, Alg. Zielk. (1934), De Raeymaeker, Wat denkt U
van den mensch r (1936). v. d. Berg.
B) De empirische psychologie (ervarings-, experi-
menteele, proefondervindelijke of positieve p.) bestu-
deert niet de ziel, die onttrokken is aan de ervaring;
zij gaat na, wat in de ervaring onmiddellijk te consta-
teeren is van de zielewerking; dat zijn de waarneem-
bare specifiek menschel ijke en dierlijke gedragingen
(innerlijke daden, uiterlijke handelingen en de daar-
mee samengaande ervaringen). Die gedragingen wor-
den onderzocht als reacties op in de ervaring consta-
teerbare omstandigheden. Deze omstandigheden zijn
deels innerlijk (hoedanigheden, neigingen, geschikt-
heden, kennis, toeleg van het individu), deels uiterlijk
(weersomstandigheden, menschen en dingen der om-
geving, gebeurtenissen); beide groepen zijn altijd
werkzaam, alleen hun invloed op de verschillende ge-
dragingen wisselt. De omstandigheden en de gedra-
gingen zijn als verschijnselen dikwijls alleen kenbaar
door het individu, dat de gedragswijze vertoont, dik-
wijls ook waarneembaar door anderen. Mededeelingen,
die iemand (subject) verstrekt over de bedoeling van
zijn gedrag en over de wijze, waarop hij de omstandig-
heden heeft opgevat, mogen voor wetenschappelijk
onderzoek soms onmisbaar zijn, toch zullen zij daar
alleen critisch mogen worden gebruikt. In verband
met de voorb ij gaande gedragingen
worden ook bestudeerd de b 1 ij v e n d e produc-
ten der mensch el ijke handeling (geschriften, ge-
bruiksvoorwerpen, kleeding, gebouwen), in zoover die
producten hun maker leeren kennen. Een gedrag wordt
mede bepaald door den aard van het (reëele of niet
reëele) ding, waarop het is ingericht: naar een zicht-
baar ding kijken we, naar een hoorbaar iets luisteren
we. Een psychologische beschouwing moet de dingen,
waarop het gedrag is gericht, in aanmerking nemen
(psychophysischc of natuurwetenschappelijke, en
geesteswetenschappelijke p.); meer echter ook niet; de
aard dier dingen ligt buiten haar rechtsgebied.
Populaire psychologie. Ieder heeft zijn kennis van
het innerlijk leven en begrijpt het eigen gedrag en dat
van anderen ook zonder studie van de wetenschap-
pelijke p. voldoende voor zijn omgang met andere men-
schen; door toeleg en ervaring verrijkt, is die persoon-
lijke p. (menschenkennis) een kostbaar bezit voor
allen, die leiding moeten geven aan menschen (ziele-
leider, psychiater, redenaar, kunstenaar, opsteller van
reclame); zij is een kunst, een vaardigheid, maar geen
wetenschap.
De methode en de verklaringswijze der empirische
p. berusten op het beginsel: gedragingen, die regel-
matig volgen op bepaalde omstandigheden, gebeuren
noodzakelijk. De empirisch, d.w.z. in de ervaring,
geconstateerde noodzakelijkheid wordt in wetten uit-
gedrukt. De vrije wil sluit de geldigheid zelfs van
strenge psychologische wetten (een mensch streeft
naar het goede) niet uit. Het opsporen der voorwaarden
bijv. van geschiktheden, die maken, dat een individu
in gegeven omstandigheden op een bepaalde wijze zal
handelen, is een vaststelling van een regelmatige op-
eenvolging. In die voorwaarden zijn niet noodzakelijk
de eigenlijke oorzaken of de aard van den samenhang
aangewezen. Om hierover uitsluitsel te geven, moet
uit de gedragswijze de natuur van mensch of dier wor-
den afgeleid; dit is een taak der wijsgeerige p., die de
empirische wetenschap moet aanvullen.
Indecling. Wat regelmatig bij de menschen voor-
komt behandelt de algemeene p.; verschijnse-
len, die samenhangen met geslacht, temperament,
landaard en beroep, staan in de differentie e-
1 e en typologische p.; gedragingen, die
eigen zijn aan de ontwikkelingsstadia van een mensch,
worden uitgelegd in de genetische p. (kinder-
psychologie, enz.); de gedragingen ten gevolge van de
wederkeerige beïnvloeding der menschen behandelt de
sociale p. (p. van het gezin, van de vereeniging,
van de menigte; > Massapsychologie); cultureele gedra-
gingen en de producten daarvan worden nagegaan door de
godsdiens t-psychologie, de p. van de kuns t,
recht ó-psychologie, p. van het handschrift (g r a-
phologie); uitzonderlijke, vreemde verschijnse-
len (gedachtenlezen, telekinese) worden in de > p a-
rapsychologie besproken. Over de ziekelijke
verschijnselen handelt de psychopathologie of p a-
thologische p. Naast de p. van den mensch,
die het voornaamste is, staat de dierpsychologie.
Toepassingen. De p. wordt aangewend in de op-
voeding, in de geneeskunde (medische p.), in de rech-
terlijke praktijk (forensische p.); de p. is ook in dienst
gesteld van de beroepskeuze (de rechte man op de
rechte plaat3; ->■ Psychotechniek); in het bedrijfsleven
helpt zij bij het opstellen der aanleermethoden, de
rationalisatie van de productiewijzen en bij de selectie
der werkkrachten en het voorkomen van ongevallen;
de p. van de reclame is bedoeld om verkoop en omzet
te verhoogen.
L i t. : G. IIeyman8, Inl. tot de speciale p. (2 dln. 1929) ;
F. Roels, Handb. der P. (verschenen deel I-1II 1934) ;
J. Fröbes S. J., Lehrb. der experim. P. (standaardwerk,
2 dln. 3 1929). Th. Ruiten.
Psychologische roman. De roman, in den
modernen zin van het woord, sinds de Romantiek, is
uiteraard psychologisch. Maar p. r. noemt men die,
welke bijna geheel bestaan uit ontleding van zieleleven,
bijv. die van Dostojewskij.
Psychologisch gezegde, > Onderwerp.
Psychologisch profiel, graphische voorstel-
ling van den uitslag van een reeks van tests, waarmee
de psychische functies en de betrekkingen tusschen de
functies onderling worden onderzocht. Voorbeelden:
de tests van Rossolimo, Vermeylen. De kleinkinder-
279
Psychologisme — Psychotechniek
280
1
ï
Ij
*
o>
o»
Co
'o
öraden
10
Percepties opmerkzaamheid
Reacties opmerkzaamheid
s
V
Inprenting
. —
Bewarend geheugen
•N
1 Opwekkend geheugen
O*
n
Eenvoudige verbeelding
o>
Eenvoudige associatie
'N
Begrijpen
CD
Oordeel
'O
Pedeneenng
Onderscheiding
— '
--
Veralgemeenmg
ro
Verbeelding
handigheid
£
Samenstelling
Voorbeeld van een psychologisch profiel van Vermeylen.
test van Ch. Bühler ontwerpt een profiel voor de ver-
standsontwikkeling, de materiaal behandeling (moto-
rische vaardigheid), de sociale gedraging, het leeren.
Psychologisme, de wijsgeerige opvatting, dat
niet de > logica, maar de + psychologie de fundamen-
teele wetenschap is, waarvan alle andere onderdeden
der wijsbegeerte slechts toepassingen zijn. Het ware en
het goede worden hier afhankelijk gemaakt van de men-
schelijke psychè (> Scepsis), terwijl de normatieve
logische wetten worden opgevat als generaliseerende
psychologische wetten.
Een der voornaamste vertegenwoordigers van het p.,
waartoe ook > Hume en de Eng. Empiristen moeten
worden gerekend, was de Groninger hoogleeraar G.
> Heymans (Ges. und Elem. des wissensch. Denkens,
2 dln. 1923). Het p. staat op kentheoretisch gebied
tegenover het transcendentalisme van Kant, maar werd
vooral bestreden in het phaenomenologisme van Husserl.
L i t. : Geyser, Erkenntnistheorie (1922) ; Van den
Berg, Strijd om de Logica (1935). v. d. Berg .
Psychomotorisch, > Intra psychisch.
Psychoneuroseo (genees k.), neurosen,
die in tegenstelling met de > aktualncurosen niet
in hoofdzaak berusten op conflicten der tegenw.
actueele situatie, maar voortspruiten uit vroegere,
nog steeds voortwerkende conflicten. De hysterie en
dwangneurose zijn voorbeelden van p. Zie verder
> Psychoanalyse. v. d. Sterren.
Psychopaath, > Psychopathie.
Psychopathie (genees k.), psychische toe-
stand, die daarop berust, dat de primitieve driften
en neigingen niet normaal en harmonisch zijn vergroeid
en in dienst der hoogere psychische instanties zijn ge-
steld; daardoor geven zij steeds weer aanleiding tot
handelingen, die vooral voor de omgeving en de ge-
meenschap, maar toch vaak ook voor den persoon zelf
nadeel ig en storend zijn. Dat deze toestanden ontstaan,
heeft zijn oorzaak zoowel in biologische, constitutio-
neele als in psychologische, paedagogische factoren
en meestal in een samenwerking van deze beide. Vele
gevallen van p. zijn sterk vermengd met neurotische
elementen; daardoor wordt het ook begrijpelijk, dat
sommigen bijv. de hysterie tot de neurosen, anderen
haar weer tot de p. rekenen. v. d. Sterren.
Ned. recht. Sinds de zgn. Psychopathen wetge-
ving, oorspr. ontwerp van 1911 onderminister R. Re-
gout, na herhaalde wijziging wet geworden in 1926 en
in werking getreden in 1928, kunnen psychopathen,
waaronder voor Ned. strafrecht te verstaan zijn perso-
nen tusschen krankzinnigen en geestelijk gezonden in,
ter beschikking van de regeering gesteld worden na
bepaalde strafbare feiten, en mits het belang der open-
bare orde het bepaaldelijk vordert (artikel 37 vlg.
Wetboek van Strafrecht). Pompe .
Psychopathologie, de wetenschap der abnor-
male psychische verschijnselen; zij onderscheidt zich
dus van de > psychiatrie alleen daardoor, dat deze
laatste, als meer op het practische gericht, ook de
behandeling der afwijkingen in haar gebied betrekt.
Psychophysisch parallclismc, de leer,
waarin aangaande de ziele- en lichaamsfuncties wel
een psychische en een physische, maar geen psycho-
physische causaliteit wmrdt aanvaard. > Parallelisme.
Psychose, geestesziekte, de vakwetenschappelijke
naam voor de zwaardere abnormale psychische toe-
standen, drukt ongeveer hetzelfde uit als het Ned. woord
krankzinnigheid. Zie ook > Psychiatrie; Manisch de-
pressieve psychose.
Psychosensorlsch, > Intrapsychisch.
Psychotechniek omvat de toepassing van de
in de psychologie gevonden resultaten in de geheele
practische cultuur. Door sommigen wordt een beperk-
ter beteekenis aan dit woord gegeven, zooals o.a. door
Stem, die het beperkte tot de „Menschenbehaltung”.
In de wijdere beteekenis kan de toepassing dus geschie-
den op het gebied van de beroepsleer, de opvoedkunde,
de volksgezondheid, het economisch leven, de bedrijf s -
huishoudkunde, het recht, de kunst, enz. In deze be-
teekenis zou het woord toegepaste psycho-
logie beter op zijn plaats zijn. Het woord p., dat
alg. burgerrecht heeft verkregen, suggereert ten on-
rechte de aanwezigheid van een technischen compo-
nent. Vsch. wetenschappen zullen de psychologie als
hulpwetenschap bij haar toepassingen waarlijk be-
hoeven. Zoo bijv. de opvoedkunde, die als fundament
de structuur van de kinder -psychologie moet gebruiken.
Door sommigen wordt het woord p. gereserveerd
voor de toepassing op het gebied van het bedrijfsleven,
in welke gevallen ook wel over industrieele psychologie
wordt gesproken. Vraagstukken van personeelselectie
en beroepskeuze treden hier als onderdeden der sub-
jects -psychotechniek het meest naar voren. De grond-
legger der p., prof. H. Münsterberg, heeft het ook vnl.
tot dit terrein beperkt. Ook in Ned. wordt door velen
onder p. datgene verstaan voor wat deze beperkt tot
industrieele psychologie. In elk geval heeft de p. op dit
terrein het meeste bereikt en als helper voor beroeps-
keuze en personeelselectie, om den juisten man op dc juis-
te plaats te krijgen, treedt zij vooral op den voorgrond.
Twee belangrijke methoden kan men bij dit psycho-
technisch onderzoek onderscheiden, nl. de functioneele
methode en de persoon lijkheidsmethode. De func-
tioneele methode sluit aan op de oudere
methode in de experimenteele psychologie, vooral
op de associatie-psychologie. Zij beoogt een meting
van de verschillende psychische en psycho-physische
functies met behulp van instrumenten en soortgelijke
hulpmiddelen, terwijl de persoonlijkheids-
methode aansluit op de nieuwere richting in de
psychologie, meer speciaal op de „Geisteswissenschaft-
liche Psychologie” van E. Spranger. Deze methode is
niet ingesteld op het meten van functies, doch meer
281
Psychotherapie — Pterodactylus
282
in liet bijzonder op de waardeering van de wijze, waarop
de verschillende functies zich gedragen. Men heeft wel
getracht, om ook hier, aansluitend op de uitdrukkings-
methode, tot meting van de diepere psychologische
eigenschappen over te gaan, doch men is hierin, we-
gens de gecompliceerdheid van het zielkundig leven,
niet geslaagd. De observatie is dan ook het "belang-
rijkste middel, om tot de kennis van een bepaalde
psychische structuur te kunnen komen.
Om tot een goede psychotechnische keuring te ko-
men, wordt meestal het volgende proces gevolgd. Men
begint met een arbeids-analyse, waarbij door infor-
matie, observatie, zelf uitoefening, wordt vastgesteld,
welke eigenschappen voor de uitoefening van het
beroep noodzakelijk zijn. Daarop volgt de opstelling
van de proeven, waarbij van oude of nieuwe methoden
gebruik kan worden gemaakt, en daarop volgt de
ijking, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tus-
schen de uitkomsten van de proef en de beroepsresul-
taten. Deze ijking beoogt dus het bepalen van de
betrouwbaarheid cn van de proef zelf.
Het doel van zulke psychotechnische keuringen is,
om in zeer korten tijd (bijv. een dag), uitgaande van
een goede arbeids-analyse, de geschiktheid van een
bepaald persoon voor een bepaald beroep vast te leg-
gen. Zoodoende kan een goede psychotechnische keu-
ring het experimenteeren langs den weg der ervaring,
hetgeen voor werkgever en werknemer ongewenscht is,
overbodig maken.
De p., die zich sinds het begin van de 20e eeuw snel
heeft ontwikkeld, wordt in Ned. ook al door vsch.
grootbedrijven en bureau ’s van beroepskeuze toegepast.
Internationale congressen worden regelmatig gehouden
(het vijfde in 1928 onder voorzitterschap van prof. dr.
F. Roels te Utrecht). de Quay.
Psychotherapie, genezingsmethode, die met
psychische middelen werkt. Er bestaan vele vormen
van p., die niet alle tot een bepaald systeem zijn uit-
gegroeid. Men kent als zoodanig de suggestie, de auto-
suggestie (•> Coué), de persuasie, de hypnose. De
> psycho-analyse is een p., die een geheel eigen
karakter en methode heeft. v. d. Sterren.
Psychrometer, toestel om de luchtvochtigheid
te meten. > Hygrometer.
Pt is het symbool voor het element > platina,
bij de chemische schrijfwijze als afkorting gebruikt.
Ptali, een der voornaamste góden
in het Oude Egypte, stadsgod van
Memphis en beschermer van hand-
werkslieden, door de Grieken gelijkge-
steld met Hephaestus. In de theologie
van Memphis was P., ook T a - 1 e n e n
genaamd, de oorspronkelijke god. Hij
wordt voorgesteld in mummieachtige
menschengedaante, kaalhoofdig, met
een scepter in de hand. De Apis gold later
als een soort incarnatie van Ptah. Bent.
Ptclca, Lat. naam voor > leder-
boom.
Pteranodon, uitgestorven vlie-
gend reptiel, hoort tot de onderorde der
Ramphorhynchidae, orde derPterosau-
ria. De p. hadden een zeer langen
schedel, die een hooge kam droeg. Ka-
ken zonder tanden. Oog voorzien van verbeenden oog-
ring. Aantal halswervels 9 (zijn bijzonder groot), 11 rug-
wervels, 10 sacrale wervels. Staart zeer kort. Pubis
breed. Voorste extremiteiten zeer lang, achterste iets
korter. Tusschen voorste en achterste extremiteiten
was een vlieghuid gespannen. Grootste spanwijdte
bedroeg 7 m. Leefde in het Boven-Krijt. Gevonden in
de Niobrara-afzettingen te Kansas. v. d. Geyn.
Pteria. Slag bij Pteria, de beslissende slag in den
oorlog van Cyrus den Grooten van Perzië tegen koning
Croesus van Lydië (547), die volgens Herodotus plaats
had bij Pteria. P. is gelegen aan den Oostkant van den
Halys, wijl Croesus dezen was overgetrokken. Soms,
doch wel ten onrechte, wordt P. geïdentificeerd met de
oude hoofdstad van het rijk der Hettieten, Chatti,
het tegenw. Bogas-Keui. Croesus werd in dezen veld-
slag verslagen en Cyrus trok daarna verder naar het
Westen naar de hoofdstad van Croesus’ rijk Sardes, die
hij veroverde. Alfrink.
Ptericlium, > Pteris.
Pteridophyta, > Vaatcryptogamen.
Ptcridospermen of zaadvarens, fossiele
klasse van de Gymnosperraen. De bladeren zijn varen-
achtig. Het xyleem is een eenvoudige cylinder met
secundairen diktegroei. De vruchten bestaan uit zaden,
voorzien van schutbladeren. Van deze plantengroep
worden de naaldboomen afgeleid. De voornaamste
genera zijn : Aneurophyton, uit het Devoon, de oudste
vorm. Verdei zijn er vele Carbonische vormen bekend,
die alle gemakkelijk door den vorm der bladeren te
onderscheiden zijn, o.a. Sphenopteris, > Alcthopteris,
Neuropteris. Een ander geslacht, die veel in Perm ge-
vonden wordt, is Glossopteris.
Pteris of P t e r i d i u m, geslacht van varens,
waarvan een soort, de > adelaarsvaren, inheemsch
is en een paar andere als kamerplant worden gekweekt.
Kenmerkend is de naar achter gekrulde bladrand. P.
wordt graag gebruikt voor het opmaken van bloemen-
manden.
Pterocarpus, plantengeslacht van de fara. der
Leguminosen. Komt met 30 boomvormige soorten in
de tropen voor. Het harde kemhout is rood of bruin
gekleurd. Het caliatour- of rood-sandelhout komt van
P. santalinus, uit Indië, van Ceylon en de Philippijnen;
het bastaard-teakhout van P. marsupinus, uit Voor-
Indië, padokhout van P. indicus uit Z.-Azië. Afrik,
soorten leveren het angola- en rozenhout. Harsachtige
roode kleurstof komt van P. draco (drakenbloed) en
P. erinaceus uit Middel -Amerika en West-AIrika. In
W. Afrika is ook
nog een struik-
vormige soort, P.
esculentus, waar-
van de vruchten
gegeten worden.
Bouman .
Pterooarya,
> Vleugelnoot.
Pterodactyl,
staartloos vlieg-
tuig. > Vliegtuig
(sub Typen).
Pterodacty-
lus , uitgestor-
ven vliegend rep-
tiel , hoort tot
de onderorde der
Rhamphorhyn-
chidae, orde der
Pterosauria. De
schedel was lang
en smal, de ka&en waren voorzien van tanden. De
Ptah.
Pterodactylus.
283
Pterophyllum— Ptolemaeus
284
achterste extremiteiten waren grooter dan de voorste,
tusschen beide extremiteiten in was een vlieghuid ge-
spannen. Het dier had een korten staart. De metacar-
pale van den vliegvinger was langer dan deheelearm.
De p. bereikte ong. de grootte van een arend. De ske-
letresten worden overvloedig aangetroffen in de litho-
graphische steen van Solenhofen (Malra). v. d. Geyn.
Pterophyllum, > Naaktzadigen.
Ptcropoclen , > Yleugelslakken.
Pteropodenslik (geo 1.), een sediment, dat
opgebouwd is uit vele kleine Pteropoda-(slakken-)
schaaltjes ; zij vormen een biogeen sediment. > Marie-
ne afzettingen.
P ter opus, > Vliegende Hond.
Pterosauria, orde van uitgestorven vliegende
reptielen. De voornaamste vertegenwoordigers zijn
Rhamphorhynchus, Pteranodon, Pterodactylus.
Ptolemaeëu, > Ptolemaeus I Soter.
Ptolemaeus I Soter (323-283), stichter
van de dynastie der Ptolomaeën, een dynastie van 13
Macedonisch-Grieksche beheerschers van Egypte, sedert
den dood van Alexander den Grooten (323 v. Chr.) tot
aan de onderwerping van Egypte door de Romeinen
(30 v. Chr.). Tot de Ptolemaeën behoorden behalve
P. Soter: Ptolemaeus IV Philopator (223-204) en Ptole-
maeus XII Auletes, wiens dochter de bekende >
Cleopatra was. Naar Lagus, den vader van Ptolemaeus
I, worden de Ptolemaeën ook Lagiden genoemd. Vooi
het rijk van P., zie de krt. tegenover kolom 745
in deel I. Weijermans.
Ptolemaeus, Gnostisch geleerde in de 2e
eeuw. •> lrenaeus van Lyon ontleende zijn uiteenzet-
ting van de dwaalleer van •> Valentinus vooral aan de
werken van P., o.a. een verklaring van den Proloog van
het Joannes-Evangelie. Behalve die fragmenten bij
lrenaeus bezitten we nog een brief van P . aan de
Christin Flora, waarin hij uit de onvolmaaktheden van
de Oude Wet wil bewijzen, dat die niet het werk is
van den hoogsten God, maar van den Demiurg.
L i t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Literatur (1
21913 ). Franses.
Ptolemaeus, C 1 a u d i u s, Grieksch astro-
noom, wiskundige en geograaf, te Alexandrië.
Leefde begin 2e eeuw na Chr. Hij heeft door zijn Syn-
taxis Mathematica (voltooid tusschen 142 en 146, in
Arab. vert. van al-Haj-jaj, 829-830, Kitab-al-Mijisti
genoemd en vandaar later bekend geworden als Alma-
gest), waarin hij, voortbouwend op Hipparchus, de
geocentrische theorie der hemelbewegingen behandelt,
grooten invloed op de ontwikkeling der astronomie tot
in de 17e eeuw gehad. De Syntaxis bevat verder een
catalogus van 1 028 vaste sterren, en een behandeling
van vlakke en spherische trigonometrie. Voor de
gesch. der aardrijkskunde is van belang zijn werk
Gcographia, waarin de kaarten zijn geteekend op grond
van bepalingen van lengte en breedte (zie afb. 1 in kol.
181/182 in dl. I). Naast kleinere werken over wiskunde
en astronomie (o.a. het Planisphaerium over stereogr.
projectie), sclireef P. een werk over optica en een over
muziektheorie: Harmonica.
U i t g. : Opera Astronomica (ed. Heiberg ; 2 dln.
Leipzig 1898-1909) ; Gcographia (ed. Müller en Fisher ;
2 dln. 1883, 1901) ; Harmonica met comm. v. Porphyrius,
in: Wallis, Opera Mathematica (III Oxford 1699).
Stelling van Ptolemaeus (w i s k.). In een koorden-
vierhoek is het product van de diagonalen gelijk aan
de som van de producten van de paren overstaande
zijden. Bewezen in den Almagest (1, 10), gebruikt als
grondslag voor een koordenrekening, die de functie
van de latere goni-
ometrie vervult.
Dijksterhuis.
Systeem van Pto-
lemaeus, het be-
kendste der geo-
centrische
(( Gr. gè = aarde;
kentron = middel-
punt) voorstellings-
wijzen van de be-
wegingen van zon,
maan en planeten,
waarbij nl. de aar-
de als stilstaand
wordt gedacht, in
tegenstelling met Stelling van Ptolemaeus.
heliocentrische systemen ( < Gr. hèlios =
zon), waar de zon stilstaat. In het systeem van P.,
zooals trouwens ook nog bij Copernicus, zijn alle
bewegingen cir-
kelvormig en
langs den cirkel
gelijkmatig, daar
zulk een bewe-
ging bij de Grie-
ken als de vol-
maakte gold, en,
zegt P., volmaakt-
heid wezenseisch
is bij de hemelli-
chamen, die geen
verstoring van or-
de en dus geen on-
gelijkmatigheid
kennen, zooals die
op aarde plaats
kunnen vinden.
Elke planeet heeft
een eigen stelsel
ingewikkelde be-
wegingen, waar-
van de voornaam-
ste zijn: 1° de cir-
kelbeweging van
de planeet zelf
langs een ep i cy-
clus (fig. b); 2°
een beweging van
hetmiddelpuntm
van den epicyclus
langs een tweeden
cirkel, den defe-
rens. De cirkel-
bewegingen, al-
thans die langs de
deferenten, ont-
Systeem van Ptolemaeus. Fig. a. :
zon, aarde en Mars, heliocentrisch
voorgesteld ; fig. b : aarde en Mars,
geocentrisch ; fig. c : samenhang van
beide voorstellingswijzen.
staan doordat een bol (sfeer), waarop de defcrenscirkel
beschreven is, draait om een van zijn middellijnen als
as. Men heeft zoo, van binnen uit rekenend, de zeven
sferen van de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars,
Jupiter en Saturnus. Dat P. hiermee geen kristallen of
anderszins stoffelijke sferen bedoelde, maar een wis-
kundige uitdrukkingswijze gebruikte, wordt tegen-
woordig algemeen gehouden. Tot de juiste waardeering
van het systeem van P. moge het volgende nog helpen.
Met behulp van een voldoend aantal cirkelbewegingen
285
Ptolemaïs — Publiciteit
286
kan men elke nog zoo ingewikkelde omloopsbeweging,
zoo nauwkeurig als men verlangt, benaderen (de tegen-
woordig gebruikelijke oplossing van de bewegings-
vergelijkingen met goniometrische reeksen doet niet
anders) en het systeem geeft de werkelijkheid volgens
de waarnemingsmogelijkheden van dien tijd voldoende
nauwkeurig weer, op eenige kleinere onderdeden na.
Verder is iedere beweging van zon en planeten princi-
pieel evengoed geocentrisch als heliocentrisch te be-
schrijven. Ter illustratie hiervan geeft fig. a zeer
vereenvoudigd de beweging om de zon van de aarde en
Mars in een heliocentrisch systeem weer, fig. b de
overeenkomstige beweging van de zon en Mars om de
aarde in een geocentrisch systeem. In het eerste geval
vindt men Mars, van de aarde uit, als het ware door de
lijn aarde — zon — Mars te volgen, in het tweede geval
met de lijn aarde — m — Mars. Beide lijnen eindigen ech-
ter altijd in hetzelfde punt (fig. c), wanneer de grootten
van de banen en de omloopssnelheden geschikt ge-
kozen zijn. Ten laatste blijft het systeem van P. niet
staan bij de vraag alleen, hoe de planeten zich voor-
doen, maar houdt zich ook bezig met wat de planeten
krachtens hun wezen zijn, en stelt zich daardoor on-
middellijk op een hooger plan dan de natuurweten-
schappelijke theorie van den tegenwoordigen vorm.
Het is dan ook niet ondanks, maar wegens zijn
kwaliteiten, dat het systeem van P. veertien eeuwen kon
standhouden en met eere zijn plaats afstaan aan het
systeem van > Copemicus. de Kort.
L i t. : W. de Sitter, Kosmos (1932 ; Ned. bew. 1934).
De Canon van Ptolemaeus is een lijst van koningen,
samengesteld door Claudius Ptolemaeus en opgenomen
in zijn boek Almagest (zie boven). De lijst begint
met den Babylonischen koning Naboe-nasir (747),
noemt vervolgens diens opvolgers op den troon van
Babylon, daarna de Perzische koningen, dan de
Grieksche, de Egyptische Ptolemaeën en de Rom.
keizers, om te sluiten met AntoninusPius(l37-lG0). Bij
iederen koning worden de jaren van zijn regeering aan-
gegeven. Daarom is deze lijst van zeer groote beteekenis
voor de chronologie. Aljrink.
Ptolemaïs, oude naam voor de stad > Akka.
Piosis (Gr., = val), het omlaag hangen van het
bovenooglid door verlamming van den opheffer van dit
ooglid. Het geeft aan de patiënten een eigenaardig,
slaperig uitzicht. Aangeboren p. is meestal dubbel-
zijdig, kan echter ook eenzijdig voorkomen; gaat vaak
gepaard met andere bewegingsstoomissen van het oog.
Operatieve behandeling kan verbetering brengen. P.
komt verder voor als verschijnsel van zenuwziekten, die
ook andere oogspierverlammingen veroorzaken; kan
ook tot stand komen door verdikking van het ooglid,
bijv. bij > trachoom. Rubbrecht.
Ptyaline (>Gr. ptua Ion -speeksel) of diastase
is een > amylase of zetmeelsplitsend ferment, voor-
komende in het speeksel van den menscli en vele dieren,
vooral planteneters.
Ptyelys, > Schuimbeestje.
Pubertas (Lat.) = > puberteit. Zie ook >
Impubes.
Puberteit ( < Lat. pubescere = manbaar worden).
Met de > praepuberteit en de ->■ adolescentie of na-
puberteit kan men de p. samenvatten onder den naam
rijpingsjaren (rijpende jeugd). In onze streken valt ze
bij jongens ongeveer tusschen het 15e en 17e, bij
meisjes tusschen het 13e a 14e en 16e levensjaar. Treedt
de p. met vsch. van haar kenmerken abnormaal vroeg
op, dan spreekt men van pubertas praecox.
De 1 i c h a m e 1 ij k e p. (die korter duurt dan
de psychische p.) kenmerkt zich door de ingrijpende
ontwikkeling van het kinderlichaam tot dat van een
volwassene, waaronder ook de geslachtelijke rijping
valt, welke gepaard gaat met het optreden der zgn.
secundaire geslachtskenmerken (haargroei op sommige
deelen van het lichaam; bij den jongen het omslaan
van de stem en het uitkomen der eerste snor- en baard-
haartjes, enz.). Psychisch vormt de p. de over-
gangsperiode tusschen kind- en volwassen zijn
(> Huwbare leeftijd; > Initiatie). Het kind komt
met zijn ontdekking van eigen Ik eenzaam en alleen te
staan in een were